RAADSVERGADERING Verslag van de handelingen van de Gemeenteraad van Leeuwarden van maandag 2 juni 1969 van maandag 2 juni 1969. Aanwezig 29 leden: de dames A. Joustra-Bijker, Mr. E. Veder-Smit en M. M. Th. Visser-van den Bos en de heren Ir. B. C. van Balen Walter, R. Boomgaardt, S. Bouma, J. ten Brug (weth.O. Heidinga, T. K. Ho- gendijk, J. F. Janssen, B. Kingma, A. Klomp, W. S. P. P. de Leeuw, Mr. D. Lijzen, W. Miedema, P. W. Pie- tersen, J. P. Reehoorn, Ir. C. L. Rijpma, H. W. Rijp- stra, J. A. Schönfeld, H. L. M. Stek, J. Tiekstra (weth.), M. Tjerkstra, Mr. B. P. van der Veen, J. T. Vellenga, J. Venema, G. de Vries, K. Weide en J. Wiersma. Afwezig: de heren P. J. Engels, P. Faber, J. Heetla (weth.), K. J. de Jong (weth.), G. van der Laan, L. Visser, C. de Vries en J. N. van der Zwaard. Voorzitter: de heer J. S. Brandsma, burgemeester. Secretaris: de heer Mr. T. J. Kingma. Te behandelen punten: 1. Beëdigen van het nieuwe raadslid de heer S. Bouma. 2. Vaststellen van de Algemene Politieverordening Leeuwarden (bijlage no. 147). De Voorzitter: Ik heet U hartelijk welkom in deze zitting van de Raad, waarvoor wel een zeer speciaal onderwerp op de agenda staat, n.l. het vaststellen van de Algemene Politieverordening. Ik moge de Raad in herinnering brengen, dat wij tijdens de laatste verga dering van de Raad hebben besloten hieraan een spe ciale zitting te wijden. Ik moet mededelen, dat de tafel van het College wat schaars bezet is; twee wethouders zijn n.l. met va kantie; niet, dat zij geen belangstelling voor dit on derwerp hebben, maar de een is heel ver weg en de ander tamelijk ver weg en daardoor zijn zij dus wel ge ëxcuseerd. De heer Kingma (loco-secretaris): Wegens vakan tie zijn verhinderd de heren C. de Vries en Van der Zwaard en verder is er bericht van verhindering bin nengekomen van de heren Faber, Van der Laan en Visser. Punt 1. De Voorzitter doet mededeling van de inhoud van een brief van Gedeputeerde Staten van Friesland, waar in wordt bericht, dat het schrijven van B. en W. van Leeuwarden, houdende mededeling van toelating als raadslid van S. Bouma, voor kennisgeving is aange nomen. De heer Bouma legt vervolgens in handen van de Voorzitter de voorgeschreven beloften en verklaring af. De Voorzitter: Ik mag de eerste zijn, die U van harte complimenteert met Uw benoeming tot lid van deze Raad. Ik hoop, dat U in het belang van de ge meente Leeuwarden niet alleen Uw uiterste best zult doen ik twijfel daar niet aan; anders had U zich stellig niet beschikbaar gesteld voor deze functie maar dat U ook in de Raad veel nuttig werk kunt doen en U zich hier spoedig thuis zult gevoelen. Punt 2 (bijlage no. 147). De Voorzitter: Ik zou U willen voorstellen deze verordening niet artikel voor artikel, maar hoofdstuk voor hoofdstuk aan de orde te stellen en in die ge vallen, waarin de hoofdstukken zijn onderverdeeld in afdelingen, onderafdelingen of paragrafen, resp. per afdeling, onderafdeling of paragraaf. Ik kan mij echter voorstellen, dat het bij bepaalde onderwerpen wel nood zakelijk zal blijken over een bepaald artikel afzonder lijk te spreken. De Raad kan met deze procedure instemmen. De Voorzitter: Ik zou U allereerst in herinnering willen brengen het staat ook in de stukken dat een commissie uit de Raad zich intensief heeft beziggehouden me.t deze gehele problematiek. Ik kan mij voorstellen en ik verwacht ook wel dat het bij de behandeling van bepaalde onderwerpen van be lang zal zijn, dat van de zijde van de commissie een toelichting wordt gegeven. Dat zal dan uit de discussie wel blijken. Ik heb in het vooroverleg met deze com missie afgesproken, dat, als door de Raad vragen van juridische aard worden gesteld (vragen in de beleids- sfeer zullen natuurlijk van de zijde van het College en in eerste instantie door mij worden behandeld) de heer Mr. Kingma, mij zal assisteren. Hij doet dat niet uit hoofde van zijn functie als loco-secretaris, maar op grond van het feit, dat hij zich als onze belangrijkste juridische medewerker de afgelopen jaren zeer inten sief met de voorbereiding van dit ontwerp heeft be zig gehouden. Ik dacht, dat dit een bijzonder prak tische handelwijze was, waarbij vanzelfsprekend de verdediging volledig voor rekening van het College is en blijft. Ik stel thans aan de orde: HOOFDSTUK A. Algemene bepalingen. Artt. A 1 t.e.m. A 16. De heer Lijzen: Ik wilde graag iets zeggen over de artt. A 11, A 15 en A 16, welke laatste beide in ver binding met elkaar staan. Ik wil graag beginnen met het in de raadsbrief ge noemde controversiële punt tussen het College en de meerderheid van de commissie ad hoe. Dit punt be helst het al dan niet opnemen van de bepaling, dat, indien op een verzoek of een aanvraag om een ver gunning of een ontheffing, bij het College ingediend, niet binnen de gestelde termijn is beslist, wordt geacht, dat de vergunning of ontheffing automatisch is ver leend en wel zonder enige voorwaarde. Het College staat op het standpunt, dat een zodanige bepaling niet moet worden opgenomen, omdat zij in de praktijk niet goed hanteerbaar zou zijn, terwijl de meerderheid van de commissie ad hoe, waaronder aanvankelijk mijn per soon, van mening is, dat bovenbedoelde bepaling dient te worden gehandhaafd. Bij nadere overweging ben ik op mijn aanvankelijk standpunt in dezen teruggekomen en ik spreek mij er thans, mede namens een groot deel van mijn fractie, voor uit dit standpunt van het Col lege te volgen. Ik ben n.l. van mening, dat de belan gen van de individuele burger niet in gevaar komen door het weglaten van de onderhavige bepaling, om dat hij nog de beroepsmogelijkheid op de Raad heeft. Zou, zoals de meerderheid van de commissie ad hoe en een aantal van mijn fractiegenoten voorstellen, de vergunning of ontheffing bij niet-tijdig beslissen van het College op de aanvraag moeten worden geacht automatisch te zijn verleend, dan zal dit, zoals B. en W. ook in de raadsbrief hebben betoogd, tot ongewen ste consequenties kunnen leiden. Zij voeren tegen het opnemen van een dergelijke bepaling tot het automa tisch verlenen van een vergunning of ontheffing zes gronden aan. Ik zou daar nog een zevende aan willen toevoegen. Aangenomen, dat de bepaling van de auto matische verlening zal worden opgenomen, zal hier min of meer een competitie-element worden geïntro duceerd en dit veronderstelt, dacht ik, twee volkomen gelijkwaardige partijen. Dit laatste nu is in casu niet het geval en kan ook niet het geval zijn, omdat de Gemeente als publiekrechtelijk lichaam hier vertegen woordigster is van het algemeen belang, dat men niet tot inzet van een wedstrijd kan maken. Dit neemt in tussen niet weg, dat ik op het standpunt sta, dat het College alles in het werk dient te stellen om te voor komen, dat een verzoek of een aanvraag om een ver gunning of ontheffing onbehandeld zou blijven liggen of in het ongerede zou geraken. Van hun goede wil te dien aanzien ben ik echter wel overtuigd en mocht er onverhoopt toch eens iets mis gaan, dan heeft de be trokken burger nog altijd het recht van beroep op de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 1