10 wegspringt, zelfs door een politieagent gevaarlijk voor mens en dier genoemd kan worden. (De heer Rijpstra: Ja, die zouden er ook onder kunnen vallen.) Daar gaat het in dit artikel niet om. Bovendien, tegen bijv. een hond die gevaarlijk wordt, kan op grond van een ande re bepaling wel worden opgetreden. Wij hebben niet de indruk, dat het nodig is, deze zaak verder te regelen. Om elk misverstand te voorkomen: strooibiljetten, die uit een vliegtuig worden geworpen, vallen niet onder art. C 17. De Luchtvaartwet verbiedt al strooi biljetten uit een vliegtuig te werpen. Het door de heer Rijpstra terzake ingediende voor stel zou het College niet willen overnemen. Ik herhaal: Dit artikel is niet bedoeld om bepaalde meningsuitin gen te belemmeren of te verbieden; het is uit een oogpunt van verkeersveiligheid opgenomen. En we hebben hierbij ook uitvoerig overwogen, dat men er gens in de stad dergelijke grote hoeveelheden papier zou kunnen wegwerpen, dat het een vreselijke rommel wordt. En daar zouden wij niets aan kunnen doen, als dit artikel wordt geschrapt. Er staat ook, dat het uit werpen van strooibiljetten zonder vergunning verbo den is. Wil iemand dus strooibiljetten uitwerpen, dan kunnen B. en W. aan de eventuele vergunning voor waarden verbinden, b.v. om de zaak weer op te rui men. Doet hij dat niet, dan kunnen we daartegen optreden. (De heer Rijpstra: Daarop heeft mijn voor stel niet betrekking; het betreft slechts een toevoeging aan Uw voorstel.) Ik verdedig alleen de reden, waarom wij moeilijk Uw voorstel kunnen overnemen. (De heer Rijpstra: Als de vrijdagsmarkt afgelopen is, ligt er ook overal papier.) Inderdaad, maar dat lijkt mij niet hele maal hiermee te vergelijken. Uw voorstel komt echter straks wel aan de orde. De heer Rijpstra heeft voorts t.a.v. art. C 19, lid 3, sub b, gezegd, dat de geschiktheid van het voertuig of de kooi, waarmee wilde dieren worden vervoerd, aan be trokkene is overgelaten; althans dat risico zit er vol gens hem met deze redactie in. Wij hebben het nog even bekeken, maar dat is niet zo. Daar staat niet: „ter beoordeling van betrokkene", maar „een geschikt voertuig". Het moet dus een geschikt voertuig zijn. Het is net als met de bepaling t.a.v. de wilde dieren; het is ter beoordeling van de politie; deze controleert. Die kan zeggen: „Dit voertuig is niet geschikt." Dan wordt de man geverbaliseerd en dan zal de rechter in laatste instantie uitmaken, of het voertuig wel of niet geschikt was. Daarom zit in dit artikel niet het gevaar en het risico, waarvoor de heer Rijpstra bevreesd was. Handhaven de heren Wiersma en Heidinga hun voorstel? Beiden antwoorden bevestigend. Het voorstel WiersmaHeidinga, luidende: „Het is de houder of verzorger van bijen verboden deze te hou den of te laten uitvliegen, wanneer burgemeester en wethouders hun schriftelijk hebben medegedeeld, dat zij de staat van de korven of kasten ondeugdelijk achten en/of de plaats waar de bijen gehouden worden, hinderlijk en in strijd achten met de veiligheid voor de omgeving.", wordt met 17 tegen 11 stemmen verwor pen. Vóór stemden mevr. Visser-van den Bos en de heren Heidinga, Janssen, Kingma, Mr. Lijzen. De Leeuw, Miedema, Rijpstra, Schönfeld, Stek en Wier sma. De Voorzitter: Thans breng ik in stemming het voor stel van de heer Rijpstra, die aan art. C 17 (Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders strooibiljetten uit te werpen.) zou willen toevoegen de woorden: „op wegen, voor zover open staand en toegankelijk voor het openbaar verkeer met motorvoertuigen." Dit voorstel is mede-ondertekend door de heer King ma. Het wordt verworpen met 24 tegen 4 stem men. Vóór stemden mevr. Joustra-Bijker en de heren Kingma, Rijpstra en Stek. De Voorzitter: Ik stel met het oog op de goede orde voor, vervolgens de verordening artikelsgewijze te be handelen; anders wordt telkens van het ene artikel op het andere overgesprongen. De heer Vellenga: Er pleit wel iets voor deze behan deling, maar er zijn natuurlijk altijd wel een paar elementen, die op meer dan één artikel betrekking hebben en ik zou me dus kunnen voorstellen, dat men, sprekende over één artikel, wel gedwongen kan zijn paralellen te trekken met artikelen, die daar min of meer verband mee houden, maar dat zal misschien voor U, mijnheer de Voorzitter, geen bezwaar zijn. De Voorzitter: Ik heb er zelfs geen bezwaar tegen, dat we beginnen te discussiëren over een paragraaf, maar dan doe ik het dringend verzoek aan de raadsle den, dat, als men in de discussie tot concrete voorstel len komt, even heel duidelijk te noemen op welk arti kel die betrekking hebben. Ik stel thans aan de orde: Par. 4 (Muziek, vertoningen, optochten e.d.). Artt. C 23 t.e.m. C 26. De heer Heidinga: Ik zou graag willen, dat aan art. C 23, lid 1: „Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan een weg of op een andere voor het pubhek toegankelijke plaats" werd toegevoegd: „buitenshuis". Ik vraag dit met het oog op de kerken, omdat de kerken hier ook onder vallen en ik meen, dat dat niet zo behoort te zijn. U, mijnheer de Voorzitter, zou kunnen zeggen: „Daar behoeft U zich geen zorgen over te maken; die vallen daar niet onder", maar wij leven allen niet eeuwig en wij weten niet, welke toe standen nog zullen kunnen voorkomen. Ik behoef al leen maar te herinneren aan de oorlogstijd die we hebben meegemaakt; toen werden zelfs de kerken ver plicht bordjes op te hangen met: „Verboden voor jo den". Ik ben persoonlijk van mening, dat dergelijke dingen bij voorbaat onmogelijk gemaakt dienen te worden en ik meen, dat deze verordening de kerken geen beperking mag opleggen. Als we het woord „bui tenshuis" zouden toevoegen, zoals het ook in art. 25 is opgenomen, dan is het klaar. De heer Pietersen: Hoewel we in verschillende arti kelen wel de wens tot uitdrukking zien gebracht, dat men aan de nieuwe A.P.V. een new look heeft willen meegeven, menen we, dat dit in de artt. C 23 t.e.m. 26 toch minder goed tot uitdrukking is gekomen. Mij dunkt, dat een mentaliteitsverandering op het ogenblik zichtbaar is in ons volk en zich bijv. ook uit in het verlangen zijn engagement, politiek en sociaal, tot uit drukking te brengen in de vorm van demonstraties e.d. Deze nieuwe tendens wordt toch eigenlijk min of meer gedwarsboomd door de wijze, waarop deze artikelen geredigeerd zijn. Het gaat er hierin n.l. om, dat derrion- streren niet bij voorbaat vrij is, maar dat men een vergunning kan krijgen, als men die aanvraagt. Ik zou liever het stelsel van vergunningen veranderd zien in een stelsel van meldingsplicht. Daarmee breng ik tot uitdrukking, dat „demonstreren vrij is, tenzijter wijl het uitgangspunt in deze artikelen is: „demonstre ren is niet vrij, tenzij Er kan over gesproken worden, aan welke voorwaarden die meldingsplicht moet voldoen, maar om moeilijkheden op dit moment in de Raad te voorkomen het is n.l. heel moeilijk dit te amenderen, ik heb het geprobeerd zou ik nu alvast een voorstel willen voorlezen, dat misschien ook meteen onderwerp van de besprekingen zal kunnen uitmaken. Het luidt aldus: „De Raad enz.; gehoord de besprekingen over de A.P.V.; besluit: over de art. C 23 t.m. 26 heden geen beslissing te nemen en verzoekt het College nieuwe ontwerp-artikelen voor te leggen, waarin het vergun ningssysteem vervangen is door een meldingssysteem." De heer Lijzen: Deze bepalingen komen voor onder het hoofd „Muziek, vertoningen e.d.". T.a.v. de inhoud van deze artikelen spreek ik voor mij persoonlijk, aan gezien ik in tegenstelling tot de andere leden van mijn fractie achter het standpunt van het College sta, d.w.z. dat ik het vergunningsstelsel prefereer boven het z.g. meldingssysteem. Ter motivering van mijn standpunt het volgende: Volgens mij heeft de burgemeester als hoofd van de plaatselijke politie te weten zulks voor de juiste uitoefening van zijn taak, d.i. het bewaren van de openbare orde waar en wanneer bepaalde evene menten in de gemeente plaats hebben, alsook van wie deze uitgaan. Dit geldt m.i. ook, wanneer deze plaats 11 hebben in een voor het publiek toegankelijk gebouw. Zonder deze wetenschap zal hij moeilijk steeds tijdig en effectief kunnen optreden tegen zich voordoende moeilijkheden. Bij erkenning van de taak van de poli tie als handhaafster van de openbare orde, met de burgemeester aan het hoofd, moet men het er, dacht ik, over eens zijn, dat niet met een meldingsplicht zonder meer kan worden volstaan. Dit is, als ik goed ben ingelicht, ook in Amsterdam, waar dan thans het z.g. meldingssysteem geldt, niet het geval. Bij aanvraag van een vergunning of ontheffing meer dan 24 uur voordat de beoogde demonstratie of dergelijke wordt gehouden, moet bij de politie toch een formulier worden ingevuld, waarin o.m. wordt gevraagd, van wie de demonstratie of dergelijke uitgaat, waar zij wordt gehouden, welke route wordt gevolgd en wanneer zij wordt gehouden. Dit wordt ter kennis van de burgemeester gebracht, die de demonstratie of dergelijke nog aan voorwaarden kan binden of zelfs kan verbieden, indien hem dit in het belang van de openbare orde nodig voorkomt. Wordt een demonstratie of dergelijke binnen 24 uur voor de aanvraag gehouden, dan geldt in Amsterdam ook gewoon het vergunningsstelsel. M.i. is er wezenlijk weinig of geen verschil in beide systemen. Ik houd mij daarom dan ook gaarne bij het thans geldende systeem van het vergunningsstelsel. Het meldingssysteem, zoals het in Amsterdam geldt, is, voor zover ik het zien kan, voor de burger geen wezenlijke progressie en het kan dit m.i. ook niet zijn. De heer Kingma: Sinds een aantal jaren zijn er in talrijke gemeenten in Nederland voortdurend conflic ten over demonstratievrijheid en vrijheid van me ningsuiting op straat. Duizenden hebben deelgenomen aan demonstraties, die verboden waren of waarvoor geen vergunning werd verleend. Er zijn honderden strafzaken geweest. Honderden vonnissen van velerlei aard en inhoud zijn uitgesproken. Bij dit alles was de inzet de vraag: Wat mag, wat mag niet, wat behoeft niet te mogen, wat moet niet mogen? Gemeentelijk is het uitgangspunt voor deze zaken de Algemene Politie verordening. Dat is in vermoedelijk vrijwel alle ge meenten een verzameling van verboden, deels oude, deels nieuwe, i.v.m. de ontwikkeling. Die verboden betreffen in het algemeen zaken, die volkomen terecht verboden zijn, omdat anders de stad vervuilt, de ge zondheid wordt bedreigd enz. en het verkeer op straat, dat toch al moeilijkheden genoeg heeft, nog meer wordt verstoord. Zulke verboden, waarvan de politie verordening vol staat, leveren onder normale mensen natuurlijk vrijwel geen enkele moeilijkheid op. De moeilijkheden ontstaan, als normale mensen bepaalde dingen terecht wel willen en de gemeentelijke verorde ningen die dingen verbieden. Dan ontstaan conflicten, de strafzaken, de vonnissen en het onbehagen. Het punt is dus, hoever het verbod gaat, hoever het mag gaan, wanneer het ongestraft kan en mag worden over treden. In het Nederlandse recht moet men dat vast stellen door toetsing van de verordening aan de lande lijke wetten en eventueel aan internationale verdragen. Ik denk hier bijv. aan het Verdrag van Rome. Moeten we echter pas eerst alle rechten verkrijgen door een proces aan de orde te stellen en te wachten tot de Hoge Raad een uitspraak doet? Blijkens de uitspraken, die over deze zaken al zijn gedaan en die volkomen duide lijk waren, heeft niemand voorafgaand verlof nodig om een optocht, een demonstratie of een betoging te hou den. De politieverordening kan hier alleen regelend optreden en beperkingen opleggen, maar het is o.i. niet juist, dat het houden van een demonstratie e.d. aan vergunningen wordt gekoppeld. Daarbij is, dacht ik, psychologisch ook heel belangrijk, dat men het recht vastlegt en dan pas de beperkingen aangeeft in de politieverordening. Op deze manier zou men een veel beter accepteerbaar geheel krijgen en dit zal natuurlijk ook geen aanleiding tot moeilijkheden geven. De poli tieverordening kan dan alleen regelen stellen voor het verkeer, de tijd, waarop de demonstratie of dergelijke mag worden gehouden, de eventuele meldingsplicht enz. Mevr. Veder-Smit: Ik dacht, dat uit de redactie van de artt. C 23 en C 24 niet zonder meer is op te maken, of hier binnenshuis èn buitenshuis wordt bedoeld. Of zou men uit art. C 25, dat spreekt over „buitenshuis" kunnen afleiden, dat het hier a contrario over „bin nenshuis" gaat? Als er ook bedoeld is „binnenshuis", dan zou ik graag weten, welke de motivering is allerlei gebeurtenissen aan vergunningen te onderwerpen. Mijn tweede opmerking betreft art. C 26, het beken de artikel over de demonstratievrijheid. Wij kennen allen datgene wat men in Amsterdam heeft gedaan, door de politieverordening zó te redigeren, dat ieder een, die een optocht wil houden, die optocht moet melden. Nu zou ik me, evenals de heer Lijzen, willen afvragen: Wat is het wezenlijke verschil? Krijgt, als men alleen de meldingsplicht stelt, dan toch niet de burgemeester op de een of andere manier de bevoegd heid, op grond van de politieverordening, zo'n optocht te verbieden? Heeft anders zo'n melding zin? Ik zou dus willen weten: Hoe ziet het College in zo'n geval de bevoegdheid van de burgemeester om zo'n optocht te verbieden? Ik zou op grond van het ant woord van de Voorzitter mijn standpunt willen bepalen omtrent het al dan niet wezenlijke verschil tus sen een meldingsplicht of een vergunningsaanvraag. De heer Rijpma: Ik zou een paar opmerkingen wil len maken i.z. art. C 26 over het uitvoerige gesprek, dat in de commissie hierover heeft plaats gehad. De commissie is zelfs begonnen met de artikelen eerst zo te redigeren, dat ze een meldingsplicht inhiel den. Zij kwam echter tot de conclusie, dat het voor de burgemeester bij een vergunningssysteem minder moeilijk zou zijn in het belang van de openbare orde en veiligheid de juiste weg te vinden dan bij een meldingsplicht, omdat er bij deze laatste weer zeer veel beperkingen zouden moeten komen ev. opdat het nor male functioneren van het verkeer op de hoofdwegen niet zodanig ontwricht zou worden, dat een chaos zou ontstaan. Het gevaar is, dachten wij, niet denkbeeldig, dat de demonstratie, als er geen voorwaarden aan verbonden zouden zijn, juist gehouden zou worden op momenten, dat de grootste aandacht getrokken wordt. Op een bepaald moment zou op diverse plaatsen van de stad de politie terwille van de orde en het verkeer zo druk bezig kunnen zijn, dat op de plaats waar de demonstratie gehouden wordt, nauwelijks politietoe zicht mogelijk zou zijn. Het zou geen enkel bezwaar ontmoeten voor iedere burger, die zich geheel normaal aan zijn rechten wil houden, alleen met een meldings plicht te volstaan. Zo'n demonstratie kan echter toch wel eens een bepaald accent van ordeverstoring krij gen door toedoen van personen, die misschien niet eens duidelijk bij de demonstratie behoren. Bovendien is duidelijk in art. C 26 aangegeven, dat de burgemeester de vergunning alleen weigert, indien hij vreest, dat de optocht, betoging, demonstratie of meeting bezwaar zou opleveren voor de openbare orde of veiligheid. Hij mag niet in andere beoordelingsnormen treden dan die van openbare orde en veiligheid. Mevr. Visser-van den Bos: We willen ons heel graag aansluiten bij de vraag van mevr. Veder, omdat ook wij er geen behoefte aan hebben een woord te veranderen alleen omwille van het feit, dat het mis schien op het ogenblik populairder is te spreken van meldingsplicht dan van vergunning. Als het in feite beide precies hetzelfde uitwerkt, dan heeft het voor ons geen nut het te veranderen, maar het is voor ons wel van belang duidelijk te weten wat het verschil tussen meldingsplicht en vergunning is. De Voorzitter: Ik geloof, dat wij op dit ogenblik bezig zijn met het moeilijkste probleem, ook bestuurlijk gezien, van de gehele A.P.V. De commissie heeft hier ook heel lang bij stil gestaan om dezelfde reden, waarom nu in de Raad de verschillende facetten van het probleem naar voren worden gebracht. Deze arti kelen hebben ook heel veel aandacht gehad in het overleg, dat ik heb gevoerd met enkele ambtelijke medewerkers en de leiding van de politie. En verder heeft dit onderwerp ook bijzonder uitvoerig de aan dacht gehad in het College van B. en W. en, zoals de Raad zal begrijpen, eveneens in het overleg, dat uitein delijk heeft plaats gehad tussen de Commissie A.P.V. en een delegatie uit het College van B. en W. Ik stel dit met nadruk vast om er duidelijk ook in deze openbare

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 6