7 niet dusdanig, dat we daardoor overtuigd zijn. De heer Heidinga heeft ook de kosten van die 15 maanden dat de firma op haar plaats kan blijven, genoemd en dat is nogal wat. Het ging er de vorige keer, dat deze zaak in de Raad geweest is, ook juist om, dat dit bedrijf op korte tijd van zijn plaats kwam. Maar één en een kwart jaar mag die ondernemer daar dus voor „nop pes" zitten, terwijl hij een beste prijs beurt voor zijn bedrijf. Nee, dat lusten wij bepaald niet graag. We zouden daarom toch wel heel goed willen weten, of de verplaatsing niet wat vlugger kan. Ook in het be lang van de bewoners zal deze kwestie snel moeten worden opgelost. De heer Xiekstra (weth.)Het bedrijf is nu ge vestigd aan de Dokkumer Ee, in de noordoostelijke quadrant van Leeuwarden. Als het zal worden ver plaatst naar een industrieterrein, dan betekent dat, dat het öf naar de zuidoostelijke öf naar de zuidwestelijke hoek van de stad verhuist. Als op dit ogenblik de con centratie van de afnemers van deze onderneming zich juist bevindt in het tegenwoordige vestigingsgebied van het bedrijf, dan heeft men een reële grondslag om te praten over de vraag, of de verplaatsing van dit bedrijf m.n. voor dat deel van de omzet, dat be staat uit „afhaalprodukten", een inkomensschadever goeding op haar plaats is. En dan moet ik herhalen wat ik zoëven heb gezegd, dat er een uitvoerig onder zoek is geweest met de accountant van het bedrijf juist naar dit onderdeel van de omzet. Uit dat onder zoek èn uit de onderhandelingen met het bedrijf is dit bedrag van f 190.000,geresulteerd. De onderneming had oorspronkelijk, uiteraard ook uit overwegingen van handelstactiek, een hoger bedrag gevraagd. Ik heb in eerste instantie ook gezegd, dat er overleg was ge pleegd met de onderneming over vestiging op het in dustrieterrein Schenkenschans, waar een zekere voor keur voor bestaat, omdat dit terrein op korte termijn beschikbaar is, resp. over een terrein aan de Greuns achter aan de Tijnjedijk, welk terrein niet op korte termijn is op te leveren. Ik dacht, dat het wel duidelijk is. We kunnen dientengevolge niet een volledige trans actie aan de Raad voorleggen. We moeten n.l. de be treffende onderneming een basis kunnen geven, waar op zij haar programma kan opzetten en dat betekent dus, dat wij later bij de Raad zullen moeten komen met een voorstel tot verkoop van een industrieterrein. En daar sloeg ook mijn opmerking op, dat in die situatie een koppeling toch wel ongebruikelijk is. De heer Van Balen Walter zegt, dat dit een overeen komst op basis van minnelijke onderhandeling is en dat is inderdaad juist. Bij dit soort transacties gebruikt de Raad bij herhaling het woord quasi-onteigening. Maar bij quasi-onteigening zullen alle schade-elemen ten, die ook bij onteigening aan de orde plegen te ko men, in aanmerking worden genomen door de des kundigen, die bij de onteigeningsprocedure zijn betrok ken de befaamde commissie, die ook al bij een ander punt van de agenda is genoemd en dat betekent, dat men de procedure van minnelijke onderhandelingen volgt, maar dat deze onderhandelingen, materieel gezien, een onteigeningsbasis hebben. En die basis wordt bij quasi-onteigening niet anders dan bij een officiële onteigeningsprocedure, met alle problemen en kosten, daaraan verbonden. Dan moet ik erop at tenderen, dat men een maximum termijn niet moet uit leggen alsof het een minimum termijn is. Het bedrijf moet een redelijke termijn hebben om zich te kunnen verplaatsen, zijn nieuwe voorzieningen tot stand te bren gen etc. en daarvoor is een volstrekt maximum gesteld van 15 maanden. Als het in 11 maanden kan, wordt het 11 maanden, kan het in 8 maanden, dan wordt het 8 maanden. Dat is voor het bedrijf zelf van het grootste belang. En ik zie op basis van de overeenstemming, zoals die nu op papier vastligt, geen enkele aanleiding om de behandeling van dit voorstel aan te houden, ook al omdat m.i. op basis van de gevoerde onderhandelin gen tussen de onderneming en het College moeilijk andere zaken uit de bus kunnen komen dan nu reeds is geschied. Ik wil er de heer Tjerkstra nog op wijzen, dat uiter aard de ramingen, zoals die in de opzet voorkomen, naar twee zijden risico's inhouden. De nodige oever voorziening voor het lossen van schepen kan de on dernemer tegenvallen, maar door het overeenkomen van de genoemde bedragen heeft de ondernemer dit risico op zich genomen; daarvan is de Gemeente dus bevrijd. Ik meen, dat er materieel voor de Raad geen en kele aanleiding is dit voorstel terug te wijzen naar B. en W., die dan in de volgende raadszitting met dit zelfde voorstel zouden moeten komen, waarin koppe ling met verkoop van industrieterrein is verwerkt. Ik heb er reeds op gewezen, dat dat nog niet de zeker heid geeft, die men kennelijk vraagt. Ik beveel dus aanhouding niet aan. Er wordt uit de Raad stemming gevraagd. Stem: Er is toch een voorstel ingediend! De heer Heidinga: Ik heb aangekondigd, dat ik (De Voorzitter: Er is in de discussie helemaal niet over een voorstel gepraat, mijnheer Heidinga.) De heer Heidinga: Ik heb aangekondigd, dat ik graag het voorstel van B. en W. aangehouden wilde zien en U reageerde niet op mijn verzoek, mijnheer de Voorzitter, dus heb ik een voorstel ingediend. Binnen de voorgeschreven tijd is het bij U op tafel gekomen. De Wethouder praatte nog. (Stem: Ja.) De Voorzitter: Het is gebruikelijk, dat er een voor stel wordt ingediend bij de eerste of de tweede in stantie, maar ik wil er verder geen zaak van maken; elk raadslid heeft te allen tijde het recht een voorstel te doen; het voorstel van B. en W. is nog niet in stem ming geweest. Er wordt alsnog een voorstel gedaan, maar het heeft geen onderwerp van discussie kunnen uitmaken. Ik noem dus nu dit voorstel en ik zal het trachten voor te lezen: „De Raad der gemeente Leeuwarden, besluit: het voorstel, vervat in bijlage no. 262 en concept-besluit no. 11738, aan te houden en verzoekt het College dit voor stel beter gemotiveerd en gekoppeld aan verkoop van grond voor een nieuwe vestiging, spoedig opnieuw bij de Raad in te dienen." Dit voorstel is ondertekend door de heren Heidinga, Engels, Ir. van Balen Walter, Ir. Rijpma en Kingma. Verlangt iemand het woord over dit voorstel? De heer Tjerkstra: Dit voorstel is een beetje won derlijk geboren, als ik het goed heb begrepen. Ik had het wel verwacht, want ik had de heer Heidinga zien schrijven. Men heeft uit mijn woorden van zopas wel begrepen, dat ik ook liever had gehad, dat hier een voorstel tot aankoop van deze zaak was gekomen te gelijkertijd met een verkoop van industrieterrein. Ik zelf ben van mening en ik vermoed, dat een aantal leden van mijn fractie er ook zo over denkt dat het voorstel-Heidinga c.s. een goed voorstel is en ik zou het op prijs stellen, dat inderdaad kon worden be reikt, dat het voorstel van B. en W. nog eens een raads vergadering wordt aangehouden. De heer Tiekstra (weth.) geeft, desgevraagd, te ken nen, dat hij geen behoefte meer heeft over het voorstel- Heidinga c.s. te discussiëren. Het voorstel-Heidinga c.s. wordt aangenomen met 26 tegen 7 stemmen. Tegen stemmen de heren Ten Brug (weth.), Heetla (weth.), De Jong (weth.), Pie- tersen, Tiekstra (weth.), Mr. Van der Veen en Venema. Punten 10, 10a en 11 (bijlagen nos. 261, 263 en 239). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 12 (bijlage no. 239). De heer Heidinga: Ik zou deze vraag willen stel len: Dit terrein is 2400 m2 en het wordt verkocht voor f144.000,dus voor zo'n f60,per m2. Het lijkt mij, dat het zo, langzamerhand wel eens tijd wordt, dat de Raad enig inzicht krijgt in de calculatie. Daarbij haak ik aan bij wat mevr. Veder al heel vaak gezegd heeft: Feitelijk zouden deze prijzen gebaseerd moeten zijn op een exploitatieverordening. En dat schrijft de Wet ruimtelijke ordening ook voor. Dus ik vraag B. en W.Hoe komt U aan deze prijs van f 60,Mis schien zoudt U een inlichting kunnen geven over de prijzen-in-het-algemeen in 't Aldlan. De heer Tiekstra (weth.)Een exploitatieverorde ning behoort uiteraard bij een bestemmingsplan en bij zo'n plan zal dus een exploitatie-opzet moeten worden overgelegd. Aangezien het bestemmingsplan 't Aldlan nog niet beschikbaar is, is er ook nog niet zo'n ex ploitatieverordening. Er is evenwel m.b.t. het gebied 't Aldlan voldoende inzicht in de exploitatie om deze prijs van f 60,waar te maken. Deze prijs kan uiter aard min of meer vergelijkenderwijs ontstaan uit prij zen, die we voor terreinen voor bijzondere bestemmin gen elders ook hebben gehanteerd, bijv. voor het Lek- kumerend en het Bilgaard. Maar zonder enig financieel inzicht m.b.t. terreinen voor bijzondere bestemmingen in 't Aldlan is deze prijs niet ontstaan. Wat verder de dispensatie betreft m.n. voor de wo ningbouw, een vraag daaromtrent is op dit moment voor deze wethouder werkelijk veel te moeilijk te be antwoorden; die vraag zou ik graag willen beantwoor den op het ogenblik, waarop we in staat zijn aan de Raad of aan de commissie(s) een bestemmingsplan voor 't Aldlan met bijbehorende exploitatie-opzet voor te leggen. Daarin zal men dan terreinen vinden voor f 60,de m2 voor bijzondere bestemmingen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 13 t.e.m. 16 (bijlagen nos. 253, 242, 238 en 236). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 17 (bijlage no. 247). De heer De Vries: We hebben op 19 mei over deze zaak in de Raad uitvoerig gediscussieerd. Er is toen van mijn kant het voorstel gedaan de zaak af te voeren en niet het besluit te nemen tot verkoop van de grond aan het Rijk. U weet, dat n.a.v. de publikaties in de krant van de zijde van het bestuur van de O.L.B. weer een rekwest bij de Raad is gekomen en hier ligt nu van avond het verzoek, om opnieuw de zaak van 19 mei in overweging te nemen op grond van het feit, zo stelt het bestuur van de O.L.B., dat de Raad terzake onvol doende was ingelicht. Tussen 19 mei en vanavond ligt uiteraard een vrij lange periode en wij hebben daarin de gelegenheid ge had nog eens wat verder achter de schermen te kijken dan mogelijk was, toen deze zaak op 19 mei hier in de Raad speelde. Wat op mij persoonlijk nogal indruk heeft gemaakt, maar wat uiteraard toen niet naar voren is gebracht, is, dat deze zaak al in het begin van de vijftiger jaren actueel was. Op het moment, dat men van de zijde van de Provincie plannen ontwikkelde om te komen tot de bouw van een nieuwe bibliotheek aan het Oldehoofster- kerkhof, heeft het bestuur van de O.L.B. daarop in gehaakt en gesteld: Wij behoren uit hoofde van onze gemeenschappelijke functie in zo verre bijelkaar, dat het zelfs de moeite loont om te zien of we niet tot een fusie zouden kunnen geraken. Deze onderhandelingen hebben jarenlang gesleept; ze zijn op een gegeven mo ment in de doofpot geraakt, later weer geactualiseerd. Het gevolg is geweest, dat de zaak toch is afgevoerd. Wat mij getroffen heeft in dit geheel, was de actieve rol, die het College van B. en W. destijds heeft ge speeld om deze zaak tot een eenheid te brengen. B. en W. waren er in die jaren met grote stelligheid van overtuigd, dat functioneel O.L.B. en Provinciale Biblio theek zeer goed bijelkander pasten en dat ze, van de kant van de literatuurvoorziening voor wetenschap en cultuur bekeken, zo dicht bijelkander behoren te zijn, dat daarmee een optimale zorg voor dit cultuur-element in onze stad verzekerd zou zijn. Op een gegeven moment zijn dus de wegen uitelkaar gegaan en is de zaak van de verkoop van de grond aan het Rijksarchief een eigen leven gaan leiden. Deze zaak heeft ook weer een voorgeschiedenis, die ik hier niet geheel wil releveren, omdat ze eigenlijk niet helemaal terzake is, maar een feit is wel, dat op een moment, dat van de kant van het Rijk reële gading werd ge maakt naar dit stuk grond bij het Oldehoofsterkerkhof, ook van de kant van de O.L.B. bericht werd gezonden aan B. en W., houdende verzoek om naast de Provin ciale Bibliotheek bouwgrond toegewezen te krijgen voor de bouw van een nieuwe O.L.B. Op deze voorgeschie denis zelf behoef ik dus niet verder in te gaan, omdat we op 19 mei vrij uitvoerig deze zaak hebben bekexen. Ik wil het Conege graag dank zeggen voor het feit, dat het en dan m.n. Weth. De Jong, die zich hier voor heeft ingezet de documentatie volledig heeft overgelegd, benalve dan één brief, die drie weken vóór dat deze zaak in december 1965 in deze Raad speelde, was geschreven aan de Rijksgebouwendienst. Die brief was in dit geheel nog wel van essentieel belang ge weest om een goed inzicht te krijgen in de wat gecom pliceerde zaak, die we hier onderdehand hebben ge- Kregen. Waar het op het ogenblik om gaat, is, dat het Col lege m.b.t. het adres van het bestuur van de O.L.B. zegt: „Wij zijn niet bereid nog weer op deze zaak terug ie komen." Ook zegt het, dat er op 19 mei een ver bintenis tot stand is gekomen over die zaak. Daar wil ik zo meteen nog op terugkomen. Ik wil nu nog graag even de raadsbnef op de voet volgen. Er zitten enkele schoonheidsfoutjes in de opstelling. In de derde alinea van de raadsbrief staat o.a.„Reeds op 19 maart 1960 heeft de directeur van de Rijksgebouwendienst ons ge vraagd een geschikt terrein aan het Rijk aan te bieden ten behoeve van de bouw van een nieuw rijksarchief. Nadat hieromtrent verschillende suggesties naar voren waren gebracht, heeft genoemde directeur op 22 februari 1963 gevraagd, of het mogelijk was het Rijksarchief te bouwen aan de Boterhoek, onmiddellijk ten oosten van de nieuwe Provinciale Bibliotheek. Ik wil er de aan dacht op vestigen, dat in die brief dat woord „onmid dellijk" niet staat. Er staat „ten oosten van de Provin ciale Bibliotheek". Verder - B. en W. volgen de gebeurte nissen aan de hand van de gevoerde correspondentie - komt aan de orde de raadsvergadering op 22 december 1965, waarbij de Raad met grote klem het College op droeg een gesprek te arrangeren tussen Rijksgebou wendienst, O.L.B. en het College en waarvan bij de stukken een verslag ter inzage heeft gelegen, een be spreking, die pas een maand of zes later werd gehou den. Ik herinner me van de vorige vergadering op 19 mei, dat de heer Heidinga vond, dat er nauwelijks van serieus overleg sprake is geweest. Ik had toen niet helemaal door, waar dit op sloeg, maar nadat ik het verslag van die bespreking had gelezen, ben ik het volledig met hem eens. Dat verslag is zo vrijblijvend men kan natuurlijk wel zeggen, dat alles niet ge notuleerd wordt dat men nauwelijks de kwalificatie „goed overleg" durft te gebruiken. Op blz. 2 staat, dat Ir. Vegter de Gemeente heeft willen helpen om van het Oldehoofsterkerkhof iets goeds te maken. De aan wijzing van Prof. Tauber staat hiermee in verband. Maar was dat nu zo'n imposante zaak? Prof. Tauber trad ook op voor de O.L.B. En dan merkt Weth. Van der Schaaf op: „Volgens de heer Van der Vliet be staan voor de Rijksgebouwendienst onvoldoende motie ven om de plaats naast de Provinciale Bibliotheek op te geven." Nu begrijp ik het niet meer. Waar ging het hier om? De Raad van de gemeente Leeuwarden droeg het College op, gehoord de besprekingen in de verga dering van 22 december, na te gaan, of er geschoven kon worden. Over dat hele schuifproces vindt men in het verslag totaal niets terug. En de heer Van der Vliet doet met een enkel handgebaar de zaak af en zegt: Er zijn geen voldoende motieven. Net of de heer Van der Vliet in Leeuwarden de dienst kan uitmaken! Dit is een irreële situatie. Ik kom terug op de mede deling, die Weth. De Jong in december 1965 gedaan heeft. De Raad van de gemeente Leeuwarden was op dat moment volkomen vrij terzake te beslissen en dat had de heer Van der Vliet heel duidelijk aan het ver stand gebracht moeten worden. Dat is niet gebeurd. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken, dat er slecht is onderhandeld en dat het College helemaal niet be reid was op dat moment het verlangen van de meer derheid van deze Raad te honoreren. Ik kom terug op de zaak van de brief die het be stuur van de O.L.B. op 9 december 1967 aan de Raad richtte en waarbij overgelegd was het rapport van drs. Zwiers, de rijksinspecteur der openbare bibliotheken. Deze brief nu wordt naar mijn gevoel uit zijn verband gerukt. Er staat iets heel anders in dan in de raads brief wordt gesteld. Natuurlijk was er bij die zaak door het bestuur van de O.L.B. niet meer over dit terrein naast de Provinciale Bibliotheek gesproken. En waar-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 4