8 9 - v *--w"9trl Hi '4^ Z/W&V&i taxameters in dat geval zijn niet zo gemakkelijk in een verordening te regelen. Op zichzelf is de kwestie na tuurlijk niet moeilijk. Als er twee instappen, geeft de taxameter bij de eerste stopplaats wel een bepaald be drag aan, dat de chauffeur zal vorderen van degene, die uitstapt, tenzij de ander zegt: „Ik betaal wel."; daarover zal men het dus eens moeten worden. De taxameter draait door en het tweede gedeelte van de rit wordt door de tweede persoon betaald. Maar ik weet niet, hoe men dat ooit in een verordening zou kunnen regelen. Controle op het eventueel te ver rijden lijkt me moeilijk. Nu zal een chauffeur, dacht ik, dat niet zo gemakkelijk doen. Leeuwarden is nog geen Londen; daar heb ik, meen ik, wel eens een eind om gereden. Maar de chauffeurs zullen meestal niet weten of ze een Leeuwarder dan wel een niet-Leeuwarder in de auto hebben. Ze zullen niet zo gauw een eind om rijden om daarmee een hoger bedrag te krijgen. Dit lijkt me geen moeilijkheid die zich in de praktijk zal voordoen. Overigens moet ik toegeven, dat een vreem deling dit niet kan controleren. De vraag over overleg met betrokkenen kan ik be vestigend beantwoorden; destijds is het principe van deze verordening met betrokkenen doorgesproken. Na dien en dat wil ik in alle duidelijkheid stellen is de tekst van de verordening niet meer met alle be trokkenen doorgesproken. Maar dit was m.i. ook niet nodig, want de tekst van de verordening is helemaal doorgesproken in de Huurautocommissie, waarin zowel een vertegenwoordiger van werkgevers- als van werk nemerszijde zitting hebben; twee personen die, dacht ik, ook meer competent zijn om artikelen van de ver ordening te bespreken dan de overigens bijzonder bekwame taxihouders en taxichauffeurs. Ik dacht echter, dat die er niet zoveel interesse voor hadden een dergelijke verordening met vele artikelen helemaal te doorworstelen. Voor de principiële punten bestaat bij hen wel belangstelling, maar die zijn met hen door genomen. Dat zij het niet allemaal op alle details eens zijn geef ik graag toe, maar dat is naturlijk ook bij zonder moeilijk. Wij hebben er wel naar gestreefd om zo veel als maar enigszins mogelijk is naast het be hartigen van de algemene belangen, want dat moest voorop staan - rekening te houden met de belangen van de ondernemers in deze. En ik kan U de verzeke ring geven, dat de vertegenwoordiger van de onder nemers, die in de commissie zit, wel oplet. Die laat niet zomaar over zich heen beslissen; trouwens de ver tegenwoordiger van de werknemers in die commissie ook niet. De heer Visser heeft nog iets gevraagd over art. 13, lid 1, sub b: „Hij (de ondernemer) moet ten genoegen van B. en W. te allen tijde de beschikking hebben over voldoende stallingsruimte voor de in zijn onderneming gebezigde huurauto's." Als de Raad het op prijs zou stellen om, evenals in de oude verordening het geval was, ook hier weer een ontheffingsmogelijkheid in te voeren, dan bestaat daartegen geen bezwaar en dat zou dan kunnen in lid 2. Wij dachten, dat de regeling zo zou zijn, dat aangenomen mag worden, dat geen ontheffingen gevraagd zullen worden. Maar als de heer Visser de indruk heeft, dat het toch hier een keer zou kunnen gebeuren, dan hebben wij geen bezwaar om de ontheffingsmogelijkheid weer op te nemen. Dus mis schien wil de heer Visser in tweede instantie er even op reageren? De heer Visser: Na de beantwoording door de Voor zitter van mijn vraag wil ik nog opmerken, dat ik per soonlijk wel van mening ben, dat deze ontheffingsmo gelijkheid aanwezig moet zijn. Ik kan het op het ogen blik niet bekijken, of dit kan op grond van art. 51 (het delegatie-artikel van de W.A.P.). Wel weet ik, dat er zich omstandigheden kunnen voordoen, die de ontheffing noodzakelijk maken en ik geloof, dat we de ondernemers dan niet dwars mogen zitten. Er is na tuurlijk altijd wel enige mate van soepelheid aanwezig dat neem ik graag aan maar daar kan toch ver schil van mening over ontstaan. De heer Van der Veen: Een ontheffingsbepaling als bedoeld lijkt me toch niet helemaal juist. Er staat: „Hij moet ten genoegen van B. en W. te allen tijde de beschikking hebben over voldoende stallingsruimte voor de in zijn onderneming gebezigde huurauto's." Als er nu een ontheffingsbepaling zou komen, dan zou dat betekenen, dat B. en W. ontheffing kunnen geven van de verplichting, dat hij voldoende stallingsruimte moet hebben naar genoegen van B. en W. Dan zullen we ont heffing van dat genoegen moeten geven, zodat B. en W. eigenlijk met ongenoegen moeten werken. (Gelach) Het lijkt me toe, dat die ontheffingsmogelijkheid alleen dan aan de orde zou kunnen komen, als hier voorge schreven zou worden, dat de man evenveel stallings ruimte zal moeten hebben als hij huurauto's in zijn bedrijf heeft of iets dergelijks, dus dat er sprake is van een bepaald, exact, concreet, objectief te meten gegeven, waarvan B. en W. ontheffing kunnen geven, maar hier is dat aan het genoegen, d.w.z. aan de wille keur van B. en W. overgelaten. (De Voorzitter: Dat is niet hetzelfde.) (Gelach) Laat ik dan zeggen: Aan de wil van B. en W. De heer Schönfeld: Aangaande Uw antwoord be treffende het ontbreken van een verbod om twee ver schillende passagiers met een uiteenlopende bestemming gelijktijdig op te nemen, zou ik nog willen opmerken, dat de route van de tweede passagier in het geheel niet de kortste behoeft te zijn. Ik vind dan ook, dat er juist in het belang van de passagiers voldoende waarborgen in dezen geschapen behoren te zijn. Verder zou ik nog even willen ingaan op de benoe ming van de drie leden van de Huurautocommissie door B. en W. Ik begrijp niet, waarom deze commissie door B. en W. moet worden benoemd. M.i. moeten de onder nemers dit met elkaar maar uitmaken, waarbij B. en W. hoogstens adviserend kunnen optreden. Mevr. Veder-Smit: Ik zou graag twee vragen wil len stellen. In art. 3, lid 1, komt onder a deze weigeringsgrond voor: „als het bedrijf niet als enig bedrijf zal worden uitgeoefend, tenzij dat toelaatbaar is in het algemeen belang." Zou de Voorzitter ons willen zeggen, aan wat voor soort combinaties dan gedacht wordt, die in strijd met het algemeen belang zouden zijn Ik kan me dat zo op het eerste gezicht niet voorstellen. Ik had vervolgens de vraag, of over de datum van ingang al iets gezegd kan worden. Ik neem aan, dat de afkondiging niet al te snel zal plaats vinden, om dat sommige bepalingen nogal ingrijpend zijn en het is natuurlijk van belang, dat betrokkenen tijdig weten, met ingang van welke datum de verordening in wer king treedt. De Voorzitter: Ik kan de heren Visser en Van der Veen zeggen, dat ook wij bij het concipiëren van de verordening de indruk hadden, dat het niet nodig is een dergelijke ontheffing te geven. Men moet er toch van uitgaan, dat een bedrijf voldoende ruimte moet hebben om ten genoegen van het College de auto's on der te brengen. Als we daar ontheffing voor zouden geven, dan zou dat inhouden, dat in bepaalde gevallen een dergelijk bedrijf voor de auto's, die het exploiteert, geen onderdak behoeft te hebben. Dat zou mij te ver gaan. Overigens is de redactie dermate soepel, dat daarbij een ontheffingsmogelijkheid niet meer nodig is. Ik zou dus ook willen adviseren om, wat dit punt be treft, de verordening te laten, zoals ze is. De heer Schönfeld komt nog weer terug op het ont breken van het verbod, dat een tweede passagier op genomen wordt. Art. 49, lid 1, van de Wet Autovervoer Personen die is er zojuist even voor mij op nage slagen; ik weet niet, of U die ook bij de hand heeft verbiedt dit al, n.l.: „Vervoer van personen per huur auto mag slechts geschieden door verhuring van de gehele huurauto voor de gehele te maken rit." Er mo gen dus geen ritten in gedeelten gemaakt worden. Maar dit lijkt me toch wel een beetje theoretisch. Als er op een bepaald moment twee personen in een taxi stappen, dan is er geen politie-agent, die zegt: „Die ene persoon moet er uit, want de rit mag niet in twee ge deelten worden gesplitst." Immers, pas als de betref fende personen er al in zitten, blijkt, dat de één naar straat A en de ander naar straat B moet. De heer Schönfeld ziet niet in, dat de drie leden van de Huurautocommissie door B. en W. moeten worden aangewezen; dat zouden betrokkenen zelf wel kunnen -ae doen. Dit is evenwel een commissie, die het College ad viseert en daarom dacht ik, dat het wel juist is, dat het College de leden benoemt, met dien verstande, dat hier overleg met betrokkenen plaats heeft. Dat staat ook in de verordening, die thans aan de Raad ter vaststelling is voorgelegd. Normaliter wordt daarover in bijna alle gevallen overeenstemming bereikt. Zou er evenwel niet een evenwichtig advies worden verkregen, dan hebben wij de mogelijkheid bezwaar te maken. Ik zou dus willen adviseren op dit punt de verordening niet te veranderen. Op de vraag van mevr. Veder n.a.v. art. 3, lid 1, sub a, kan ik geen concreet antwoord geven. De be doeling is zoveel mogelijk zuivere vervoersbedrijven te krijgen, die dus helemaal hun beroep ervan maken auto's te verhuren, al dan niet in de vorm van een taxi. Br staat deze bepaling in het genoemde artikel „tenzij de combinatie met enig ander bedrijf of beroep uit een oogpunt van algemeen vervoersbelang toelaat baar is." Er kunnen natuurlijk combinaties zijn, waar van men mag aannemen, dat het logische combinaties zijn en dan kan het worden toegestaan. Ik dacht, dat de praktijk zal moeten uitwijzen, in welke gevallen die logica aanwezig is. Als voorbeeld kan men de com binatie met een ambulancebedrijf noemen. Van zo'n combinatie zouden wij altijd zeggen, dat die in over eenstemming is met de bedoeling van dit artikel; men kan zich echter ook combinaties indenken, die wij niet zouden nemen, maar betrokkenen kunnen ook altijd nog van een beslissing van B. en W. in beroep komen. Voorts vroeg mevr. Veder naar de datum van in gang van de verordening. De verordening moet eerst nog door G.S. worden goedgekeurd. In art. 25 staat, wanneer de verordening in werking treedt. (Mevr. Veder-Smit: Ik dacht, dat de afkondiging aan B. en W. was voorbehouden en ik heb er dus voor gepleit dat niet al te snel te doen.) Maar het is nu toch al wel bekend, dat deze verordening in werking zal treden, alleen ze moet nog aan G.S. worden voorgelegd. Nu zijn G.S. in vele gevallen wel snel, maar we hebben natuurlijk niet overmorgen de goedkeuring binnen. Ik ben echter wel bereid, als dit moeilijkheden zou ver oorzaken, daar rekening mee te houden. Dat zeg ik U graag toe, mevr. Veder. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heren Faber en Vellenga hebben inmiddels de ver gadering verlaten. De Voorzitter: Ik wil allereerst de heer Roorda van Eysinga hartelijk welkom heten in ons midden. Wij hebben tijdens de vorige raadszitting, mijnheer Roorda van Eysinga, de gelegenheid gehad heet van de naald het plan „Groene Ster" van de commissie, die onder voorzitterschap van Weth. Tiekstra staat, een plan, waarin U en Uw bureau een zo groot aandeel hebben gehad, aan de Raad aan te bieden. Maar vanzelfspre kend kon er toen geen discussie over plaats hebben. De Raad beschikt dus inmiddels drie weken over Uw rapport. Wij hebben gemeend dat het van belang was, leden van de Raad, dit rapport niet een tijd lang te laten liggen, maar het meteen ter discussie te stellen in deze raadsvergadering, want het is een bijzonder be langrijk gegeven bij de verdere uitwerking van de plan nen en wij dachten te handelen in de geest van de Raad om U in een zo vroeg mogelijk stadium gelegen heid te geven kanttekeningen te maken. Wij meenden ook, dat het van belang was, dat de heer Roorda van Eysinga hier aanwezig was om mede toelichting te kunnen geven. Ik denk, dat U het met mij eens zult zijn, dat dit de discussies alleen maar kan verlevendi gen en dat wij U op deze wijze een zo volledig en dui delijk mogelijk beeld kunnen geven van de plannen, die zijn ontwikkeld. Het ligt in de bedoeling, dat we beginnen, althans als U hiermee wil instemmen, dat de heer Roorda van Eysinga eerst enige toelichting geeft. Hij zal in grote lijnen het rapport inleiden en wellicht hier en daar een aantal algemene opmerkingen maken. Hij heeft mij medegedeeld, dat het niet in zijn bedoeling ligt daarbij op details in te gaan. Daarna zo stel ik mij voor krijgt U gelegenheid omtrent het plan vragen te stellen en opmerkingen te maken. Het ligt vervolgens in de bedoeling, dat vragen en opmerkingen, die betrek king hebben op het plan als zodanig, ook door de heer Roorda van Eysinga zullen worden beantwoord. Op vra gen en opmerkingen, die meer op het beleidsvlak lig gen, zal het antwoord worden gegeven door Weth. Tiekstra, onder wiens portefeuille dit plan ressorteert, en de heer Tiekstra is, zoals men weet, ook voorzitter ven de betreffende commissie geweest. Tot slot nog dit. De heer Roorda van Eysinga spreekt vele talen en hij verstaat er nog meer. Hij zal, voor zover er Fries wordt gesproken, een moedige poging doen ook dat te volgen, maar hij kan geen garantie geven, dat hij alles in zich kan opnemen. De Raad mag dus rustig zijn normale patroon blijven volgen en wij aan deze kant van de tafel zullen ons best doen daar op de bekende wijze op te reageren. Met deze woorden zou ik dan het basisplan „Groene Ster" aan de orde willen stellen. Ik neem aan, dat U kunt instemmen met de gang van zaken, zoals ik die heb aangegeven. De Raad stemt hiermede in. Punt 25 (bijlage no. 285). De Voorzitter: Dan moge ik U, mijnheer Roorda van Eysinga, verzoeken het woord te nemen. De heer Roorda van Eysinga: Mijnheer de Voorzit ter, Dames en Heren. Ik vind het bijzonder prettig, dat ik vanavond de gelegenheid krijg in Uw midden iets te vertellen over de „Groene Ster", over het werk dat wij hebben mogen doen. Ik wilde een soort algemene beschouwing houden en daarna vooral graag ingaan op de vragen, die in Uw midden zullen leven en aanstonds wel te voorschijn zullen komen. Ik zal af en toe op de kaart het een en ander aan wijzen. Het was nog aardiger geweest, als wij onder tussen gelegenheid hadden gehad een heel grote kaart te maken, die in deze zaal wat meer zou „tonen", maar U heeft een kaartje voor U en U zult het toch heel goed kunnen volgen. De Tweede Nota voor de Ruimtelijke Ordening heeft het begrip van de Groene Sterren in ons land ge ïntroduceerd. Bij een aantal steden in het westen des lands en daarnaast ook bij een kleiner aantal andere, wat grotere steden, zijn Groene Sterren getekend, dat zijn bepaalde recreatiegebieden. Eén van die Groene Sterren is ook bij Leeuwarden getekend. Op grond van twee overwegingen of één overweging met twee kanten zal de groei van Leeu warden gestimuleerd moeten worden. Men stelde zich in de Tweede Nota bepaald voor, dat het noorden van ons land een sterkere groei zou doormaken dan de automatische. Het regeringsbeleid zal erop gericht zijn de groei van het noorden te stimuleren. En bij een toenemende groei van Leeuwarden tot een grote stad zal een bij zonder element voor de recreatie op zijn plaats zijn; dit zal die groei stimuleren. Omgekeerd zal natuurlijk die stimulans voor Leeuwarden sterk bevorderd kun nen worden door het wonen in Leeuwarden aantrekke lijk te maken. Een recreatiegebied van formaat wordt aangegeven met een groene ster en dat wil zeggen, dat hier niet sprake is van een stadspark of van een recreatiegebied in de stedelijke sfeer, zoals we die wel meer kennen (grote complexen met sportvelden, volkstuinen en alles wat daarbij behoort). Hierbij is bepaald gedacht aan een recreatiegebied in de min of meer natuurlijke sfeer. Als een voorbeeld is het Amsterdamse Bos genoemd; dit is niet ontworpen als Groene Ster, want het was er allang, voordat men de Groene Ster uitvond, maar het is tenminste een recreatiegebied van een zodanig for maat ruim 1000 ha dat men als een recreatie element van groot formaat kon betitelen. Dat wil niet zeggen, dat wij hier een Leeuwarder Bos zullen moe ten maken. Het is in tegendeel de bedoeling, dat die recreatiegebieden van formaat van plaats tot plaats er anders uit zullen kunnen zien en dat is m.i. wel nodig,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 5