14 15 mansfracties daarbij zijn. Alleen in het seniorencollege zal dit niet het geval zijn. Het zou kunnen gebeuren, dat er straks vijf, zes of zeven eenpersoonsfracties zijn en dan zou het college van senioren bijna even groot zijn als de Raad. Aan dit artikel ligt de gedachte ten grondslag, dat het niet nodig zal zijn, dat eenmans fracties daar, waar het slechts gaat om bespreking van de gang van zaken in de Raad, vertegenwoordigd zou den zijn. Als de Raad van mening zou zijn, dat dit wel moet gebeuren, dan zou de redactie van art. 4 gewij zigd moeten worden. De heren De Vries, Stek, Van der Veen en Rijpstra hebben de kwestie van art. 7, de sluitingstijd van 24 uur en de pauzes besproken. Het is niet de bedoeling, dat in de praktijk wijzigingen zullen worden aange bracht m.b.t. de gang van zaken, die op het ogenblik in deze Raad wordt gevolgd. Wij hebben alleen ge meend, dat het niet nodig is, dat dit in een huishoude lijk reglement wordt vastgesteld. Het is de bedoeling èn van het College, èn, naar mij gebleken is uit het overleg met de fractievoorzitters, in zijn algemeenheid van de fracties, dat dezelfde lijn blijft gelden, n.l. dat wij niet vergaderen na 24 uur. Er zou iets bijzonders moeten zijn, waardoor er eens 10 minuten of een kwar tier bij zou kunnen komen dat hebben we wel eens meegemaakt om een bepaald punt af te werken maar het is niet de bedoeling, dat we hier tot 2, 3 of zelfs maar tot 1 uur doorgaan met vergaderen. Dan vergaderen we de volgende dag. Hetzelfde geldt voor de pauzes. Het is niet de bedoeling de tegenwoordige regeling te veranderen. Het is mij gebleken ik heb dat ook wel in heel ander verband meegemaakt dat het een bijzonder goede gewoonte is niet drie of vier uren achter elkaar te vergaderen. We hebben hier de ge woonte na IV2 uur ongeveer een kwartier te stoppen. Het is soms wel 10 en ook wel eens 20 minuten. Daar in zijn we wat soepel en dat lijkt me ook wel verstan dig, maar de gedachte is heel duidelijk, dat deze ge vestigde situatie wordt gecontinueerd. We hebben al leen gemeend, dat het niet nodig is dit in het reglement vast te leggen. De Voorzitter kan overigens of men het al dan niet met de weglating van het sluitingsuur in het reglement op zichzelf eens is weinig veran deren aan dat sluitingsuur; ik neem aan, dat bepaalde raadsleden eventueel heus wel in een motie van orde zullen zeggen: wij wensen niet verder te vergaderen. De Raad heeft dat volledig zelf in handen, net als op het ogenblik. Ook nu moet de Raad bij meerderheid beslissen in dezen. Hij kan het öf de Voorzitter öf een minderheid onmogelijk maken langer te vergaderen. Er ligt dus maar één argument en niets principieels aan deze weglating ten grondslag. We hebben gekeken naar reglementen van orde van andere grotere gemeen ten daar behoeft natuurlijk niet altijd naar ge meten te worden en daarin vindt men dit soort be palingen werkelijk niet. Dit niet ter verdediging, al leen als opmerking. Op één punt wil ik nog even ingaan: de heer Van der Veen zou de „automatische lijn" willen schrappen, dat we de volgende dag vergaderen. Ik dacht, dat juist dat ook een „verdraaid" goede gewoonte is in deze Raad, want allerlei beslissingen moeten worden ge nomen en wij dienen toch met elkaar te aanvaarden, dat we, als we niet om 12 uur klaar kunnen komen, dan wel de volgende dag de taak afmaken. Tenzij er heel wat bijzonders is. Het is al eens gebeurd, dat ik, toen er nog een paar punten waren, waarvan iedereen wist, dat ze geen haast hadden, heb voorgesteld die af te voeren en op de agenda van de over drie weken te houden raadsvergadering te plaatsen. En dit artikel maakt het helemaal niet onmogelijk, dat we dat blij ven doen. Het College pleit er dus wel voor de lijn van het de volgende dag doorvergaderen, als de Raad om 12 uur niet klaar komt, te handhaven. Art. 12, rookverbod. O.a. de heer De Vries wilde dit wel schrappen. Er zijn ook wel leden van het College die het geschrapt zouden willen zien, maar ik vind, zolang wij de ventilatie niet behoorlijk hebben kunnen verbeteren want de ventilatie is het enige argu ment de eerste 90 minuten niet moesten roken. Ik heb er persoonlijk geen hinder van, maar het is mij wel bekend, dat er anderen zijn, die er wél hinder van hebben. En het scheelt toch een heel stuk, als men de eerste 90 minuten niet rookt; dan is al een behoorlijk deel van het tweede gedeelte van de vergadering ach ter de rug, als de temperatuur duffer begint te wor den, maar dan bereiken we ook haast het tijdstip, waar op de Raad niet langer wil vergaderen. Maar om met een al met zware sigaren te beginnen, lijkt ons bij deze ventilatie niet verstandig, maar zodra we hier een goede ventilatie hebben, ben ik zeker persoonlijk en ik dacht ook het gehele College het er wel mee eens, dat ook een dergelijk artikel dan niet meer in het reglement thuis hoort. We hebben ook even over wogen dit verbod te schrappen, evenals de bepaling van het tijdstip van 24 uur, maar er zijn dermate verstokte rokers, die toch zullen beginnen en dan zouden kun nen vragen: Waar staat, dat het niet mag? Dan moet eerst in stemming worden gebracht, of zo'n raadslid al dan niet zijn sigaar mag aansteken. Dat lijkt me toch ook wel te erg. (Gelach). Art. 14 kan men verschillend bekijken. De doorslag voor het College heeft gegeven, dat deze raadzaal zo danig is gesitueerd, dat het zittend spreken moeilijk uitvoerbaar is, vooral voor hen, die op de achterste rijen zitten; die zouden dan achter de ruggen van de anderen moeten spreken en dan zal het voor velen in de zaal en ook op de publieke tribune nog moeilijker worden, hen nog behoorlijk te verstaan. Wij dachten, dat wij dit artikel ook nog voorlopig moeten handha ven, maar dat we het in de toekomst, al naar gelang de betere geluidsinstallatie, die we stellig moeten heb ben, t.z.t. opnieuw moeten bekijken. Dit is ook geen principiële kwestie. Art. 19, lid 3, de kwestie van de extra ronde waar de heren Stek en De Vries iets van hebben gezegd. De gedachte is geweest, dat de tegenwoordige situatie blijft bestaan, en dat er alleen een derde ronde zal zijn, als de Raad daarmee instemt; dat is dus niet automatisch. De vraag was, als er normaal twee ron den zijn, waarom dan voor het College en de indiener van een voorstel een derde ronde? We hebben hierover ook uitvoerig gesproken. Dit is ook een enigszins du bieus punt, maar wij hebben gesteld dit toch wel te moeten handhaven, want het kan van belang zijn, dat het College, dat de voorsteller is, of het lid van de Raad, die het voorstel doet, ook t.b.v. de Raad zelf, de gelegenheid heeft in derde instantie nog iets toe te lichten. Anders zou er steeds ontheffing moeten worden verleend. Laten we nu de praktijk nemen. Spreekt het College of een andere voorsteller ooit in drie ronden, als de Raad het niet doet? Wel neen. Daar heeft men geen behoefte aan. Als de Raad stil is, zegt het College ook niets meer. En zo zal het een andere voorsteller ook wel gaan. Maar inderdaad kan wèl een voorsteller of het College nog mondeling bijv. een voorstel wensen toe te lichten. En dan zou dat in cidenteel ook weer moeten worden geregeld. We heb ben gemeend, dat het voordeel van deze bepaling gro ter was dan het nadeel. Art. 20: rantsoenering van de spreektijd. De heer De Vries heeft hier een opmerking over gemaakt. Hij wilde ook de spreektijd van het College rantsoeneren. Ik dacht echter niet, dat dit een bezwaar van de Raad zou zijn. Ik meen, dat de Raad er juist recht op heeft goed te worden geïnformeerd door het College. Als het College ook aan de bekorting van de spreektijd wordt gehouden, dan zou ik me kunnen voorstellen al zeg ik niet, dat een van de leden van dit College dat zou doen dat een lid van het College veel gaat praten over een punt, dat niet zo heel erg belangrijk is, maar dat hij, als hij dan aan datgene toe is, wat de Raad echt van hem wil weten, zegt: „Ik had het U graag willen vertellen, maar ik mag niet meer; dat staat in het reglement van orde." Er moet echter ook door het College wel naar worden gestreefd een redelijke be perking in acht te nemen, maar ik dacht, dat het in het belang van de Raad was, dat deze geen beperking van spreektijd oplegt aan de leden van het College, die hem toch een antwoord moeten geven. (De heer Van der Veen: Ik dacht, dat het ook van belang is, dat de leden van het College kunnen horen wat de raadsleden te zeggen hebben.) Maar de praktijk is toch zo, dat het nog nooit is voorgekomen, dat de raadsleden beperking werd opgelegd. Daarover stond niets in het oude reglement van orde. (De heer Van der Veen: Jawel.) Dat is me dan ontkomen. Maar in de ruim twee jaar, dat ik hier ben, is het toch nog nooit gebeurd. Maar ik geloof wel, dat we deze vei ligheidsklep moeten hebben. Er kunnen bepaalde om standigheden zijn, dat de Raad besluit, dat een bekor ting van de spreektijd moet worden vastgesteld. Ten slotte kan de Raad dat zelf mee beslissen. Dat dit in het reglement van orde staat, is logisch en ik dacht dat het minder logisch is, dat ook de spreektijd van het College wordt bekort. Maar dat het College niet langer moet spreken als strikt noodzakelijk is, daar mee ben ik het ook wel volledig eens. Art. 30. Inderdaad is de kwestie van het verststrek- kend zijn, moeilijk, zoals de heer De Vries opmerkte. Want er zijn talloze voorbeelden te noemen, dat het discutabel is, wat het verststrekkend is. Hier staat dus, dat de Voorzitter daar zo goed mogelijk rekening mee moet houden en ik dacht, dat, als deze volkomen de plank misslaat, er ook wel een motie van orde zou komen. Op een bepaald moment is het toch arbitrair wat het verststrekkende voorstel is. Ik ben er persoon lijk niet bang voor, dat we hier niet uit komen want de praktijk heeft uitgewezen, dat we daarover hier in de Raad in wezen nooit moeilijkheden hebben. Maar zo'n bepaling kan men niet missen. Art. 34, 3e lid. De heer De Vries stelt: „Als meer dan het aantal namen worden vermeld op een stem brief dan nodig is voor de aanbeveling, de voordracht of de beslissing, dan is dat briefje van onwaarde en moet U niet stellen, dat de namen boven het aantal dat vereist is, niet meetellen." Dit kan men van twee kan ten benaderen. Er is echt wel iets voor te zeggen, dat dan dat biljet van onwaarde is, maar men kan ook met elkaar afspreken, dat, als er meer namen op staan, die stembrieven verder niet meetellen. Wat wil de Raad? Ik dacht, dat het College er niet de gering ste moeite mee zou hebben, als de Raad met een voor stel komt dit te veranderen in de zin als de heer De Vries wenst. Er zijn twee mogelijkheden. Art. 47, lid 2. Het lijkt mij niet onlogisch wat de heer De Vries vraagt. Het is nu ook gebruikelijk, dat, als vragen worden gesteld, aan alle leden van de Raad naast de vragen de antwoorden worden toegezonden. Als om welke reden dan ook het College eens geen antwoord zou geven (ik weet niet, of dit ooit zou voorkomen; ik heb dat nog nooit meegemaakt hier), dan zou de heer De Vries willen, dat dit niet alleen aan de vragensteller meegedeeld wordt, maar dat alle an dere leden van de Raad die vragen komen te weten, benevens het feit, dat het College meent er geen ant woord op te moeten geven. Het lijkt mij juist zo'n be paling op te nemen; die kunnen we met een, paar woor den tussenvoegen. Ik weet niet, of het woord „gemo tiveerd" er bij moet. Ik neem aan, dat het College dat er toch wel bij zal zetten. Maar ik kan me ook in denken, dat er omstandigheden zijn, dat we die moti vering niet kunnen noemen. Dan kan de Raad toch altijd bij een bepaalde gelegenheid bij interpellatie of ten tijde van de begrotingszitting op de ketting springen om te vragen, wat er aan de hand is. En mis schien moet de Raad dan in zo'n geval in besloten zit ting gaan. Ik zie de voorbeelden eigenlijk niet, zodat ik de Raad adviseer dit niet te formeel te bezien. Als de Raad de motivering wil weten, komt hij die heus wel te weten. Ik zou het woord „gemotiveerd" niet in het reglement van orde willen opnemen. Art. 51, 2e lid. Het kan zijn, dat de redactie niet geheel duidelijk is. De opzet is, dat inderdaad het col lege van senioren niet alleen de vijf afdelingen bepaalt, maar ook een voorstel maakt voor de Raad terzake van de indeling. De Raad beslist. Uit praktische over wegingen hebben we gezegd: laat het college van se nioren daarover praten. Dan komt het keurig gecy- clostyleerd in de Raad als stembrief en dan kan de Raad daar zelf in veranderen wat hij wil, want, als we dit advies niet zouden geven, zou het moeilijk wor den, want dan zou de zitting geschorst moeten worden om de Raad gelegenheid te geven onderling overleg te plegen. Als de redactie de bedoeling niet duidelijk weer geeft, dan moet ze enigszins worden verduidelijkt. Art. 51, 5e lid. De heer De Vries heeft gevraag, of, als één lid in een der afdelingen t.a.v. een bepaald on derwerp zegt, dat hij er in de plenaire zitting over wil spreken, dit kan geschieden. Ja, dat recht heeft hij. (De heer De Vries: Dus niet bij meerderheid van stem men?) Nee, er wordt nooit gestemd in de afdelingen. (De heer De Vries: Ik dacht, dat dan ook het be zwaar van de heer Van der Veen ondervangen was.) Dat is een andere kwestie. In ieder geval, Uw bezwaar is wel ondervangen. De heer Stek heb ik al in belangrijke mate beant woord, dacht ik. Hij heeft nog te berde gebracht de artt. 42 en 43: de mede-ondertekening bij de moties van orde. Voorgesteld is: voor alle andere voorstellen dan bedoeld in art. 41 (dat zijn dus de normale voorstellen), die in de discussie uit Uw Raad komen, zijn twee on dertekenaars nodig. Dit heeft maar één reden: een motie van orde is niet schriftelijk. Zo'n motie wordt snel gesteund. Als er dan nog niet eens twee raadsleden gevonden worden, die zo'n motie van orde mee ondersteunen, moeten wij dan het feest hebben er een stemmerij over te houden? Als men vervelend zou willen doen, zou men kunnen zeggen: ik heb een medestander; er moet gestemd wor den. Als men echter nog niet eens twee leden mee kan krijgen en een beslissing via een stemming uitgelokt moet worden, kan men dus niet snel handelen. Voor schriftelijke voorstellen uit de Raad is één mede-onder tekenaar voldoende. (De heer Stek: Het ging mij om de uniformiteit.) Maar dit is zo duidelijk: de moties van orde, die snel mondeling worden gedaan, vereisen twee mede-ondertekenaars en gewone voorstellen één. De uniformiteit is dus voldoende gewaarborgd. Als de heer Stek meent, dat het reglement van orde moeilijk is te handhaven, nu, op dit punt kan ik het wel; er zullen wel moeilijker punten zijn. Als er maar één raadslid een motie van orde indient, vraag ik wel: wie ondersteunt die motie. Daar behoeft U zich geen zorgen over te maken. Het is verder geen principieel punt. Als de Raad zou menen, dat één voldoende is, dan zal het College niet volhouden, dat het er twee moeten zijn. Ik deel U alleen onze argumentatie voor het voorgestelde mee. Art. 8, lid 11. Hierbij zegt de heer Stek terecht: „kunnen" moet „kan" zijn. Ik heb het even gelezen. Dat is een taalfout, die gecorrigeerd zal worden. Bij art. 52, lid 4, heeft de heer Van der Veen een zeer principieel punt aangesneden. Hij heeft gezegd, dat hij toch wel bezwaren ziet in een beperking van de te behandelen punten in een plenaire zitting. Als wij er niet in zouden slagen door in de vergaderingen van de afdelingen, die in het openbaar zullen worden ge houden, bepaalde zaken uit te praten en we alles weer terug zouden krijgen in de plenaire zittingen, dan cf®- eren we inderdaad alleen een doublure. Maar ik dacht, dat we met elkaar een poging moeten wagen om met wat in het openbaar hier wordt uitgepraat en waar van niemand meer vraagt (want ieder lid heeft het recht zelfs individueel een uitspraak van de Raad te vragen of in de plenaire zitting een bepaald punt aan de orde te stellen) de plenaire zittingen te ontlasten. Dit is ook een regeling die in andere grote steden ik meen ook in Rotterdam wordt toegepast. Wat art. 53: toezenden verslagen, betreft, ik ben blij, dat de heer Van der Veen daar geen halszaak van maakt; het lijkt mij moeilijk dit in een reglement van orde vast te leggen; ik kan U wel zeggen en het blijkt U in de laatste vergaderingen ook wel dat het College alles in het werk stelt te zorgen, dat we een helaas opgelopen achterstand inhalen, dat het College alles zal doen om, zodra we bij zijn en we hebben dat bijna bereikt ook zo goed mogelijk bij te blijven. Wij willen ernaar streven de verslagen na één tussen- vergadering want in de eerstvolgende vergadering gelukt niet ter vaststelling gereed te krijgen. Wij hebben de indruk, dat het zal gelukken, met uitzonde ring van de begrotingszitting. Dat moet ik heel dui delijk stellen, want dan zou ik iets toezeggen, wat niet is te realiseren. Ik heb mijn best gedaan en ik geloof, dat ik op alle vragen en opmerkingen ben ingegaan. Ik stel voor thans de vergadering te schorsen voor de tweede koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de discussie en alvorens ik gelegenheid geef voor een tweede instantie, zou ik U willen voorstellen om, gelet op de discussies die zo juist hebben plaats gehad, in art. 47, lid 4, na de woor den „De vragen en de antwoorden" in te lassen „als-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 8