4 5 De heer Tiekstra (weth.): Het lijkt mij nuttig, dat ik nog enige nadere verheldering geef. In het bedrag dat is uitgetrokken, zitten natuurlijk meer kosten dan uitsluitend die f 14.700,In het totale krediet, dat oorspronkelijk is gevraagd voor spooraansluitingen en dat door de Raad beschikbaar is gesteld op 1 november 1965, is voor het aanleggen van een spooraansluiting plus een afkoopsom voor het onderhoud een bedrag uit getrokken van f 408.000,En het is, dacht ik, ook duidelijk, dat in de onderhandelingen, waar het hier om gaat, zowel de f14.700,als de afkoopsom onder handelingsobjecten waren. Uit het resultaat van de onderhandelingen kan de heer Van Balen Walter niet zonder meer de conclusie trek ken, dat de Gemeente een slechte onderhandelaar is. Het is mij bekend, dat in het begin van de onderhandelin gen het bedrag, dat de Spoorwegen vroegen, aanmer kelijk veel hoger lag dan dat wat op het ogenblik in het raadsvoorstel staat vermeld. En tot die toelichting moet ik mij beperken, omdat het mij onmogelijk lijkt in een raadszitting het totale verloop van de onder handelingen mèt de bedragen, die daarin aan de orde zijn geweest, uiteen te zetten. (De heer Van Balen Walter: U stelt zeer duidelijk, dat die f300.000,be doeld is als afkoopsom van f 14.700,voor kosten van onderhoud e.d.) Juist. (De heer Van Balen Walter: Ja, maar dan moet U er geen andere dingen bij gaan ha len, die niet in de raadsbrief staan.) Aan de orde is op dit ogenblik de overeenkomst, die wij treffen, en het bedrag, dat overeengekomen was binnen het kader van het krediet, zoals het destijds door de Raad verleend is. (De heer Van Balen Walter: Aan de orde is wat ik U hier zeg, n.l. dat U kosten a f 14.700,per jaar laat afkopen door een bedrag van f 300.000,Juist! (De heer Van Balen Walter: En dat is m.i. niet een voordelige transactie voor de Gemeente.) De Voorzitter: Er zijn drie lange interrupties ge weest van de heer Van Balen Walter. Verlangt iemand een derde ronde of stemming? De heer B. P. van der Veen: Ja, natuurlijk. De Voorzitter: Verlangt U stemming? De heer B. P. van der Veen: Daar zal ik zeker ge bruik van maken. De Voorzitter: Zijn er meer leden van de Raad, die stemming verlangen? De heer Schönfeld: Ik zou graag de aantekening hebben, dat ik tegen gestemd heb. De Voorzitter: Neemt de heer Van der Veen ook genoegen met die aantekening? De heer B. P. van der Veen: Ja, mijnheer de Voor zitter. Ook mevr. Veder-Smit en de heren Van Balen Wal ter, Reehoorn en Weide geven te kennen tegen te zijn. De Voorzitter: Er zijn dus zes tegenstemmers. Er is echter stemming gevraagd en we kunnen dus nog wel stemmen. Of vindt U de aantekening, dat er zes tegenstemmers zijn, voldoende? De Raad acht dit voldoende en besluit z.h.st. over eenkomstig het voorstel van B. en W., met aanteke ning, dat mevr. Mr. Veder-Smit en de heren Ir. van Balen Walter, Reehoorn, Schönfeld, Mr. Van der Veen en Weide geacht wensen te worden te hebben tegen gestemd. Punten 13, 13, 14 en 15 (bijlagen nos. 327, 328, 329 en 332). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punten 16 en 17 (bijlagen nos. 350 en 335). De heer Hogendijk: Hebt U er bezwaar tegen, mijn heer de Voorzitter, dat ik de punten 16 en 17 van de agenda samen in beschouwing neem, omdat er zoveel overeenkomstige punten zijn? De Voorzitter: Twee tegelijk gaat nog een beetje vlugger; ik heb er geen bezwaar tegen. U kunt Uw gang gaan, mits geen der raadsleden bezwaren maakt. De Raad heeft geen bezwaar. De heer Hogendijk: Om overtuigd te geraken van de waarheid, dat het onderwijs in een revolutionair sta dium komt de eerstkomende jaren, behoef ik eigenlijk alleen maar de couranten van de laatste veertien da gen op te slaan. Daarin vinden we voldoende artikelen om dit te bewijzen. Ik denk bijv. aan de artikelen, die erin staan over de werkende jeugd, die meer onderwijs wil. Nu zult U zich misschien afvragen, of dit iets te maken heeft met het lager onderwijs, want de te bespreken voorstellen gaan voor het grootste gedeelte over het lager onderwijs. Maar de zaak is niet zo eenvoudig. De voormannen van deze jongelui kunnen wel meer theoretische scholing voorstellen, maar dan zal er toch een mentali teitsverandering bij deze jongens moeten komen; dan zullen ze zelf ook deze theoretische scholing moeten wensen en om daartoe te komen, zal de lagere school moeten veranderen. Deze jongens zijn eigenlijk altijd negatief uitgeselecteerd en zij hebben t.o.v. de theoretische vorming, die voor hen gevraagd wordt, een negatief standpunt. Zij voelen daar niet voor. Om deze jongens op het juiste niveau de juiste stof te bie den, moet de lagere school goed differentiëren; daartoe moet er dus een geheel ander onderwijs gegeven wor den. Dat is de strekking van één van de artikelen, die in de courant staan. Dr. Kohnstamm heeft bij het aanvaarden van zijn lec toraat in Utrecht een redevoering gehouden over „Het milieu en de taalontwikkeling in het milieu." (De Voorzitter: Het houdt wel verband met deze twee punten, mijnheer Hogendijk?) Ja, inderdaad, mijnheer de Voorzitter. Een goede taalontwikkeling in de lagere school vraagt een totaal andere aanpak van het taal onderwijs, van het leesonderwijs en van de voorberei ding hierop in de lagere school. Ik kom er straks nog even op terug, om U te bewijzen, dat die verandering al bezig is zich te voltrekken, maar dat ze eigenlijk gestuit wordt door het bedrag per leerling, dat Uw College volgens zijn voorstel aan de lagere school wil toekennen. Staatssecretaris Grosheide heeft bij het ope nen van een scholengemeenschap in Zeeland betoogd, dat we af moeten van de jaarklassen, zoals die ook in onze lagere scholen bestaan. Hij zegt: „Als wij daar van af zijn, dan is bijv. het zittenblijversprobleem groten deels opgelost." Hij heeft groot gelijk, maar daartoe moet er nogal wat gebeuren in de lagere school. We zijn begonnen met speel-leerklassen i.p.v. de normale eerste klassen, maar die moeten gevolgd worden door klassen, waarin een grote mate van differentiatie mo gelijk is. Er moet een ander soort onderwijs worden gegeven en dat zal in de toekomst handen vol geld gaan kosten in deze basisschool. Begonnen we nu maar met een basisschool, die vol doende geld had om de taken die nu voor haar liggen, aan te kunnen. Maar uit het verslag van een onder zoek, dat de Algemene Bond van Onderwijzend Perso neel heeft doen plaats vinden in Leeuwarden (en dat door de ouderraad overgenomen is) om te komen tot een advies voor het toekennen van het bedrag per leer ling van f 28,merk ik, dat er op het ogenblik al een grote achterstand is in de materieel-voorzieningen van de scholen. Ik neem bijv. het aantal moderne taalme thoden dat aanwezig is. Het blijkt, dat nog niet de helft van de scholen daarover beschikt. Meer dan 50% heeft o.i. d.w.z. naar het inzicht van de didactici een verouderde taalmethode, terwijl juist die taalmethode zo bijzonder belangrijk is voor de goede taalontwikke ling, de taalverrijking van het kind, dat toch al pro blemen met de taal heeft. De Pedagogische Academie heeft het vorig jaar een cursus gegeven voor een nieu we aanpak van het leesonderwijs. De manier waarop wij vroeger lazen, waarbij één leerling las, al of niet vlot, en de rest dan maar mee moest doen, verdwijnt. Allerlei nieuwe vormen van leesonderwijs vinden op het ogenblik in de scholen plaats: groepslezen, stil lezen, studerend lezen, forumlezen enz. De onderwijzer heeft echter slechts oude methoden tot zijn beschikking, waar mee hij dit type leesonderwijs maar zeer moeizaam kan geven. Wat deden de hoofden nu? Zij vroegen een extra krediet aan voor nieuwe leesmethoden en dat werd prompt afgewezen door de Inspectie en door de afde ling Onderwijs der Secretarie. Terecht, want met de jurisprudentie in de hand mag op dit ogenblik geen nieuwe leesmethode worden verschaft op een extra kre diet. Ze zullen dus dat geld moeten halen uit het budget dat normaal tot hun beschikking staat. En was dat nu maar voldoende, maar in genoemd rapport lees ik, dat er een fikse overschrijding is van het bedrag per jaar dat toegestaan is, zodat de heren al elk jaar beginnen met een achterstand. We beginnen dus de strijd voor de verbetering van het onderwijs, die nu al een aanvang had moeten nemen, op een negatieve basis, op drijfzand. Nu kom ik tot het voorstel, zoals het hier ligt. B. en W. willen het bedrag per leerling voor de leermiddelen volgens art. 55 e t.e.m. h vaststellen op f 26,Zij hebben dat nauwkeurig nagegaan aan de hand van het door hen ingestelde onderzoek. Dat zal dus naast het onderzoek zijn geweest, dat door de A.B.O.P. is ingesteld. Ik heb er helaas niets van kunnen vinden in de stukken en ik zou dus wel graag van de Wethouder vernemen, hoe dit onderzoek heeft plaats gevonden en hoe de Wethouder op deze f 26,gekomen is. In die f26,is natuurlijk niet inbegrepen het bedrag van f4,per leerling, dat beschikbaar gesteld wordt voor onderwijs in handenarbeid. Met deze beschikbaarstelling kon de Wethouder zich gelukkig verenigen. Dat was ook een advies van de schoolraad. Dat staat er nu wel mooi, die f 4,voor handenarbeid, maar wat is de praktijk? Dat aan de scholen geschreven is, dat zij voor de 5e en 6e klas f 4,per leerling krijgen. En dan nog niet elke school, maar alleen die scholen, die vroeger een extra krediet hebben gekregen, voor handenarbeid. Toen ik deze zin las, dacht ik: „Hoera, eindelijk is het afgelopen, dat kleuters, goed opgeleid op de kleuterscholen, goed creatief onderwezen, vrij van de remmingen die een kind niet moet hebben in zijn creativiteit, in de lagere school niets meer doen aan de creatieve vakken, omdat er geen geld is voor het aanschaffen van materiaal. Maar wat blijkt de reali teit te zijn Het hoofd van de school zal die f 4,moe ten omslaan over de gehele school en dan heeft hij f 1,25 voor elke klas. Als ik het goed uitgerekend heb, is dat een halve cent per dag. Daar kunnen ze wel veel voor doen! Daarom lijkt de door mij genoemde zin in de raadsbrief zo volkomen onjuist. Maar ik hoor graag van de Wethouder, of ik het misschien niet goed zie. Als ik al die getallen optel, dan vind ik f 26, voorgesteld plus iets meer dan een gulden is ruim f27,Dit bedrag is niet toereikend. Dat staat in het rapport, maar uit eigen ervaring weet ik het ook. Nu gaan we een stap verder. Is er dan nog iemand, die een goed advies kan geven in deze zaken? Ja, de In spectie heeft een commissie ingesteld en deze commis sie onderzocht wat het bedrag moet zijn per leerling voor deze materialen. En toen kwam zij op een richt bedrag van f 34,75. Dit afgetrokken van f 27,25 levert een tekort op van f 7,50. De Inspectie ligt dus met haar richtgetal f 7,50 hoger. En dan krijgen sommige scho len maar f 26,Dat zijn dan scholen, die misschien al lang een aanvrage voor een extra krediet voor handen arbeid hebben aangevraagd, maar die daarvoor tot nu toe nog niet in aanmerking zijn gekomen, of het zijn scholen, die best handenarbeid zouden willen geven en dat ook wel doen, maar die dat zo geïntegreerd heb ben in hun gehele onderwijs, dat ze eigenlijk nog niet toegekomen zijn aan deze aanvrage voor een extra kre diet. Die scholen liggen dus f 7,75 beneden het bedrag, dat door de Inspectie wordt geadviseerd. Graag zou ik op het volgende een antwoord hebben, voor ik met voorstellen kom. Wilt U het bedrag per leerling niet optrekken tot het bedrag dat door de Inspectie is vastgesteld? Wilt U niet het doelbedrag voor handenarbeid ik heb er op zich zelf helemaal geen bezwaar tegen dit bedrag (f4,per leerling) vast te stellen specifiek voor han denarbeid geven aan die scholen, die in hun leerplan opnemen, dat zij handenarbeid geven? Dit geldt natuur lijk ook voor de andere scholen: de school voor schip perskinderen en de klas voor het woonwagenkind, ten behoeve waarvan we ook een voorstel gekregen hebben tot toekenning van f 26, Bepaald gelukkig ben ik wel met Uw voorstel om de bedragen voor het voortgezet buitengewoon onder wijs op te trekken en dan wel met terugwerkende kracht. U hebt in dit voorstel het advies van de In spectie gevolgd t.a.v. de kernafdelingen voor de debiele en de imbecille kinderen en ik dacht, dat dat heel goed was. Helaas hebt U bij de kernafdelingen van de scho len voor leer- en opvoedingsmoeilijkheden en bij het voortgezet onderwijs en de kleuterafdeling van deze scholen niet het advies van de Hoofdinspectie van het buitengewoon lager onderwijs gevolgd; hier hebt U het bedrag dat voor de creatieve vakken werd genoemd, er niet bij geteld. Misschien zegt U: „Ik heb het erin opgenomen en ik heb toen dat bedrag weer vermin derd." Het komt op hetzelfde neer, hoe U het ook doet. Het gaat er echter om, dat U dat bedrag er niet apart bij hebt geteld en ik zou U dus willen voorstellen ook aan deze drie typen scholen alsnog een bedrag van f 4,per leerling voor de creatieve vakken, zoals be doeld in het advies van de Hoofdinspectie, toe te kennen. De heer Ten Brug (weth.)De heer Hogendijk is begonnen met een aantal opmerkingen over de wense lijkheid van verandering in het lager onderwijs en hij is via Prof. Kohnstamm bij de Staatssecretaris terecht gekomen. Ik dacht, dat ik er kortweg dit op kon ant woorden: Hoe zou ik tegen zoveel deskundigheid nog in durven te gaan Noch tegen de heer Hogendijk, noch tegen de heer Kohnstamm noch tegen de heer Gros heide. Ik ben het daar in grote lijnen wel mee eens. Dat er inderdaad grote veranderingen op til zijn bij het onderwijs, voelen wij allemaal wel. Maar het di recte verband met het bedrag per leerling en de ver anderingen die moeten komen, zie ik niet. Inderdaad wanneer de jaarklassen zouden worden afgeschaft een rapport terzake is verschenen en daaromtrent zijn ons bepaalde maatregelen in het vooruitzicht gesteld dan kan dat met zich meebrengen, dat wij in die klas sen tot een heel andere onderwijsmethode en andere leermiddelen moeten komen, waarvoor wij dan daar kom ik straks op terug extra kredieten beschikbaar moeten stellen. De leermiddelen die we dan moeten gebruiken, zullen dat geldt voor de gehele veran dering in het onderwijs uiteindelijk duurder kunnen zijn dan de leermiddelen, die wij op dit moment ge bruiken en dan zal daar inderdaad een hoger bedrag per leerling uit moeten rollen. Ik geloof, dat het een verkeerd uitgangspunt is te zeggen, dat de verande ringen moeten komen binnen de gegeven, wettelijke, situatie en de mogelijkheden, die het onderwijzend per soneel op dit moment zelf aan kan, gezien zijn oplei ding in het verleden, want laten we niet vergeten: Men is op het ogenblik op de kweekschool wel met de on derwijsvernieuwing bezig, maar diegenen, die reeds ja ren geleden de kweekschool hebben verlaten, zullen de beruchte en beroemde applicatiecursussen moeten vol gen om tot een nieuwe opzet te komen. Dus op zichzelf zou verhoging van het bedrag per leerling niet de vernieuwing van het onderwijs brengen. Ik geloof, dat dat een onjuiste benadering is. Uiteraard houdt het bedrag per leerling binnen de situatie waarin wij verkeren, wel verband met de kwaliteit van het onder wijs dat wij op het ogenblik geven en ook kunnen geven. Wat is er nu gebeurd? Wij hebben in deze Raad ik dacht bij de begrotingsbehandeling voor 1969 gediscussieerd over het toen opgenomen bedrag van f 23,per leerling, waarover van meerdere zijden in de Raad m.n. ook door de heer Hogendijk is gezegd, dat dit in feite maar een verhoging van f 1,be tekent, n.l. van f 22,op f 23,En er is nu toch al gebleken, dat de overgang van de gewone handdoeken naar de papieren handdoeken neerkomt op een verhoging niet van f 1,per leerling, maar van f 1,70 per leerling en dan stelt de verhoging van het bedrag per leerling van f 1,waarvan die 70 ct. nog af zou moeten, in feite niets voor. Daarom vond men het be drag van f23,ook te laag. Toen is van onze zijde gezegd: „Dit is een kwestie van een beetje werken met de natte vinger". We hebben te weinig gegevens die worden ons tot nu toe ook niet verschaft om con creet te zeggen, waar dat dan op uit zou moeten ko men en wat er van dit bedrag per leerling over blijft. Nu is op verzoek van het College en ik ben er de A.B.O.P., afd. Leeuwarden, erg erkentelijk voor een onderzoek ingesteld naar de situatie op de scholen; het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 3