3
Raad, die dan de omissie kan corrigeren. Duidelijk
heidshalve zij nog eens opgemerkt, dat ik sprak na
mens een groot deel van mijn fractie.
Wat de artt. 15 en 16 betreft, zou ik willen opmer
ken, dat mijn fractie van oordeel is en het ook op prijs
zou stellen, dat, indien omtrent het uit te brengen ad
vies over een belangrijke zaak in de commissie onver
hoopt geen comunis opinio mocht bestaan, ook het
minderheidsstandpunt in het advies dient te worden
opgenomen, wat niet met zoveel woorden in de onder
havige artikelen is vervat. Wij achten het n.l. niet
juist en ook niet democratisch, dat het standpunt van
een minderheid in een belangrijke aangelegenheid zou
worden weggestemd.
De heer Schönfeld: Ik zou graag enkele opmer
kingen willen maken over de artt. A 6 en A 11.
1. In art. A 6 van de memorie van toelichting (on
deraan blz. 9) wordt gesproken over de mogelijkheid
om, naast het beroeps-politiepersoneel, aan anderen
een algemene opsporingsbevoegdheid te verlenen, waar
van echter nog slechts sporadisch gebruik wordt ge
maakt. Ik begrijp niet goed, waarom dit zo is. Als
bijv. het politiekorps niet voldoende op sterkte is, moet
m.i. ter wille van een behoorlijke handhaving der open
bare veiligheid juist zoveel mogelijk van deze moge
lijkheid gebruik worden gemaakt.
2. Ik begrijp niet, waarom art. A 11, lid 3, van de
ontwerp-verordening moet vervallen. De argumente
ring, dat het niet erg bevredigend zou zijn, als tot wei
gering moet worden besloten, alléén omdat een inge
steld onderzoek nog niet is afgelopen en teneinde de
gevolgen van een automatische verlenging, welke op
dat moment nog niet te overzien zouden zijn, te voor
komen, vind ik vrij zwak. Het artikel biedt immers de
mogelijkheid om een beslissing maximaal twee maan
den te verdagen. Ik vind deze termijn reëel. Zou in
een zeer bijzonder geval de maximaal gestelde termijn
te kort blijken te zijn, dan kunnen we de zaak ook van
een andere kant benaderen. Als B. en W. zélf de ver
dagingstermijn overschrijden, wordt de rechtszeker
heid van de burger geschaad. Het is een geheel andere
zaak, hoe te handelen met extreme gevallen. M.i. zou
hiervoor art. A 11 kunnen worden aangevuld en wel
zodanig, dat dergelijke gevallen tijdig door het College
aan de commissie van beroep worden gemeld, die op
haar beurt kan adviseren tot verschuiving van de
maximaal gestelde termijn van twee maanden naar een
termijn, welke haar redelijk lijkt. M.i. moeten hiermee
de bezwaren van het College weggenomen zijn, terwijl
de rechtszekerheid van de betrokken burger beter be
schermd is.
Verder wordt de mogelijkheid geopperd, dat een ver
zoek om ontheffing of vergunning in het ongerede zou
kunnen raken, waardoor een dergelijk verzoek automa
tisch is ingewillgd. Een fout, door de Gemeente gemaakt,
mag niet op een burger worden afgeschoven. Als door
een burger een fout wordt gemaakt, bijv. door over
schrijding van de termijn waarbinnen deze in beroep
kan gaan, geldt er ook geen pardon meer. Waarom
zullen we dan het omgekeerde ook niet mogelijk ma
ken? Het lijkt me een redelijke en logische zaak. Ik
kan dan ook niet de mening van het College delen aan
gaande het laten vervallen van het gestelde in art.
A 11, lid 3, door de commissie ad hoe. Zonodig zal ik
niet aarzelen desnoods zonder meer tegen het schrap
pen van dit artikel te stemmen.
Mevr. Veder-Smit: Ik zou graag als opmerking
vooraf een compliment willen maken aan diegenen, die
dit voorstel op zeer zorgvuldige wijze hebben voorbe
reid, zowel de commissie uit de Raad, als het ambtelijk
apparaat, als het College. Het is een geweldig werk
stuk, waar heel wat juridisch en niet-juridisch vernuft
in is gestoken. Ik geloof, dat niet alleen een nieuwe
rangschikking en samenvatting, maar ook een nieuwe
formulering in vele gevallen een verbetering betekent.
En ook is het prettig, dat een aantal oude verordenin
gen, die niet meer worden toegepast, worden opgeruimd.
Ik zou nog één andere algemene opmerking willen
maken. Als je het geheel in zijn nieuwe vorm zo leest,
bekruipt je wel het gevoel, dat er veel verboden is en
dat er weinig mag. Bij nader inzien blijkt natuurlijk
wel, dat het een samenvoeging is van vele verboden
die al bestonden, en dat men rekening moet houden
met een aantal uiteenlopende situaties, die zich kunnen
voordoen. Ik zou echter toch wel de wens willen uiten
ik hoop ten overvloede dat de verordening, als
ze straks is vastgesteld, met souplesse en wijsheid
wordt toegepast.
Ik kom dan op het ene geschilpunt, dat er is ge
bleven tussen de commissie en B. en W., waarbij het
College dan uiteindelijk de knoop heeft doorgehakt door
art. A 13, 2e lid, op te nemen. Ik geloof, dat dit com
promis, zoals het College dat voorstelt, een goede op
lossing is en zou mij daar ook wel achter willen stel
len.
De heer Kingma: Bij het doornemen van deze po
litieverordening was het eerste punt, waarmee we
meenden het niet helemaal eens te kunnen zijn,
art. A 9, 3e lid. Daar staat: „Van elke door een amb
tenaar, aan wie een opdracht op grond van het eerste
lid is verleend, genomen beschikking tot weigering of
intrekking van een vergunning of tot verlening van een
voorwaardelijke vergunning staat voor de aanvrager
van die vergunning onderscheidenlijk degene, aan wie
die vergunning is verleend, gedurende een maand na
dat de desbetreffende beschikking aan hem is uitge
reikt of verzonden schriftelijk beroep open op burge
meester en wethouders." Onze vraag is: Hoe wordt
van de uitreiking een proces-verbaal opgemaakt? Hoe
geschiedt de verzending; per post, aangetekende of per
bode? Hoe kan de aanvrager de datum van ontvangst
bewijzen? Zou dit artikel bijv. aangevuld kunnen wor
den met: „Aanvrager krijgt binnen een week bericht
van ontvangst toegezonden met daarop vermeld de
juiste datum" Dit i.v.m. de beroepstermijn.
In art. A 16, l^e lid, staat: „Alvorens een besluit te
nemen omtrent het ten aanzien van een beroepschrift
als bedoeld in het eerste lid aan de gemeenteraad uit
te brengen advies, stelt de commissie de belanghebben
de in de gelegenheid in haar vergadering over dat be
roepschrift te worden gehoord. Belanghebbende kan
zich daarbij doen vertegenwoordigen of zich door een
raadsman doen bijstaan. De commissie stelt burge
meester en wethouders in de gelegenheid eventueel
bij gemachtigde dat gedeelte van de vergadering,
waarin de belanghebbende of diens vertegenwoordiger
aanwezig is, bij te wonen en hun standpunt nader toe
te lichten. De commissie kan al dan niet op ver
zoek de belanghebbende of diens vertegenwoordiger
en burgemeester en wethouders of hun gemachtigde af
zonderlijk horen." Het horen van B. en W. door de
commissie buiten de aanvrager om lijkt ons onjuist.
Dit moet worden verboden. Verboden dient ook te wor
den, dat de commissie berichten van B. en W. of an
dere stukken doorneemt zonder een afschrift hiervan
aan aanvrager te zenden of anders dient zij die stuk
ken ter inzage te leggen voor aanvrager.
Wat art. 16, 6e lid, betreft, alle stukken van het
beroepsgeding behoren ook ter inzage van de Raad te
liggen.
Over art. A 16, 7e lid. Het volledig advies behoort
aan de aanvrager te worden medegedeeld. Hij kan dan
eventueel nog rechtstreeks aan de Raad schrijven. We
bedoelen hiermee, dat dus niet alleen de conclusie van
het advies aan degene, die het beroep heeft ingesteld,
wordt gezonden, want hier staat: „het advies of de
conclusie".
De heer Kijpma: Als lid van de commissie heb ik
mij indertijd gesteld achter de oorspronkelijke redactie
van art. A 11. En ik behoor niet tot degenen, die in
middels tot een ander inzicht zijn gekomen. Ik heb
zelfs nog eens geprobeerd na te gaan, of dit nu zo'n
novum is, zoals de commissie het oorspronkelijke
artikel heeft geformuleerd. En dan meen ik, dat ik in
ieder geval twee gelegenheden ben tegengekomen, waar
in een soortgelijke procedure wordt gevolgd, n.l. bij de
Wet op de ruimtelijke ordening, waar G.S. na een be
paalde termijn twee maanden, meen ik moeten
beslissen, of zij een uitbreidingsplan al dan niet goed
keuren. Zij heeft een termijn van verdaging, maar als
die overschreden wordt, is het ontwerp automatisch
goedgekeurd. En ik dacht, dat het bij de Wet op de
ruimtelijk ordening om belangrijke zaken ging.
Een tweede voorbeeld is, dacht ik, te vinden in de
Lager-onderwijswet, waarbij het bekende artikel ook
automatisch in een bewilliging overgaat, wanneer B.
en W. niet op tijd hebben beslist over het verzoek. En
ik dacht dus, dat wij in heel goed en ook niet in kin
derachtig gezelschap waren, want in beide gevallen
gaat het om belangrijke onderwerpen. Ik meen, dat
een aantal van de situaties, die het College naar voren
brengt, niet behoeven voor te komen. Als er bijv. een
uitstekende registratie is van de aanvragen, die bin
nenkomen, dan zie ik niet in, waarom een aanvrage
tussen wal en schip zou kunnen geraken en ik meen
dan ook, dat ik mijn voorkeur voor art. A 11 in zijn
oorspronkelijke vorm, dus ongewijzigd, moet handha
ven. Ik denk, dat ik in dit opzicht namens een belang
rijk, waarschijnlijk het overgrote, deel van de fracties
der CHU, ARP en KVP spreek.
De heer Van der Veen: Het was niet mijn bedoe
ling mij nog weer in het debat te mengen over deze
materie, waar ik nu na een jaar of wat op uitgekeken
ben, maar ik werd werkelijk toch wel geprikkeld door
de wijze, waarop de heer Lijzen gemeend heeft hier
een bepaalde voorkeur te moeten verdedigen. Als ik
hem hoor vertellen, dat art. A 11 in de tegenwoordige,
althans in een andere redactie dan de oorspronkelijke,
het summum is van de democratie, dan gaan mijn ha
ren overeind staan, want ik meen, dat het standpunt,
dat de heer Lijzen vertegenwoordigt en wat dus eigen
lijk hierop neerkomt: „De overheid heeft altijd gelijk",
anti-democratie is. Ik heb zopas verschillende sprekers
horen vertellen, dat het systeem van de overheid, die
binnen een bepaalde termijn dan ook maar eens een
beslissing moet nemen, in alle mogelijke soorten wet
ten voorkomt. En dat is zo. Er zijn natuurlijk veel
meer wetten terzake op te noemen. Het ergerlijke van
de redenering van de heer Lijzen is, dat, als de Ge
meente het verkeerd doet, een stuk ergens in een kast
laat liggen en er niet toe komt op tijd een beslissing
te nemen, zij so wie so als hoedster van het algemeen
belang het recht aan haar kant heeft en de burger
maar moet afwachten. Ik geloof, dat wij in onze ge
meente veel klachten van burgers gehad hebben -ik
dacht ook wel terecht i.z. brieven, aan de Gemeente
gericht, die eenvoudig niet beantwoord worden en ik
dacht, dat het algemeen belang, het belang van onze
Leeuwarder burgerij, meebracht, dat op bekwame ter
mijn de beslissingen genomen werden. Ik heb in prin
cipe geen bezwaar tegen het compromis-voorstel, zo
als dat neergelegd is in het ontwerp dat ons is aan
geboden, waarbij dus die burger weliswaar niet direct
de vergunning of de ontheffing ziet verleend, maar de
mogelijkheid heeft zich tussentijds tot de Raad te wen
den; die komt dan trouwens wel in een vreemde po
sitie, omdat hij niet weet wat hij beslissen moet; hij
moet n.l. over iets beslissen, waarover nog geen ad
vies is uitgebracht en door B. en W. geen beslissing
is genomen. Hoe dat in de praktijk precies zal gaan,
weet ik niet, maar ik heb op zichzelf dus geen be
zwaar tegen het nieuwe art. A 13 als compromis
de gehele zaak is een compromis.
Dat het anti-democratisch zou zijn, zoals de heer
Lijzen suggereert, dat de burger na het stilzitten van
de overheid (als het College, nadat het tot driemaal
toe de gelegenheid heeft gehad zijn beslissing op de
aanvraag of ontheffing te verdagen en dus drie maan
den de tijd heeft gehad voor het nemen van zijn be
slissing, maar dit dan nog niet heeft gedaan) zijn aan
vraag automatisch ziet ingewilligd, en dat het stomweg
maar niet behoeven te antwoorden het summum van
democratie zou zijn, vind ik een redenering, die mis
schien, quasi wetenschappelijk gepresenteerd, enige in
druk maakt, maar die naar mijn overtuiging geen hout
snijdt.
Wat art. A 16 betreft het meerderheidsstandpunt
het is inderdaad niet voor het eerst, dat ik de op
vatting van de heer Lijzen hieromtrent hoor; ik ben
er beslist tegen, dat een beroepscommissie de verplich
ting tot mededeling van een minderheidsstandpunt zou
hebben en dat die verplichting in de verordening zou
worden opgenomen. Het is bekend, ook aan de Raad,
dat, wanneer een beroepscommissie, een rechterlijk or
gaan in feite, een oordeel geeft, dat dan een oordeel
is. dat gevormd wordt in raadkamer; daar zitten geen
partijen bij. Dat is geheim en de meerderheid beslist.
Zoals de zaak hier in de verordening wordt geregeld,
is de commissie vrij om, hls zij dat wenselijk zou ach
ten, een minderheidsstandpunt op te nemen, maar in
het algemeen behoort ook in een advies dat de com
missie geeft, die twee partijen hoort en een oordeel
moet geven, het geheim van de raadkamer bewaart
te blijven. Men behoort hier niet te komen met een
advies van een commissie van vijf leden met de mede
deling, dat één of twee leden vóór zijn en de rest te
gen. Als we de namen van de tegenstanders er nu
meteen ook nog bij zetten, dan maken we er een poli
tieke commissie van, die politieke beslissingen kan ne
men, maar dan maken we geen commissie, die objec
tief en onafhankelijk een oordeel geeft. Ik vind dat
fout.
De hear Boomgaardt: Ik bin it fjirde lid fan de
kommisje fan fiif, dat hjir oan it wurd is. De Ried kin
dus ek tagelyk in yndruk krije, hoe't wy hjir in pear
jier mei oan 'e gong west hawwe. De hear De Leeuw
noch net, mar oars hat de hiele kommisje al oan it
wurd wst.
Ik wol efkes komme op art. A 11. Eartiids tocht
ik altyd, dat in bipaelde saek swart of wyt wie, mar as
men hwat alder wurdt ik bin de fiiftich passearre
dan sjocht men de folie nuansearringen tusken it swart
en wyt yn. Sa leit it mei art. A 11 ek. Tsjin it stan-
punt fan de kommisje binne by my ek wol bipaelde
biswieren, dêr't ik wol efkes oan hingjen bleaun bin,
ek yn it oerliz mei de boargemaster. It is by my net
in saek fan per se it iene of it oare. Ik wol net sizze,
dat it hielendal rammelet, mar hielendal slutend is it
ütstel fan de kommisje net, yn dy sin, dat men spul
krije kin oer in forsykskrift of in biswier, dat ynlevere
is sünder dat in datum fêststiet. Hwat biwiis moat
bitrutsene hawwe om sizze to kinnen: ik haw dat for-
syk op dy en dy datum ynstjürd? Ik wit wol, dat der
in biwiis fan üntfangst komme moat. As dat der net
is, is it biwiis der ek net. Bitrutsene moat dan ek al
goed witte, dat yn de foroardering fêstlein is, dat der
in biwiis fan üntfangst forstjürd wurdt, hwant dér kin
hy dan natuerlik op werom gripe. B. en W. hawwe it
ütstel fan de kommisje hwat omboud en hawwe der
noch in feiligheitsklep yn oanbrocht: sadré de termyn
forstrutsen is, hat de rekwestrant de mooglikheit in
birop op de Ried to dwaen. Mar ik bliuw lykwols by
einbislüt oan it ütstel fan de kommisje de foarkar jaen.
Hwat art. A 16 oangiet en it bitooch fan Mr. Lijzen
dêroer, hjir wurdt net fêstlein, dat it minderheitsstan-
punt yn it rapport net oan 'e Ried meidield wurde mei;
de kommisje kin uteraerd seis bislute, oft hja it mei-
diele wol. Ik fiel der, likemin as de hear Van der Veen,
eat foar om forplichtend foar to skriuwen oan de kom
misje, dat hja it minderheitsstanpunt opnimme moat.
De romte om dat to dwaen, is der dus altyd, dêr is de
kommisje frij yn. En as de minderheit yn de kommisje
seis har stanpunt yn it rapport hawwe wol, is it net
mear as fatsoenlik, dat dat der dus legael yn
komt. De minderheit hat it rjocht om dat to claimen.
De Voorzitter: Ik wil beginnen met mevr. Veder
dank te zeggen voor haar compliment i.z. het ontwerp,
dat de Raad is voorgelegd. Ik stel het bijzonder op
prijs, dat zij dit compliment in de openbare vergade
ring heeft gemaakt, m.n. ook voor de commissie A.P.V.
en enige hoofdambtenaren, die hier inderdaad enorm
veel werk voor hebben gedaan.
Mevr. Veder zei voorts, dat men soms het gevoel
krijgt, dat veel verboden is en weinig mag. Ik kan
me dat levendig indenken. Ik kan de Raad zeggen,
dat wij niet geschroomd hebben de artikelen, waarvan
wij van mening waren, dat het niet of niet meer nodig
was ze als verbodsbepalingen op te nemen, uit het ont
werp te schrappen. Men heeft een vorig ontwerp en
het laatste kunnen vergelijken en daarbij heeft men
kunnen zien, dat heel wat aanvankelijk wel opgenomen
verbodsbepalingen geschrapt zijn. Wij hebben ons hier
voortdurend op bezonnen en het is mij uit het overleg
bekend, dat de Commissie A.P.V. zelf als verschillende
bepalingen heeft geschrapt, na zeer kritisch alle in het
voorontwerp voorkomende bepalingen te hebben beke
ken. Over dit principe bestond tussen het College en
de Commissie A.P.V. ook geen verschil van mening.
Ik vertel dit alleen voor de goede orde, om de Raad