8 ?4 9 'Vy J reglement kan worden geschrapt. Er zijn daarover de laatste tijd nogal veel publikaties verschenen, m.n. ook voor wat betreft art. 5 van de kampregels en ik geloof, dat dit hier in feite bij aansluit. Als art. 5 van de kamp regels wordt geschrapt, is er m.i. ook aanleiding dit artikel te schrappen. Maar er is naar mijn gevoel een dringender overweging, n.l. dat men bij handhaving van dit artikel het kampeerterrein in drie blokken gaat verdelen. Ik ben van mening, dat het verstandiger zou zijn er a.h.w. één terrein van te maken. De groepen, die noodgedwongen bij elkaar worden gezet door de hier gestelde regel, verspreiden zich dan over het gehele terrein, als men deze regel laat vervallen en dit be vordert zelfs de orde, want in de groepen wordt men op deze wijze minder door elkaar tot activiteiten ge bracht. De ervaring in het buitenland is in dezen dui delijk. Ik kampeer vrij veel, zowel in Nederland als in het buitenland; ook mijn ervaring en m.n. in het buiten land is, dat het ontbreken van het voorgestelde artikel niet tot moeilijkheden aanleiding geeft. Onder art. 11 staat vermeld, hoe de gasten moeten handelen in geval van brand; misschien kunnen daar nog regelen aan worden toegevoegd voor het handelen onder andere buitengewone omstandigheden. Men zou kunnen denken, m.n. in het desbetreffende gebied, aan overstroming. De heer Tiekstra (weth.)Naarmate wij dichter ko men bij het moment, waarop deze in Tietjerksteradeel gelegen voorziening, die door de gemeente Leeuwarden wordt aangelegd en geëxploiteerd en beheerd zal wor den, gereed komt, zien we duidelijker voor ons, dat de bemoeienissen met dit project gevolgen heeft, die wij nog niet hadden voorzien. De heer Schönfeld werpt terecht, dacht ik de vraag op, welke de juridische bevoegdheid van de ge meente Leeuwarden m.b.t. dit gebied is. Het is nu een maal de bevoegdheid van de kampbeheerder ordemaat regelen te treffen t.a.v. het kamp, dat hij in exploitatie heeft. Die bevoegdheid zou de heer Schönfeld toevallen, als het kamp zijn eigendom was; deze bevoegdheid valt de gemeente Leeuwarden toe, nu het terrein haar eigen dom is, uiteraard binnen het kader van de kampeer- verordening, zoals die voor de gemeente Tietjerkstera deel geldt, maar die lag dan ook bij de stukken. Het is dus geen publiekrechtelijke bevoegdheid; het betreft hier ordemaatregelen van de eigenaar van de camping, die te bepalen heeft wat er op die camping zal gebeuren. De heer Weide heeft zijn woord gesproken over het feit, dat deze zaak in 1970 in exploitatie gaat; hij is bijzonder blij met deze voorziening. Dat zijn wij alle maal. En hij zegt: Laten we nu deze blijdschap uitdelen over de gehele route van Lapland tot Parijs, dat is n.l. de route E 10, opdat een ieder die deze weg langs komt weet, dat de camping De Kleine Wielen er is en dat hij daar een goede verzorging en een goede kan tine vindt, een zwembad met voorverwarmd water (wat de toeristische waarde van de camping ook verhoogt) en dat men daar goed kan toeven. Wij zullen dit doen in het kader van de ons daarvoor ter beschikking staande mogelijkheden van de financiële positie m.b.t. de begroting 1970 en de Raad zal straks op de begro ting van de desbetreffende dienst de post terugvinden. Ik hoop, dat de heer Weide bij die gelegenheid voldaan zal zijn over datgene wat is uitgetrokken en, mocht hij het niet genoeg vinden, dan kan hij voorstellen er meer van te maken. Dit is geen uitnodiging, alleen maar een opmerking, omdat men over aard, inhoud en omvang van dit soort propaganda altijd even van me ning kan verschillen. Dit is ook een zeker soort ant woord op de opmerking van de heer Weide i.z. de voor lichting door de Gemeente, waarin z.i. nog wel het een en ander ontbreekt. Wij zijn niet vlekkeloos en wij handelen niet foutloos; wij doen ons best op dit terrein. De heer Weide maakte ook een opmerking over de voorwaarden m.b.t. de verpachting van winkel en kan tine. Ik kan daarover kort zijn. Voorstellen daarom trent zullen de Raad bereiken; dan zijn de voorwaarden volledig bekend en vanzelfsprekend zal onder de voor waarden ook de vaststelling van de prijzen vallen. Mocht dat de heer Weide niet aanstaan, dan horen we dan zijn mening wel. We behoeven geen voorbarige dis cussie over dit punt. Wat betreft de prijzen op het niveau van de voor ziening, wij moeten wel bedenken, dat kamperen een zeer belangrijke sociale functie vervult in de moderne maatschappij en dat, als we een goede accommodatie beschikbaar stellen, het van belang is daar reële ta rieven aan te verbinden, maar de hoogte van de ta rieven mag ook niet een bezwaar opleveren voor de genen, die juist omdat ze slechts over een smalle beurs beschikken, willen kamperen. Hun zal deze voorziening door de hoogte van de tarieven niet mogen worden ont houden. Daarom zullen wij moeten proberen een rede lijk evenwicht te vinden tussen het een en het ander. De heer Weide is enigermate bevreesd, of de cam ping wel in 1970 in gebruik zal kunnen worden geno men. Als de goden ons niet al te kwaad gezind zijn, zal dat gelukken. Als zij ons zeer gunstig gezind zijn, kan zelfs de opening plaats vinden binnen het tijdsbestek, dat de heer De Vries uit het reglement wil schrappen. De heer Weide herinnert eraan, dat het visseizoen men vergeve mij mijn onwetendheid op dit terrein langer is dan de genoemde periode van openstelling; hij zegt, dat men buiten deze periode hier dus niet zou kunnen vissen. Ik geloof niet, dat we mogen uitgaan van een 12-maandelijkse openstelling van deze camping, want dat betekent, dat de complete voorziening ter beschikking van de kampeerders moet zijn en dat zou het treffen van extra voorzieningen nodig maken; men denke maar even aan waterleiding, toiletten enz. In ons klimaat zijn deze dingen niet vorstvrij te houden, wil men tenminste de waarborg geven, dat er altijd voldoende water op de camping beschikbaar is. Men zou op een zeker ogenblik de watervoorziening van bepaalde onderdelen van de camping moeten afsluiten, maar dat betekent niet, dat het bij voorbaat onmoge lijk is, dat men in de periode tussen 15 oktober en 15 maart er niet zou kunnen zijn. Ik vind de vrijheid, die de heer De Vries B. en W. terzake wil geven, wel ple zierig en ik stel het bijzonder op prijs, dat hij het Col lege die gunt. Zonder nader overleg, de leden van het College kennende, vertrouw ik erop, dat zij mij wel wil len toestaan die vrijheid te aanvaarden. De heer Weide heeft aan art. 9 geen behoefte. Hij bedenke evenwel, dat het hier gaat om een ordemaat regel, die naar het oordeel van het College getroffen dient te worden in een levenssfeer die nogal gevoelig is. Ik heb zelf het geluk, dat ik nogal eens in een tent verblijf gedurende een aantal weken op verschillende soorten campings. Ik zal er geen verhaal over houden, want mijn verblijf is geoorloofd en valt niet onder de desbetreffende categorie (Gelach), maar het verblijf op een camping vraagt om een bepaalde orde en dat is de enige reden, waarom dit artikel erin is komen te staan. Men kan er zo over denken als de heer Weide, maar ik laat de beslissing graag aan de Raad over. Men kan er een leeftijdsgrens in zetten, maar die gren zen zijn op zichzelf natuurlijk altijd discutabel; moet je die uitsluitend hanteren voor boven de 80 of beneden de 18 Ik weet het niet, want het is een vloeiende zaak in de tegenwoordige samenleving. Ik geloof, dat het voor de totale situatie op de camping als ordemaat regel toch wenselijk is, dat wij deze afzonderlijke af delingen creëren. Het zijn kamers in één huis. Meer is het niet. En de deuren van die kamers staan open (Gelach) en overdag kan men in- en uitlopen bij buur vrouw of buurman. Het artikel is nogal redelijk opge steld, maar ik geloof deze ordemaatregel toch wel bij de Raad te mogen aanbevelen. Dan kom ik bij de caravans van 7.35 m en langer. Men houde het mij ten goede, maar we moeten toch ergens blijven met de afmetingen. Het moeten toch caravans blijven en niet op de een of andere wijze transportabel gemaakte kapitale zomerhuisjes zijn, die dienst doen als tweede woning. Daar behoeven we, dacht ik, toch geen plaatsen voor te creëren. Ik heb er geen bezwaar tegen eens na te gaan, of, als de toeristische waarde van De Kleine Wielen op een ge geven moment zo groot wordt, dat men er een half jaar verkiest te staan in een dure kast, hiervoor ge legenheid gegeven kan worden, maar het hoeft voor mij echt niet. Als de heer Weide prijs stelt op een der gelijk onderzoek, wil ik het in de toekomst wel eens onder ogen zien, want wij stellen natuurlijk ook wel prijs op klanten, die goed kunnen betalen; dat kan de heer Weide zich ook wel voorstellen, denk ik. 3FTÏF Wat art. 11 betreft, dit geeft niet een definitieve op somming; die kan natuurlijk naar believen uitgebreid worden. De heer De Vries heeft dan alle keus en ik ben bereid een en ander aan het rijtje toe te voegen. Wat mij betreft, zou toegevoegd kunnen worden: „en andere calamiteiten", maar dat woord legt men nogal verschillend uit. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Weide: Op mijn vraag i.z. de voorwaarden die men wil stellen t.a.v. de prijzen, heeft de Wethou der geantwoord, dat B. en W. daar nader op terug komen bij de tariefstelling. Daarom wil ik er nu niet verder op ingaan. Wat art. 5 (de periode van opening) betreft, heeft de Wethouder gesteld, dat hij niet helemaal de gele genheid wil uitsluiten voor de vissers om buiten die periode toch op de camping te verblijven. Ik zou dit graag wat positiever uitgedrukt willen zien. Het was mij echt wel wat te vaag, te meer, omdat het artikel gehandhaafd blijft, zoals B. en W. het hebben voorge steld. Over het „gevoelige" art. 9 „ter handhaving van de orde" wil ik niet verder discussiëren. De aanhang van mijn suggestie tot schrapping is te gering. Ik ben blij, dat de heer De Vries in deze een gelijke gedachte heeft. Hij krijgt er in de gemeente Gasselte waarschijnlijk heel veel mee te doen t.a.v. de campings daar. Ik mag die Drentse gemeente gelukkig prijzen, dat zij straks haar campings met zijn visie goed zal runnen. Drente is bijzonder progressief, mijnheer de Voorzitter. Ik blijf erbij, dat door het hanteren van dit artikel de orde juist verstoord zal worden. Wat art. 12 betreft, de Wethouder heeft niet zoveel over de sta-caravans gezegd. Ik heb duidelijk gevraagd, of hij de plaatsbehoefte daaraan wilde onderzoeken. Hierop heb ik geen antwoord gekregen. Evenmin heeft hij geantwoord op mijn vraag, of hij, zou die behoefte bestaan, bereid zou zijn een ander gedeelte van het recreatieterrein De Kleine Wielen aan te wijzen voor sta-caravans, langer dan 7.35 m. De heer Tiekstra (weth.): Ik geloof, dat het vol doende is, als ik slechts op de laatste opmerking van de heer Weide nu verder inga. Ik dacht, dat de dis cussie over de andere artikelen wel in eerste instantie is gevoerd. Ik moge de heer Weide er nog aan herin neren, dat ik mij m.b.t. zijn opmerking over art. 5 de vrijheid heb veroorloofd de amendering van de heer De Vries aan te brengen, zodat er nu voor het College de vrijheid bestaat vissers en winterkampeerders even tueel toe te laten, zij het uiteraard met beperking van de ter beschikking te stellen accommodatie bij ernstige vorst e.d. Dan zal men zelf een emmertje water moe ten halen. Ik vertrouw, dat de heer Weide daaromtrent straks bij de tarieven weer de gelegenheid krijgt te zien wat wij terzake het kan een vrij eenvoudige regeling zijn voorstellen. Wat de sta-caravans betreft, ben ik ervan uitgegaan, dat bij de capaciteit van de camping, zoals die nu wordt voorgesteld, deze grote „apparaten" daarop niet geplaatst kunnen worden. Ze nemen te veel ruimte in beslag. Dat impliceert, dat, zo er inderdaad behoefte aan plaats voor sta-caravans zou blijken, daarin op een ander gebied zal moeten worden voorzien en dan wil ik de heer Weide nog wel toezeggen, dat, als de klan- vonden in de onmiddellijke nabijheid van de nieuwe ik de heer Weide nog wel toezeggen, dat, als ruimte zal kunnen worden gevonden in de onmiddellijke na bijheid van de nieuwe camping, wij dan niet zullen aar zelen daar aandacht aan te schenken. Ik hoop, dat de heer Weide door dit antwoord bevredigd is. De Voorzitter: Ter informatie van de Raad nog even dit: De woorden in art. 5: „van 15 maart15 ok tober" zijn dus vervallen. De heer Tiekstra (weth.)Ja, mijnheer de Voor zitter: periode, punt. De heer Weide e.a. verlangen stemming over art. 9. Het voorstel van B. en W. i.z. art. 9 wordt aange nomen met 14 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen mevr. Joustra-Bijker en de heren Hogendijk, Kingma, Pieter- sen, Ir. Rijpma, Rijpstra, Schönfeld, Tjerkstra, C. de Vries, Weide, Wiersma en Van der Zwaard. Geen der raadsleden verlangt stemming over het ge hele reglement. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W„ met inachtneming van de wijziging in art. 5 van het reglement. Punt 14 (bijlage no. 216). De hear Miedema: Dit is in ütstel, dat al in pear jier forlyn oankundige west hat en nou is it dan sa fier, dat wy in konsept foar üs hawwe. Tsjin it yn- stellen fan in rioelbilêsting op himsels en it bidrach dat der yn neamd wurdt, hawwe wy gjin biswier. Dat wie bikend; der is yn dizze Ried wol earder oer praet. Allinnich tsjin de wize hwerop it yn dit reglemint steld wurdt, binne wol inkelde bitinkingen to meitsjen. It feit, dat B. en W. de strjitte- en rioelbilêsting yn ien foroardering gearbrocht hawwe, tocht my tinken, dat foar alle perselen, hwerfoar strjittebilêsting bitelle wur- de moat, ek rioelbilêsting forskuldige is. Alle ynwen- ners fan 'e gemeente hawwe bilang by in goede rioelear- ring; meiinoar hawwe wy makke, dat it nedich is. Wy hawwe hjir in boargemaster hawn, dy't wolris praette oer it „stedelijk deel" en it „niet-stedelijk deel" fan 'e gemeente. Foar it steedlik diel soe ik sizze: akkoart mei de rioelbilêsting. Ek de minsken, dy't net oansluten binne op it rioel, hawwe troch de konsintraesje fan biwenners dochs wol nedich, dat der oan de suverens fan it wetter eat dien wurdt en ik kin der mei ak koart gean, dat wy allegearre as bilêstingplichtich bi- sköge wurde, mar foar it net-steedlik diel leit it nei myn bitinken efkes slimmer. Der binne doarpen dy't foar in diel fan rioelearring foarsjoen binne, mar der binne ek noch forskillende doarpen, dêr't hielendal neat dien wurdt op dit punt, hwer't iepen rioelen binne, dy't de biwenners seis ünderhalde moatte en it giet my eigentlik fier genöch dy allegearre under ien nümer to fangen en eltsenien rioelbilêsting bitelje to litten. Myn fraech is dus yn earste ynstansje: Hwat is it motyf fan B. en W. om alle perselen oan to slaen foar de rioelbilêsting. Ik bin tige nijsgjirrich nei it ant- wurd. Op dit momint stean ik noch op it stanpunt, dat ik dêr net foar bin en yn twadde ynstansje wol ik in ütspraek fan de Ried yn dizzen freegje. Mevr. Visser-van den Bos: B. en W. zeggen in hun voorstel op één punt een belangrijke wijziging voor te stellen en ik vind deze zelfs zo belangrijk, dat ik even tueel een voorstel wil indienen om ze weer ongedaan te maken. B. en W. stellen voor alle vrijstellingen, die op het ogenblik voor de straatbelasting gelden, te laten vervallen. Het College handhaaft echter de vrijstelling voor de voor de publieke dienst bestemde gebouwen. En daarbij stel ik meteen de vraag: Vallen onder die gebouwen ook de ziekenhuizen, het bejaardenhuis en eventueel het verpleegtehuis van de Gemeente Andere vrijstellingen betreffen: begraafplaatsen en daarbij be horende gebouwen, scholen, ziekenhuizen, bejaardente huizen, kerken en voorts alle andere gebouwen, be stemd voor godsdienstonderwijs. Hierbij denk ik na tuurlijk ook aan ruimten, gebruikt door „Humanitas", Leger des Heils e.d. Ik heb getracht te achterhalen wat opheffing van vrijstelling voor de eigenaren of degenen, die daarvoor genoteerd staan, zou betekenen, maar dat heb ik niet gekund en ik zou graag van de Wethouder de conse quenties voor deze mensen willen vernemen. Wat be tekent het voor de kerken, bejaardentehuizen en al die andere instituten, dat ze nu plotseling onder de ver ordening op de straat- en rioolbelasting komen te vallen De argumentatie van de raadsbrief heeft mij niet kun nen overtuigen. Er staat n.l., dat het uitgangspunt voor het laten vervallen van de vrijstellingen is, dat vroeger de genoemde eigendommen geen inkomsten op leverden. Het is mij niet bekend, dat tegenwoordig de kerken meer inkomsten hebben dan vroeger. Ik denk, dat overal de inkomsten van de kerk lager zijn, dat vooral de bezitters van oude kerkgebouwen, die wij al len graag in stand willen houden ik noem maar de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 6