?öQI inuj Q gfibflfiJSm ncv Punten 3 t.m. 12 (bijlagen nos. 196, 192, 186, 197, 185, 1.94, 191, 208, 193 en 190). Z.h.st. wordt beslóten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. .(COS .or Punt 13 (bijlage no. 201). De heer De Jong (secr.): In het raadsvoorstel staat vermeld „De Verenigde Nederlandse Brouwerijen Oranjeboom N.V. Breda te Rotterdam"; dat moet zijn: „Tj. de Roos en M. van Seijen te Ureterp". Dat zijn n.l. de nieuwe eigenaren en de genoemde N.V. verzorgt de financiering. De Voorzitter: Kan de Raad instemmen met de correctie, die de secretaris heeft voorgelezen? De Raad stemt hiermede in. Z.h.st. besluit de Raad overeenkomstig het bij monde van de secretaris gewijzigde voorstel van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 188). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 183). De heer Schönfeld: Zoals het College bekend zal zijn heb ik me ter plaatse eens op de hoogte gesteld. Het bevreemdt me bijzonder, dat destijds bij het tot stand komen van de goot duidelijk is gesteld, dat er plaats zou zijn voor zes taxi's. Aan de hand van het aantal trottoirbanden heb ik een berekening gemaakt. De goot telt qua lengte 35 trottoirbanden, terwijl de lengte van het type taxi dat er thans staat, 5 trottoirbanden in beslag neemt. Aan de hand van deze gegevens zou de goot met zeven wagens van het thans gebruikte type, bumper aan bumper, volledig bezet zijn. M.i. kunnen er gemakkelijk zes wagens staan, temeer, omdat het type auto dat door de fa. De Vrij wordt gebezigd, n.l. de Mercedes, korter is dan de wagens die er thans staan. Bovendien is de fa. De Vrij, vergeleken met de bedrijven die wèl een standplaats mogen innemen, een van de grootste ondernemers hier ter plaatse, zodat zij toch ook haar rechten kan laten gelden. Door het opschuifsysteem in de goot kan er geen enkele moeilijkheid rijzen, temeer omdat er geen wagens tussenuit behoeven te rijden. Wat de samenwerking betreft, zou ik nog willen opmerken, dat de fa. Van Eijck en de fa. Schuhmacher een half jaar geleden nog met hun mobilofooninstalla tie op dezelfde frequentie werkten. Tengevolge van onderlinge concurrentie, waardoor onenigheid in de ether ontstond, werkt thans ieder op een eigen golflengte. Het begrip samenwerking zegt mij dus helemaal niets. Bovendien bestaat er nog geen Leeuwarder taxicentrale en persoonlijk betwijfel ik het ten zeerste, óf deze er ooit zal komen, temeer omdat hierover al drie jaar wordt gepraat. Ten oosten van de goot is een zebrapad, hetgeen eveneens het geval is met een eventuele standplaats ten noorden van het voormalige V.V.V.-gebouwtje, dat bovendien nog wordt afgebroken, zodat er op die plaats dan nog meer ruimte ontstaat. Ten oosten van het gebouwtje ligt ook een zebrapad. Als dat bezwaar niet voor de goot geldt, kan dit moeilijk wèl worden aangewend voor het andere geval. Ik kan me dan ook niet met dit voorstel verenigen, omdat ik de afwijzing discriminerend vind, en het vervoersbelang in onze gemeente is er niet mee gediend. Indien er een gelijkluidende mening vanuit de Raad komt, ben ik graag bereid een voorstel te steunen of in te dienen om de fa. De Vrij alsnog een standplaats toe te wijzen; zo niet, dan wil ik graag de aantekening hebben tegen dit voorstel te hebben gestemd. De inhoud van het voorstel, dat ik heb opgemaakt, wil ik zowel het College als de Raad niet onthouden, opdat het in tweede instantie mede onderwerp van de discussie kan vormen. Het luidt als volgt: „De Raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 9 juni 1969; verzoekt het College om wegen te vinden, welke het mogelijk maken alsnog op korte termijn een zesde taxistandplaats voor het station toe te wijzen aan de fa. W. de Vrij alhier." Tot slot zou ik nog willen opmerken, dat iemand, die een beroepschrift bij de Raad heeft ingediend, altijd in de gelegenheid behoort te worden gesteld een en ander nog mondeling toe te lichten: het z g. recht van hoor en wederhoor. Toen dit stuk in de vergadering van 19 mei j.l. ter sprake zou worden gebracht, was appellant deze gelegenheid nog niet geboden. Ik zal straks graag de motivering vernemen, waarom dit niet vóór 19 mei is gebeurd. Als de Raad toen n.l. niet had besloten om de behandeling van dit stuk te verdagen, dan was hier niet conform de voorschriften gehandeld. Vorige week zijn betrokkenen na een telefoontje van het stadhuis met de mededeling, of ze nog even wilden komen, pas in de gelegenheid gesteld deze kwestie mondeling toe te lichten. Het proces-verbaal, dat hiervan gewoonlijk wordt opgemaakt, lag echter niet bij de stukken, zelfs vrijdag j.l. nog niet. Ik meen, dat de Raad er toch recht op heeft een dergelijk verbaal tijdig ter inzage te krijgen. Ik zal dan ook graag nog vernemen, waarom dit niet is geschied. De Voorzitter: De Raad heeft in de raadsbrief een uitvoerig verslag gekregen omtrent het overleg, dat de Huurautocommissie veelvuldig met belanghebbenden heeft getracht te houden. Dit is voor een groot gedeelte gelukt, maar niet over de gehele lijn en ik dacht buiten de schuld van die commissie. De eerste opmerking, die de heer Schönfeld maakte, is van technische aard. Hij heeft uitgerekend, dat er precies zeven auto's bumper aan bumper zouden kunnen staan. Deskundigen hebben het standpunt ingenomen en dit is ook het advies dat wij van de commissie hebben gekregen dat de bezwaren tegen het creëren van de mogelijkheid zes auto's bij het station standplaats te doen innemen, groter zijn dan de daaraan verbonden voordelen. Zeven taxi's kunnen er beslist niet staan. Dat is theorie. Er zouden met enige moeite zes kunnen staan, maar dat ga ik niet verdedigen; dat zou irreëel zijn. In de raadsbrief staan wel de bezwaren van deskundigen tegen de aanwezig heid van zes taxi's vermeld. Zowel aan de voor- als aan de achterzijde moet een bepaalde ruimte blijven en er moet ook een zekere manipulatiemogelijkheid zijn voor deze auto's. Op een bepaald moment moet een chauffeur die bericht krijgt, dat hij ergens anders heen moet, er zonder al te grote bezwaren tussen uit kunnen rijden. Bovendien heeft de praktijk uitgewezen, dat,>als het wat druk is en enkele auto's weg zijn, onmiddellijk de „thuishavens" worden gebeld; dan zijn er vrij snei andere. Het is het laatste jaar niet gebleken, dat met de toewijzingen voor vijf standplaatsen, die we op dit moment kennen, niet voldaan kon worden aan de vraag. Bijna steeds kan men, als er treinen aankomen dat heeft men ons verzekerd en dat weten wij zelf ook wel een taxi krijgen; dat is geen groot probleem. Nogmaals, wij hebben dus gemeend, dat de bezwaren, verbonden aan een aantal van zes auto's, groter waren dan de voordelen, hoewel wij echt niet stellen, dat het een onmogelijkheid zou zijn. Er bleven twee problemen over. Zou van de vijf standplaatsen die overblijven, de fa. De Vrij er al dan niet een moeten hebben? Zowel de commissie als het College hebben gemeend, dat dat niet reëel zou zijn. Er was voor ons geen enkele aanleiding van de vergunningen voor de standplaatsen, die twee firma's daar innemen, één in te trekken, want dat zou dan moeten gebeuren. Wij kunnen niet zien, welk redelijk argument er zou kunnen zijn één van deze twee taxibedrijven een plaats af te nemen. Ik zou wel voor de goede orde even willen opmerken, dat de fa. Schuhmacher, die nu wel mee speelt, dat slechts kan doen in overleg met de anderen en op een secondaire wijze. Die kan dus niet zonder instemming van de anderen daar een plaats innemen. Als de fa. De Vrij eenzelfde afspraak zou kunnen maken met de anderen en dit is ook aan de fa. De Vrij meegedeeld dan zou ook zij daarbij onmiddellijk worden ingeschakeld. We hebben als College er geen enkele behoefte aan de fa. Schuhmacher wel iets toe te staan wat wij aan de fa. De Vrij niet zouden toestaan. Dat is dus ook heel duidelijk. 3 En nu het laatste punt. Het is gebleken, dat tot dusverre de samenwerking tussen de fa. De Vrij en de anderen nog met al te soepel liep laten we het zo stellen en ik geloof ook, dat wij onder die omstandigheden ook al daarom niet het verlenen van een standplaats bij het station aan de fa. De Vrij hadden mogen forceren. Er zijn in het verleden wel eens enkele moeilijkheden geweest, maar de laatste tijd gaat het vrij goed. En ik dacht, dat wij als stad er ook wel belang bij hebben dat het daar een beetje soepel blijft lopen, ook terwille van het passagiersvervoer. Dan heeit de heer Schönfeld opgemerkt, dat hij niet zoveel om die samenwerking geeft. Daar kan men verschillend over denken. Ik geel daar wèl iets om. Uit de praktijk blijkt het loopt misschien niet altijd gesmeerd dat men toch echt poogt nader tot elkaar te komen. Ik heb persoonlijk eens een vergadering gehad met betrokkenen; dat is al enkele maanden geleden. Uit die discussie is duidelijk gebleken, dat deze mensen echt wel met elkaar willen praten om in Leeuwarden tot een behoorlijke oplossing van het taxiprobleem in zijn algemeenneid te Komen. Tot dusverre nam de fa. De Vrij echter een ietwat ander standpunt in. Dat standpunt is ondertussen verlaten. In een gesprek dat de voorzitter van de Huurautocommis sie en ondergetekende met enkele leden van de fa. De Vrij hebben gehad, hebben dezen mij meegedeeld, dat hun firma thans ook bereid is deel te nemen aan verder overleg t.a.v. de totstandkoming van een taxicentrale. Daar ben ik bijzonder verheugd over (al zal met een dergelijke mededeling ook niet alles op rolletjes lopen), want hiermee is, dacht ik, de basis gelegd, dat wij nu met alle betrokkenen om de tafel kunnen gaan zitten en dat vind ik een winstpunt. Ik wil de heer Schönfeld ook zeggen, dat dit de reden is geweest, dat ik met de fa. De Vrij heb gesproken, helemaal niet het beroepschrift was in de commissie behandeld met de gedachte, dat hij zijn beroep schrift nader kon toelichten. Daar had hij zelf trouwens ook niet om gevraagd. Wij willen graag het overleg verder op gang hebben, want wij zijn op het ogenblik bezig nog een aantal taxistandplaatsen in Leeuwarden te creëren; dat heeft men in de raadsbrief kunnen lezen en dat kan elke dag voor elkaar komen. We zijn praktisch klaar; de definitieve opdrachten zijn al verstrekt. Men brengt dit dus nu technisch in gereedheid. Wij willen graag en daar doet de fa. De Vrij ook aan mee dat het soepel loopt en dat was mede de aanleiding, dat wij met de heren De Vrij een gesprek hebben gehad; dit geschiedde echter ook om het verdere overleg voort te zetten. Vanzelfsprekend is daarbij ook het probleem van deze nota ter sprake gekomen, maar het heeft niet het karakter van het horen van betrokkene t.a.v. een beroep. En vandaar dat de Raad ook geen proces-ver- baal heeft gevonden bij de stukken. Het is een oriënterend gesprek geweest tussen ondergetekende, de voorzitter van de Huurautocommissie en twee leden van de fa. De Vrij. Ik zou de Raad willen adviseren de motie van de heer Schönfeld niet te aanvaarden. De heer Engels: Nu U, mijnheer de Voorzitter, zelf naar voren heeft gebracht, dat er misschien toch binnenkort dank zij Uw bemiddeling, een aanvang zou kunnen worden gemaakt met een Leeuwarder taxi centrale en gezien de mededeling in de raadsbrief, dat voorzieningen bij het station in voorbereiding zijn, zou ik de gedachte willen ventileren, of het niet mogelijk is het parkeerterreintje onmiddellijk links van het station als zodanig te laten vervallen en het publiek te verwijzen naar het zeer grote parkeerterrein, dat in de onmiddellijke nabijheid van het station ligt, waardoor wellicht een andere en betere ruimte voor taxi's tot stand zou kunnen worden gebracht. Ik zou dat het College in overweging willen geven, nu men toch de gehele zaak gaat bekijken. De heer Schönfeld: Ik zie, dat het voorstel, dat ik had willen indienen, weinig zin heeft, dat het geen haalbare kaart is, maar ik zou graag van U willen vernemen, nu volgens de stukken het V.V.V.-gebouwtje zal worden afgebroken en de verkeerssituatie daar verandert, of de ruimte die vrij komt, misschien benut kan worden voor uitbreiding van taxistandplaatsen. De Voorzitter: Als men inderdaad tot een taxicentra le wil komen, kan dat onderwerp wellicht nog besproken worden, want er is ook al eens van gedachten over gewisseld. Onder de huidige omstan digheden was het bezwaarlijk. Ik zeg daarmee met toe, dat het wel kan gebeuren, maar het is mogelijk om, als we komen tot een taxicentrale, ook dat pro bleem nog eens onder ogen te zien met de betrokkenen. De heer Tiekstra (weth.): Als ik de heer Engels goed heb begrepen, dan bedoelt hij het terreintje, dat gelegen is bij het stationspostkantoor. De be treffende grond is geen eigendom van de Gemeen te, maar van de N.S. Voorheen was dat de in gang van de algemene rijwielbewaarplaats en de mogelijkheid voor kort parkeren is daar speciaal geschapen met het oog op bezoekers van het P.T.T.- kantoor, opdat dezen vlot hun post e.d. daar konden bezorgen en even hun auto kwijt kon den. Wij hebben daar met de P.T.T. en de N.S., zoals U weet, overleg over gepleegd, omdat laatstgenoemde graag wilde, dat de parxeerduur daar werd beperkt. We zijn daar echter nog niet helemaal uit gekomen. Dat daar taxistandplaatsen zullen kunnen komen, lijkt mij onwaarschijnlijk. Daar de P.T.T. bijzonder belang bij de parkeerplaats heeft, zal deze de openbare parkeergelegenheid daar bij voorkeur wel willen zien gehandhaafd. De heer Engels: Ik kan me dat levendig voor stellen van de kant van de P.T.T., maar ik dacht, dat er ook wel enige ruimte over blijft, waarvan gebruik gemaakt wordt door degenen die hun gasten van het station halen of er naar toe brengen. En zo ontstaat daar een zeer onoverzichtelijke en knoeierige verkeerssituatie, die ook tot botsinkjes en blikschade aanleiding zal geven. Ik ben van mening, dat men in soortgelijke gevallen best die 25 a 50 m kan lopen naar het grote parkeerterrein. En als men de situatie bij het station totaal zou gaan reconstrueren, zou er wellicht een zeer goede plaats kunnen vrijkomen voor de taxi's. Daarmee zouden ook alle zebrapadenperikelen e.d. opgelost kunnen worden. Ik vind het echt de studie waard. Het feit, dat de grond eigendom van de N.S. is, behoeft geen bezwaar te zijn, als deze zich realiseert, dat het hier gaat over openbaar vervoer. De Voorzitter: Van deze interruptie hebben we kennis genomen. Ik zal de verkeerscommissie vragen dat punt eens in discussie te nemen. Het kan stellig de moeite waard zijn daar aandacht aan te schenken. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 16 t.e.m. 19 (bijlagen nos. 187, 206, 205 en 202). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 204). De heer Boomgaardt: It is net foar it earst, dat in Indoor Concours yn dizze Ried oan'e oarder is. En ik woe it hawwe oer itselde punt, dat ek de foarige kear yn diskusje west hat. Ik wit net, hoe't de planning is foar it Indoor Concours 1969. Ik haw it idé, dat der wer in snein by bitrutsen wêze sil. Ik fyn it in spitige saek, dat de snein mear en mear brükt wurdt op in manear, dêr't ik en mei my it greatste diel fan mvn fraksje biswier tsjin ha. In great guod, dat wy yn Nederlan altyd noch hawn hawwe, wurdt hjirmei oantaeste. Ofsjoen fan de godstsjinstige opfettings oangeande de snein, hat dy dei ek noch in tige soasiale funksje. En nou soe ik noch nimmen bine wolle om yn biskate frijheit hwat to dwaen op snein, mar dat de Gemeente ek noch subsydzje jaen moat foar in ütfiering op dy dei, dat docht dochs wol „de doar ticht". Om dy reden kin ik üt namme fan de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 2