Ü3BBSg--.fT'UMg j '^S yf* 14 '?c dy Wethalder, dy't oer dizze rige artikels in öfwikend stanpunt hat, oanwêzich? Hwat it demonstrearjen oangiet, de hear Pietersen en ek mefr. Veder claime dat as in rjocht, mar it is op syn minst noch diskutabel, dat dat in rjocht is. Ik tocht dat dat nearne fêstlein is. De hiele fisy dêrop is yn üntjowing en mei alle bigryp dêrfoar doar ik foar my it noch net in rjocht to neamen. En dat sil mefr. Veder en de hear Pietersen miskien wol toloarstelle. En as men oer in rjocht praet, tocht ik, dat men in birop dwaen kinne moast op foarskriften of bipalingen yn 'e wet of it Fordraeh fan Rome, mar it stiet nearne. Ik wol dat rjocht dus ek bislist net as dtgongspunt sünder mear stelle by de bihanneling fan art. 26. Dat der gelegen- heit wêze moat foar demonstraesje, wol ik daelks er- kenne dat leit yn'e üntjowing fan'e tiid en dêr hoeeht men net dwêrs tsjin yn to gean mar neffens my moat der in forgunning fan 'e oerheit foar wêze. De oerheit hat foar de feilichheit en de iepenbiere oarder op de iepenbiere wei to soargjen, ek as dy it plak fan demonstraesje is. Men kin dus sunder mear net sizze, dat der in rjocht fan demonstraesje is. Dat kin net oars as under tasjoch fan de oerheit. En dan lizze de stan- punten wer ticht byinoar en kin men sizze: Der is in rjocht. Ja, mar allinnich under tasjoch fan de oerheit. De heer Kingma: Wij zien wel een belangrijk en reëel verschil tussen meldingsplicht en vergunnings stelsel. Bij de meldingsplicht moet eigenlijk geen ver bod zijn. Doch er moeten voor de verkeersveiligheid of de veiligheid van de eventuele optocht zelf regelen worden opgesteld. Dat is iets anders dan een verbod. Natuurlijk zullen er dus enkele beperkingen komen, maar het verbod, dat aan het vergunningsstelsel ver bonden is, gaat ons te ver. Men kan natuurlijk zeggen, dat de bepaling soepel wordt toegepast, en ik wil dat helemaal niet in twijfel trekken; ik heb er ook geen reden voor, dat t.o.v. U, mijnheer de Voorzitter, te doen, maar ik heb het al eerder gezegd: wij hebben geen van allen het eeuwige leven en als hier over jaren een andere burgemeester zou zitten, dan kon het wel eens heel anders uitpakken. De openbare veilig heid is een zeer ruim en gemakkelijk hanteerbaar begrip. Het is ook voor de overheid van belang een meldingsplicht in te stellen, want men stelt bijv. een tijdslimiet van 24 uur, zoals dat ook in Amsterdam het geval is. De politie heeft dan doordat ze kennis draagt van de route, van de wijze van opstelling, van de tijd, waarop de demonstratie wordt gehouden, de gelegen heid de nodige maatregelen, verkeerstechnisch enz., te nemen. Ze kan er dus rekening mee houden. Die mel dingsplicht is niet maar een loze kreet, een modever schijnsel. Er kan tenminste wel eens van een langdurig modeverschijnsel sprake zijn. Ik meen in tegenstel ling tot de heer Boomgaardt dat de uitspraken van de Hoge Raad n.a.v. art. 7 van onze Grondwet er wel op wijzen, dat men de demonstratievrijheid ziet als een groot recht, dat men niet van tevoren kan verbieden, maar dat men pas kan optreden, als de zaak uit de hand loopt. Maar er zijn regelen op dit punt te treffen. Men kan van de organisatoren van een optocht vragen, dat er een soort eigen ordedienst komt voor het gere gelde verloop van de demonstratie enz. dat is vroe ger ook wel gebeurd en over het geheel verloopt dat wel goed. Ik hoor wel, dat er raadsleden zijn, die daaraan twijfelen, maar ongeregeldheden kunnen na tuurlijk altijd gebeuren. Die worden evenmin voor komen met een vergunningsstelsel. Men kan zeggen: Er zijn nu eenmaal mensen, wie je alles verbieden moet. Maar dat helpt niet, want die mensen kunnen ook optreden bij een demonstratie met vergunning van de burgemeester. „Dwarskoppen", die een rel willen schoppen, zullen daarbij evengoed optreden. In beide gevallen echter, ongeacht of er een vergunningsstelsel of een meldingsplicht is, kan de politie aanwezig zijn en de nodige maatregelen nemen, want iedere demon strant valt volkomen onder het Nederlandse recht. Men staat dan toch niet een ogenblik buiten dat recht zodat men doen mag wat men wil? Ik meen, dat in Amsterdam het houden van een optocht is geoorloofd, behoudens het in art. 101 a van de A.P.V. van die gemeente gestelde. De optocht moet 24 uur voor het opstellen gemeld worden. De burge meester moet in kennis gesteld worden van de volgen de punten: organisatie (de organisatoren moeten een formulier tekenen met namen en adres organisatoren), datum en route, plaats en tijdstip van opstelling, wijze van opstelling en ontbinding, waarborgen, dat de op tocht regelmatig verloopt, en eventuele andere gege vens. Dan zit er nog wel een addertje onder het gras, want er staat, dat de burgemeester eventueel die op tocht kan verbieden, maar, als ik goed ben ingelicht, dan vervalt die laatste bepaling, als men ten minste vier dagen voordat de te houden demonstratie zal plaats hebben, melding doet. Dit vind ik al een grote verbetering bij wat wij hier zouden krijgen. Die mel dingsplicht kan men rustig zonder enige verbodsbepa ling stellen, omdat de demonstranten toch onder het Nederlandse recht blijven vallen. Niemand valt daar door het toelaten van een demonstratie ook maar een ogenblik buiten. Tenslotte dit: De fundamentele vrijheid van de mens is wel degelijk vastgelegd; daar wordt ook over ge sproken in het Verdrag van Rome. Mevr. Visser-van den Bos: Ik zou heel graag een compromis willen sluiten, als het kan, n.l. door een kleine wijziging op art. 26, in deze geest: „In principe is het houden van een optocht, betoging, demonstratie of meeting op of aan de weg vrij, evenals het deelne men daaraan. Teneinde de openbare orde en veiligheid te kunnen handhaven, is het aanvragen van een ver gunning vereist." Dan zijn de burgemeester en de op ponenten het eens: (Gelach) Ik wil hier aan toevoegen, dat ik meen begrepen te hebben, dat de woorden van de heer Pietersen eigenlijk niets anders inhielden, want hij heeft gezegd: „Ik ben het helemaal met de verdediging van de burgemeester eens, maar in deze moderne tijd moeten we er van uitgaan, dat het hou den van een demonstratie enz. enz. vrij is." Ik ben dezelfde mening toegedaan als de heer Pietersen, n.l. dat demonstreren enz. wel vrij moet zijn, maar aange zien we in een vrijheid in gebondenheid leven, kan die vrijheid niet anders gegarandeerd worden dan door regels. En die regels moeten kunnen worden opgelegd. Ik houd niet van die poppenkast om te zeggen: het is alleen maar melding en dan krijg je een lijstje met regels mee. Dan vind ik het vergunningsstelsel eerlij ker. Maar omdat men in de ontwerp-verordening be gint met te zeggen: „Het mag niet", waar, naar ik meen, o.a. de heer Pietersen bezwaar tegen had, begin ik met te zeggen: „Het mag wèl, maar we moeten ons aan de spelregels houden. Er wordt hier wel gelachen, maar ik heb het serieus bedoeld. De heer Van der Veen: We zijn al heel lang aan het praten over dit onderwerp, terwijl het alleen maar een kwestie van een woordenspel is. Praktisch is er geen enkel verschil tussen meldingsplicht en vergunnings stelsel. Het punt, waarom het gaat, is, of dit een recht is, dat al dan niet uitgeoefend kan worden. Men leidt blijkbaar uit het begrip „vergunning" af, dat het een gunst is van de overheid en niet een recht, maar dat is niet juist, want er staat, dat de vergunning gevraagd moet worden en alleen geweigerd mag worden op grond van dezelfde redenen, die in elk systeem toch toepasselijk zijn. Men krijgt niet bij de gratie een vergunning. Er is een formulering gekozen, die het zo maakt, dat, als er een demonstratie, een optocht of iets dergelijks gehouden wordt, daar niet een gevaar voor de openbare orde of veiligheid in zit. Men heeft een voudig recht op die vergunning en die mag alleen maar geweigerd worden op grond van argumenten, ontleend aan de openbare orde of veiligheid en of men er nu een meldingsplicht van maakt of nog een andere for mulering of zelfs de formulering van mevr. Visser, het maakt allemaal niets uit. Als men een vergunning vraagt, met de zekerheid, in het artikel opgenomen, dat die vergunning gegeven moet worden, tenzij de open bare orde of de veiligheid zich daartegen verzet, dan is dat een recht, ook al wordt dat recht een vergunning genoemd. Dit is gewoon een kwestie van woorden. De Voorzitter: Ik zou Weth. Ten Brug, de man van het minderheidsstandpunt in het College, willen vra- I AA?1- HHMB .f ••.SE 15 gen, of de vraag van de heer Boomgaardt daaromtrent hem aanleiding geeft tot een antwoord. De heer Ten Brug (weth.): Er waren geen bijzon dere redenen, waarom ik mij achter de wat vage zin snede in de raadsbrief, zoals we die nu eenmaal in dergelijke gevallen gewoon zijn te gebruiken, zou ver bergen. De argumenten, die ik daarvoor had, zijn in deze vergadering al voldoende naar voren gekomen, zodat ik geen enkele behoefte heb de discussie te rekken. We doen er, dacht ik, lang genoeg over. Ik wil er echter toch nog wel een paar opmerkingen over maken. Wat mij het zwaarst ligt, is de vergunning voor bijeenkomsten binnenshuis. Ik dacht, dat dit punt ook in de commissie ad hoe indertijd uitvoerig aan de orde is geweest en ik meen, dat dit toch wel een heel sterke beperking is van het recht van vereniging en vergadering. Ik geloof ook niet, dat het nodig is. Ik kan mij indenken, dat de politie om praktische redenen inderdaad zou moeten weten, wat er gebeurt, om even tueel te kunnen optreden. Daarvoor zou ik juist de meldingsplicht willen invoeren. Ik zie n.l. dit verschil: bij meldingsplicht zal de politie op een moment als er iets verkeerd gaat ingrijpen, en bij de aanvrage van een vergunning kan men die al weigeren uit vrees, dat er iets verkeerd zou gaan. Er kan natuurlijk evengoed nog iets verkeerd gaan, maar ik zie toch wel een heel sterk principieel verschil. Ik wil ook nog even terugkomen op de vraag van de heer Boomgaardt: „Is er hier eigenlijk wel een recht?" Ik dacht, dat het een soort natuurrecht is; dat zal het niet-reformatorisch deel van de gezamenlijke christe lijke fracties wel aanspreken. (Gelach) Ik dacht n.l. ook, dat de overheid als representante van de gemeen schap zich zelf in dit recht kon beperken en zich zelf dit recht kon geven. Zouden wij zonder meer moeten afwachten of dit recht er wel is en de overheid als onpersoonlijk orgaan dit wel heeft, dan komen we in de sfeer van de geoctrooieerde Grondwet en ik dacht, dat dat niet juist was. Ik weet wel, dat ik er ook een beetje de theorie bij haal over de leer van de Staat, die hierbij inderdaad een rol kan spelen, maar afgezien van welke staatsleer ook, wordt hier m.i. toch wel heel sterk de vrijheid beperkt. Ik zie dus wel verschil tussen het vergunningssysteem cn de meldingsplicht. Deze laatste zou op grond van de algehele situatie uiteindelijk kun nen leiden tot een verbod; dat is in negatieve zin een positieve ingreep. Dat is moeilijker dan een vergunning weigeren. Men kan n.l. in de gehele periode vóór de vergunning al zoveel overleggen en zoveel praten, dat men zegt: „U moet er niet op rekenen, u krijgt die vergunning niet." Dan is de zaak al onder de tafel Ik dacht, dat wij, als wij met een meldingsplicht beginnen, een sterkere waarborg krijgen t.a.v. de beperking van de persoonlijke vrijheid en de vrijheid, waar het hier om gaat, dan bij het vergunningssysteem. Ik geef toe de heer Pietersen heeft het ook gezegd en er zijn meer raadsleden, die erop gewezen hebben dat het in de praktijk op hetzelfde kan neerkomen, maar ik dacht wel, dat we, als we het principiële uitgangspunt goed onderscheiden, in het geval van het vergunningsstelsel ook de Voorzitter heeft het gemotiveerd te zeer gebonden zijn aan de persoon die deze artikelen moet hanteren. Ik heb op dit moment dat is niet in discussie en ook niet in discussie geweest in de Raad niet de persoon van de huidige burgemeester op het oog, maar ik ben het volledig met de heer Pietersen eens, dat wij op het ogenblik toch ook rekening moeten houden met de veranderingen in de opinievorming op dit punt. Dit is de motivering, waarom ik meen, dat wij in elk geval van de vergunning voor bijeenkomsten binnens huis af moeten en ik kan mij indenken daar zou ik dan ook wel eens over willen praten dat voor mani festaties buitenshuis niet eventuele andere waarborgen moeten worden geschapen, want ik zie ook wel, dat men dan inderdaad ook de vrijheid van derden, die er helemaal niet bij betrokken zijn, zou kunnen beperken. Dat is iets wat bij het eventueel opheffen van het processieverbod ik had het zojuist al over het niet-reformatorische deel van de fractie ook al aan de orde is. De Voorzitter: Het lijkt mij voor de goede orde wel van belang, dat de heer mr. Kingma even iets vertelt over het Verdrag van Rome en art. 7 van de Grondwet, die op deze problematiek betrekking hebben; dat zal verduidelijkend kunnen werken. De heer Mr. T. J. Kingma: Uiteraard beperk ik mij enkel tot een juridische opmerking in dit zeer gevoelig - politieke debat. Ik wilde er graag even op wijzen, dat in art. 7 van de Grondwet staat: „Niemand heeft voor afgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verant woordelijkheid volgens de wet." Daar ligt dus wel de drukpersvrijheid in vast, maar niet de demonstratie vrijheid. (De heer B. Kingma: Daar zijn arresten van de Hoge Raad over.) Die hebben echter alleen maar be trekking op de uitoefening van de drukpersvrijheid, i.e. op het meedragen van opschriften. Met het Verdrag van Rome is bedoeld het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In art. 10 staat: „Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrij heid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven, zonder inmenging van overheidswege en ongeacht grenzen. Dit artikel belet niet, dat Staten radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen kunnen onderwerpen aan een systeem van vergunnin gen." En in het tweede lid staat: „Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij de wet worden voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn in het be lang van 's lands veiligheid, territoriale onschendbaar heid of openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mede delingen te voorkomen of om het gezag en de onpar tijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen." Dus dat artikel houdt ook niet zonder meer een recht op demonstratie in. De Voorzitter: Ik heb in eerste instantie mijn stand punt duidelijk naar voren gebracht en in tweede in stantie zijn er geen opmerkingen gemaakt op grond waarvan ik opnieuw op de onderwerpen zou moeten ingaan, want ik zou slechts in herhaling treden. Wel is, dacht ik, van belang, dat ik nog even een paar opmerkingen maak over datgene wat is gesteld op de praktische punten. De heer Pietersen heeft vragenderwijs twee opmer kingen gemaakt, waarop ik dat lijkt mij juist nog zal ingaan. Hij heeft mij gevraagd, of het mogelijk zou zijn ook bij de meldingsplicht voorwaarden op te leg gen. Ik dacht, dat ik dat in eerste instantie ook al had aangeroerd. De burgemeester kan, zoals het ook in de bepalingen voor Amsterdam is neergelegd, bij mel dingsplicht en dat is het wezenlijke verschil alleen als de demonstratie volgens hem strijdig zou zijn met bepaalde punten, zoals die bijv. in de Amsterdamse A.P.V. zijn neergelegd, het houden van deze demon stratie weigeren. Hij kan daar dus niet voorwaarden aan verbinden. De tweede opmerking van de heer Pietersen hield de veronderstelling in dat misschien de inlichtingen, die ik had ingewonnen, gebaseerd zouden zijn op bijzonder oude A.P.V.'s zoals de Leeuwarder. Deels is dit het geval, maar voor een belangrijk deel niet. De verordening van Den Haag is van 1967, die van Maastricht voor het grootste deel in ieder geval voor het gedeelte, waarin de problematiek van de ver gunningen is geregeld van 1968. De A.P.V. van Amsterdam is, wat de demonstratieaangelegenheid be treft, van 1967, die van Smallingerland van 1969. Ver der zie ik op het lijstje nog een van 1957 staan en een van 1960. Er is slechts één oude bij; dat is die van Zwolle; die is van 1927. Mevr. Visser heeft nog, zoals zij het noemde, een soort compromis-voorstel gedaan om in de A.P.V. een bepaling op te nemen, waarin a.h.w. eerst een princi pe-uitspraak wordt gedaan en dan de vergunning ver plicht wordt gesteld. Het lijkt echter vreemd zo'n prin cipe-uitspraak op te nemen in een A.P.V. Het is geen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 8