vergadering melding van te maken, dat we hier niet over één nacht ijs zijn gegaan en dat hier gewikt en gewogen is. Dat is trouwens ook al wel gebleken uit de opmerkingen, die door een aantal raadsleden (commis sieleden) zijn gemaakt. Zelfs heeft men uit de uiteen zetting van de heer Rijpma kunnen beluisteren, dat de redactie in eerste instantie anders is geweest en dat na wikken en wegen de formulering is gekozen, die als uiteindelijk resultaat in het voorstel, dat het College aan de Raad heeft gedaan, is opgenomen, met dien verstande, dat er t.a.v. één artikel een minderheids standpunt van een der leden van het College bestaat. Ik zou graag een aantal algemene opmerkingen wil len maken over deze problematiek. Daarbij zou ik wel willen onderscheiden tussen de problematiek van de vergunning m.b.t. vermakelijkheden binnens- of bui tenshuis en die van art. C 26 over de demonstraties. Er zijn ergens raakvlakken, maar het zijn toch wel twee verschillende onderwerpen. Eerst enkele opmerkingen over de vergunningen. Ik heb, na het vele overleg, dat ik over dit punt heb gevoerd, sterke aarzeling, of men hier zou mogen vol staan met wat door enkele sprekers is genoemd een meldingsplicht dan wel zelfs met het geheel vrijlaten van vergunning vragen of melden door bijv. te stellen, dat hier alleen een vergunning nodig zou zijn, als het gaat om vermakelijkheden, die binnenshuis, dus in café's e.d. worden gehouden. Er zijn natuurlijk twee mogelijkheden: men zou de meldingsplicht hieraan kunnen koppelen of die zelfs alleen in de A.P.V. kun nen regelen, voor zover betreft vermakelijkheden bui tenshuis. De conclusie, die ik uit het overleg heb ge trokken, is geweest de meningen kunnen daarover verdeeld zijn; dat stel ik uitdrukkelijk voorop dat de burgemeester krachtens art. 221 van de Gemeente wet belast is met het politietoezicht op de schouwbur gen, herbergen, tapperijen en alle voor het publiek openstaande gebouwen en samenkomsten, benevens op openbare vermakelijkheden en daarbij moet waken tegen het doen van met de openbare orde of zedelijk heid strijdige vertoningen. Vooral aan dat eerste: de openbare orde, hecht ik grote waarde. Als men geen vergunningen meer zou vragen, dan vraag ik mij af, op welke wijze men deze zaak nog in redelijkheid in de hand zou kunnen houden. En dan moet men uitgaan niet van degenen, die te goeder trouw zijn, maar van degenen, die bepaalde bedoelingen kunnen hebben, ook ergens binnenshuis, op plaatsen voor het publiek toegankelijk. Als men een vergunning moet hebben, dan weten wij meteen, waar iets gebeurt, hoewel: dat zou ook met een meldingsplicht kunnen worden opgevangen. M.i. kan men dit niet helemaal vrij laten, want dan zou de politie toevallig iets moeten tegenko men; dan zouden er al nare dingen gebeurd moeten zijn, alvorens zij iets kan doen. Een tweede punt is, dat bij een vergunning bepaalde voorwaarden gesteld kunnen worden; dat is dus het wezenlijke verschil tussen de melding en de vergun ning. Er worden dikwijls vergunningen gegeven, waar aan bepaalde voorwaarden worden gesteld. Ik heb er persoonlijk alle begrip voor, dat men zich van verschil lende kanten afvraagt: Moet dit nog wel? Maar ik moet wel zeggen, dat wij ons na de discussies, die wij hebben gehad, hebben afgevraagd, of men dan nog wel in gemoede aan een burgemeester kan vragen, of hij op redelijke wijze datgene wat in art. 221 Gemeentewet is gesteld, kan nakomen. M.i is dat niet wel doenlijk meer. Men kan stellen: dat moet hij niet behoeven na te komen, maar dat is een ander probleem. Ik baseer mijn conclusie dus op het diepgaande over leg, dat wij over dit probleem hebben gehad. Ik heb ook geprobeerd mij te vergewissen van de regeling in andere gemeenten, want men kan leren van de erva ring elders. In welke gemeenten is een melding niet meer vereist? Waar doet men dit zonder vergunning en waar met een melding? Wij hadden ons dan ter plaatse kunnen oriënteren. Misschien zijn er onder de raadsle den, die een verdergaande wetenschap hebben dan ik, maar ik heb geen gemeenten kunnen vinden, waar geen vergunningen meer voor de desbetreffende eve nementen nodig zijn. Ik heb laten informeren in Am sterdam, Den Haag, Rotterdam, Groningen, Zwolle, Arnhem, Maastricht en omdat ik wist, dat het daar net speelde -heb ik ook de discussies gevolgd, die in de Raad van Smallingerland hebben plaats gehad. In al de gemeenten, die ik zojuist heb genoemd, is voor de desbetreffende evenementen een vergunning nodig. Niet, dat we hier de aanvraag van een vergunning verplicht stellen uitsluitend omdat het elders ook ge beurt. Als ik constateer, dat men in de grootste en ook in met Leeuwarden vergelijkbare gemeenten op dit punt nog werkt met de vergunningsplicht en als ik mij verder baseer op de ervaring, die wij hier hebben, ben ik als burgemeester verplicht de Raad met klem te ontraden voor Leeuwarden de vergunning overboord te gooien. Ik zou over dit punt ook nog het volgende willen opmerken en dan kom ik bij de praktische gang van zaken. Ik ben mij bewust, dat de Raad kan zeggen: Er kan een andere burgemeester komen en wij weten niet, hoe die zal handelen. Maar een feit is de Raad weet, welk beleid op dit punt door mij wordt gevoerd dat wij praktisch nooit een vergunning weigeren. Wij we ten echter wat er aan de hand is en in bepaalde gevallen stellen wij voorwaarden. Een aantal keren zijn inderdaad beperkende voorwaarden gesteld. Ik kan mij praktisch niet herinneren, dat ik in de bijna 2% jaar, dat ik het ambt van burgemeester van deze Gemeente heb vervuld, een vergunning heb geweigerd. In de praktijk voeren wij in Leeuwarden een soepel beleid en ik hoor daar nooit klachten over. Er is mij wel eens gezegd, dat het voor allerlei verenigingen te bezwaarlijk zou zijn achter zo'n vergunning aan te moeten lopen. Dat is echter niet de praktijk. Die is, dat degenen, die etablissementen in Leeuwarden exploite ren, de vergunning in orde maken bij de commissaris van politie. M.i. merken de verenigingen in het gros van de gevallen niet eens, dat een vergunning nodig is. Nu kan men wel stellen: principieel wensen wij deze vergunningen niet meer; betrokkenen moeten hun gang kunnen gaan overal in den lande is dit punt in dis cussie maar ik moet de Raad en misschien voor verschillenden helaas mededelen, dat ik het na seri euze bestudering niet verantwoord acht op dit punt hier het vergunningsstelsel in te trekken. Dit is dus mijn algemene benadering van het probleem der ver gunningen, niet alleen voor binnenshuis, maar ook voor buitenshuis. De heer Heidinga moet ik zeggen, dat dit helaas ook voor kerken geldt, voor zover het niet betreft kerk diensten, want die zijn uitdrukkelijk uitgesloten bij rïe Wet op de kerkgenootschappen van 1853. Die wet waarborgt volkomen de vrijheid van de uitoefening van de godsdienst. Dit is hem natuurlijk ook wel be kend; ik noem het alleen even voor de goede orde. Als in kerken of in bijgebouwen van kerken een evene ment zal plaats hebben, moet ook daarvoor een ver gunning worden gevraagd. Ik moet daarbij opmerken, dat men in verschillende gevallen in de praktijk ook nauwelijks een verschil kan constateren tussen een wijkgebouw of een kerkgebouw of bijgebouwen bij een kerk. Ik zie ook niet een praktische mogelijkheid hier een uitzondering te maken. Er moet mij nog één opmerking geen juridisch formele van het hart. Verschillenden hebben mij in de commissie, maar ook wel daarbuiten de vraag voor gelegd en zij hebben mij daarbij ook een aantal voorbeelden genoemd Vindt U het zinvol, dat men voor bepaalde festiviteiten een vergunning moet vra gen? Dan zeg ik: Nee. En ik zou persoonlijk graag willen, dat het mogelijk was daarvoor de vergunning aanvraag af te schaffen, maar, na het naarstig te heb ben nagegaan, moesten we concluderen, dat het juri disch niet mogelijk is. Er is voor een soort selectie geen reële weg te vinden, zoals bijv.: „voor evenementen in die en die gebouwen is geen vergunning nodig" of „tot nader order is geen vergunning nodig" of „tot nader order is daar geen vergunning nodig". Het tweede probleem is: de demonstraties. Dit is een andere situatie en hier hebben wij ook te maken met een andere bedoeling. Bij de demonstraties moet men een zo groot mogelijke vrijheid toestaan. Daar is het College het ook mee eens. De heer Rijpma heeft te recht gezegd, dat in de redactie, die de Raad is voorge legd, m.n. genoemd is, dat het verlenen van een ver gunning uitsluitend mag en moet worden beoordeeld 13 op basis van de openbare orde en veiligheid en dat alle andere argumenten door ons buiten beschouwing moe ten worden gelaten. De praktijk is hier ook, deze pro blematiek uitsluitend te bekijken uit een oogpunt van openbare orde en verkeersveiligheid. Als men een de monstratie wil houden op een punt in de stad, waar men andere dingen in onze samenleving, die ook waar devol zijn en waar talloze mensen bij betrokken zijn, zou blokkeren, frustreren of te veel zou hinderen, dan kan dat een aanleiding zijn nog niet om die demonstra tie te weigeren, maar wel om te zeggen: „U mag daar of daar niet langs lopen of U mag tijdens dat of dat uur niet passeren." Dat is het probleem, dat wij dan ook speciaal beoordelen en dat ook aan de orde is. We worden hier dus steeds geconfronteerd met een proble matiek, waarbij wij wat het zwaarst is ook het zwaarst laten wegen. Als men dus wil demonstreren op een plaats of op tijdstippen, waarbij andere, algemene, be langen ook de vrijheid van anderen te zeer in het gedrang komen, dan moet er een mogelijkheid zijn om in redelijkheid, niet verbiedend, maar regulerend, op te treden. Zo is deze redactie gekozen en zo passen wij de bepalingen ook in de praktijk toe. Enkele sprekers hebben de vraag gesteld: Wat is het verschil tussen melding en vergunning? Ik dacht en het is ook al door een enkele spreker zo gesteld dat „melden" meer een modebegrip is dan dat er van een reëel verschil met een vergunning sprake is. Ik zie het verschil niet. Want ook bij melden dat is ook in Amsterdam gebeurd heeft de burgemeester de be voegdheid een demonstratie te verbieden. En nu komt het probleem (en dat vind ik het winstpunt van „de vergunning" in vergelijking met „de melding"): Bij de vergunning komen betrokkenen praten en heeft er meteen een discussie plaats over „waar langs lopen" en „op welk tijdstip". Als men de demonstratie meldt bij de politie en men wil dan lopen langs een punt waar dat echt een bezwaar is voor de openbare orde, de veiligheid van anderen, de verkeersveiligheid, dan zou ik maar één ding kunnen doen: verbieden. En nu is de praktijk deze ik herhaal het Wij hebben er in Leeuwarden in de ruim twee jaar, dat ik hier ben, nog nooit moeilijkheden mee gehad; ik heb nog niet één demonstratie geweigerd, maar wél is er elke keer een discussie. Dat is ook begrijpelijk, want men voelt er niet zoveel voor bijv. maar op een plein rond te stap pen. Daar is weinig eer aan te behalen. Voorstellen voor zulke demonstraties komen ook niet zoveel bin nen bij mij. Men wil liever daar lopen, waar men belangstelling krijgt. Maar als die belangstelling zo groot zou worden, dat het verkeer vast komt te zitten, als dus andere, algemene belangen te zeer worden geschaad, dan wordt gezegd: U mag wel demonstreren, maar U moet van dit of dat stuk straat of die weg wegblijven of wat nog meer voorkomt op bepaal de uren daar weg blijven. Ik heb hiermee dus verdedigd, waarom m.i .niet moet worden overgegaan tot melding. Wezenlijk echter is er geen verschil. Het is meer een probleem van psycholo gie dan van realiteit en ik heb bij deze ook in het openbaar met grote nadruk verklaard, dat wij in Leeu warden soepel zijn op dit punt. De redactie van de nieuwe verordening bij de oude was het nog niet zo - legt mij zelfs de plicht op, dat ik uitsluitend de openbare orde en veiligheid in mijn beoordeling mag betrekken. Maar dat gebeurde in het verleden ook al. Nu echter wordt die rem duidelijk in een bepaling vastgelegd. Ik zou de Raad dus willen adviseren het voorstel van de heer Pietersen, mede-ondertekend door de heer Venema, niet over te nemen, want dat komt in wezen erop neer de artikelen C 23 t.e.m. 26 op een andere manier te redigeren. Ik schors nu de vergadering voor de tweede koffie pauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Pietersen: Ik ben blij, dat de problemen, die ik besproken heb, ook door het College ernstig geno men zijn en uit de woorden van de heer Rijpma heb ik opgemaakt, dat de geleerde commissie hiermee even eens getobd heeft. Merkwaardig is, dat ik het met al de argumenten wel eens ben. Het verschil tussen wat ik voorstel en het voorstel in de redactie van B. en W. ligt niet in het vlak van de praktische gevolgen, maar in het principiële uitgangspunt. Ik vind het in dit verband jammer, dat de Voorzitter het woord „mode" genoemd heeft, want het zou heel best kunnen zijn, dat dit niet een kwestie is, die als een mode komt en gaat, maar dat we op het ogenblik een wezenlijke mentaliteits verandering, die zich bezig is te voltrekken, signaleren. Wij zouden beslist onderstreept willen zien in deze A.P.V., dat het recht op demonstratie zonder meer bestaat (alleen misschien met één beperking, die ik straks nog even zou willen vermelden), dus het recht op vrijheid om te demonstreren, vrijheid om een woord van protest te laten horen. De Voorzitter heeft getracht zijn mening te staven door te wijzen op andere plaatsen, waar na informatie bleek, dat daar een vergunnings stelsel gold in plaats van een meldingsplicht. Dat ver baast me niet, want het is de vraag, of in al deze gemeenten ook een nieuwe A.P.V. aan de orde gesteld is. Onze oude A.P.V. dateert, meen ik, van 1912. We krijgen nu dus een A.P.V. die up to date is en daarin zou ik princip:eel uitgedrukt willen zien een erkenning van het recht op demonstratie. Ik zou het zo willen samenvatten: Er is dus geen praktisch verschil mis schien, wat de uitwerking betreft, maar wel een prin cipieel verschil in uitgangspunt. Men is vrij te demon streren, tenzij bepaalde gewichtige redenen zo zou ik het willen noemen een verbod noodzakelijk ma ken. U, mijnheer de Voorzitter, heeft gesproken over voorwaarden, die bij een vergunning aan de orde kun nen komen. Mij dunkt, dat die ook wel aan de orde kunnen komen, als men aan de meldingsplicht heeft voldaan. Ik kan me voorstellen, dat er situaties zijn, waarin, bij een meldingsplicht, degene, die wil demon streren, ter kennis gebracht kan worden, dat er een ernstige belemmering van het verkeer zou kunnen ont staan, dat een omleiding niet mogelijk zou kunnen zijn, dat er gevaar zou kunnen bestaan voor het begaan van misdrijven of voor de algemene veiligheid van persoon en goederen, dat er bijv. een rustverstoring zou kun nen ontstaan voor zieken- en rusthuizen enz. Ik zou datgene wat op het ogenblik bezig is in ons volk gestalte te vinden uitgedrukt willen zien in deze A.P.V. Ik blijf dus bij mijn voorstel. Mevr. Veder-Smit: Ik geloof, dat er in wezen bij niemand in deze vergadering enig verschil van mening over bestaat, dat de vrijheid van demonstratie en ook de vrijheid van het houden van vermakelijkheden een essentieel grondrecht is, dat iedereen zo weinig moge lijk wil aantasten en dat het een kwestie van vorm is, hoe we een eventueel onjuist gebruik van die vrijheid willen onmogelijk maken. Ik ben onder de indruk gekomen van de argumenta tie van de Voorzitter en in het bijzonder, waar hij mijn vraag beantwoordde naar het wezenlijke verschil tus sen meldingsplicht en vergunningsstelsel. Ik geloof ook, dat er in wezen geen verschil is. Een goede kant van het vergunningssysteem, waarbij de burgemeester over precies dezelfde bevoegdheid tot verbieden be schikt als bij de meldingsplicht, is, dat er meer moge lijkheid tot overleg met de organisatoren is. In zekere zin is dus misschien de vorm van de vergunning dui delijker dan die van de meldingsplicht. Dat is ook de reden, dat ik me graag achter het standpunt van de Voorzitter schaar, zoals dat nu ook in de concept-ver ordening tot uitdrukking komt. Ik wil daaraan toe voegen, dat het beleid, zoals de burgemeester dat nu voert, in de praktijk niet tot moeilijkheden aanleiding heeft gegeven en in de geest, waarin hij spreekt, heb ik ook vertrouwen. Mocht er verandering in dat beleid ontstaan, zou er een andere burgemeester komen, dan heeft de Raad alle aanleiding terug te komen op dit beleid. Het kan zelfs zijn, dat de verantwoordingsplicht van B. en W., die waarschijnlijk toch in de wet nader zal worden geregeld, daar nog een grotere mogelijkheid toe geeft. De hear Boomgaardt: Ik bin hwat nijsgjirrich nei it minderheitsstanpunt fan B. en W. oangeande dizze ar tikels, dat yn it riedsbrief formeld stiet. Hwa is it, dy't dat stanpunt ynnimt en hwat is syn argumintaesje? Is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 7