6 7 Rapport Leermiddelenbudget 1968 lag bij de stukken ter inzage. Dat rapport is behandeld in de vergadering van de schoolraad. Daarover was ook een brief bij de stukken. De schoolraad stelde in januari voor, niet f 23,maar f 24,te geven en kwam nu, mee aan de hand van het voorstel van de A.B.O.P., tot een bedrag van f28,We hebben ons inderdaad afgevraagd: Is die f 28,zonder meer het bedrag, want ik dacht, dat het ook niet juist zou zijn, als het College hiervan uit zou gaan: Die hoofden vragen f28,dan moet het College ook maar aan de Raad een bedrag van f 28,- voorstellen. Ik dacht, dat het bedrag waar het om gaat en dat de Raad voorgelegd wordt, uiteindelijk niet het bedrag is, waar de A.B.O.P. en de schoolraad verant woordelijk voor zijn, maar waar het College verant woordelijk voor is. Als B. en W. gemeend hadden, dat het eigenlijk f 29,had moeten zijn, dan hadden ze met dat bedrag moeten komen en menen ze, dat het bedrag lager kan, dan moeten ze met een lager bedrag komen. Het laatste is hier dus het geval en B. en W. zijn gekomen tot een bedrag van f 26,De heer Ho- gendijk zegt: Hoe komen jullie daaraan? We hebben het Rapport Leermiddelenbudget 1968 nog eens nauw keurig bekeken. Op zichzelf is daar nu niet zo ver schrikkelijk veel uit gekomen. En ik geloof ook niet, dat we meer mochten verwachten, tenminste niet wat de bedragen betreft, want die lopen uiteen van f 25, tot f 35,per gemeente. Deze bedragen zijn niet ge concretiseerd; dat is voor de onderwijzers ook bijzonder moeilijk. Wij hebben ook toen nog eens nader onder zocht in overleg met een aantal andere gemeenten op welk bedrag wij zouden moeten zitten in 1969. Op zichzelf is een vergelijking als deze erg moeilijk. Bij de stukken was, dacht ik, het boekje van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarin opgegeven zijn de materiële exploitatiekosten van de lagere scholen van 1968. Daar heeft men echter bijzonder weinig aan, want daarin staat het totale exploitatiebedrag waar het bedrag per leerling in is opgenomen. Met dat to tale exploitatiebedrag zitten inderdaad een aantal ge meenten hoger dan Leeuwarden. Maar dat zegt op zichzelf niets, want het zijn vaak de kleinere gemeen ten. En als bij een paar scholen één nieuwe is, dan zijn de kosten van rente en aflossing vrij hoog, dus dat is een vrij moeilijk vergelijkbare situatie. Als we met grotere scholen vergelijken komen we er aardig uit. Maar we hebben ook het bedrag per leerling vergele ken. In onze Gemeente is in het bedrag per leerling de vergoeding voor handenarbeid niet inbegrepen. Som mige gemeenten hebben dat wel; andere hebben het bedrag voor handenarbeid en handwerken er niet bij geteld en weer andere hebben een apart bedrag voor schoolbibliotheken enz. Het is dus op zichzelf een zeer moeilijk vergelijkbaar bedrag. Als men de situatie van Leeuwarden van 1969 met die van Groningen verge lijkt, dan ziet men, dat in laatstgenoemde gemeente een aantal bedragen inderdaad vrij hoog liggen. Gro ningen geeft f 8,50 voor handenarbeid voor deelnemen de jongens-leerlingen uit de 5e en 6e klas. Maar Groningen heeft voor 1969 f 17,als bedrag per leer ling; daar komt dan bij die f 8,50 plus f 1,voor de bibliotheek en dat bij elkaar opgeteld geeft f26,50, waarin dan nog een bedrag is inbegrepen voor nieuwe methoden. Daar heeft de heer Hogendijk zopas ook over gesproken. Verandering van methode, die de In specteur ook gewenst acht, vereist een uitgaaf, waarvoor een extra krediet kan worden aangevraagd. Het zou ook onjuist zijn, als dat niet het geval was, want dan zouden we een moeilijke situatie krijgen met aanvragen ex art. 73 van de zijde van het bijzonder onderwijs. Terecht zou dat een aanvraag art. 72 zijn, maar het bijzonder onderwijs zou bevoorrecht worden, als wij voor het openbaar onderwijs niet een extra kre diet beschikbaar stelden. Arnhem geeft een bedrag per leerling van f 18,80 plus 70 ct. plus f 5,voor hand werken en handenarbeid samen; dat laatste hoort dan wel mooi, maar het totaalbedrag wordt toch slechts f 24,50. Enschede geeft voor 1969 een algemeen bedrag van f 14,maar daar komt bij f 1,80 voor de biblio theek, f 3,50 voor handwerken (alleen voor de meisjes van de 3e en hogere klassen) en dan nog f 1,voor alle meisjes-leerlingen en f 3,voor alle jongens-leer lingen voor handenarbeid. Dat alles opgeteld ik weet het aantal jongens en meisjes in Enschede niet levert nooit een hoger bedrag op dan f23,30. Dit zijn een paar voorbeelden. Een en ander verge lijkende met Leeuwarden, zijn wij tot de conclusie ge komen, dat wij met die f26,(na een verhoging van f 3,nog niet zo'n slecht figuur slaan. Nu de adviezen van de Inspectie. Het is ons bekend we hebben daar ook gegevens over gekregendat de Inspecties in de noordelijke Hoofdinspectie met el kaar een advies-bedrag hebben opgesteld. De moei lijkheid is echter wat wel of niet in dit bedrag is be grepen. in totaal kwamen wij mèt hen op f 42,—, maar daar moest nogal wat af. Als ik alles ongeveer gelijktrek met Leeuwarden, dan kom ik inderdaad op een bedrag van rond f 28,voor 1969. Dit is dan een bedrag voor een verzameling van scholen in het noor den: èn grote èn kleine. Dezer dagen heeft nog in de krant gestaan, dat er m.n. in het noorden een groot aantal kleine scholen zijn, waarvan vele openbare scho len. En dan wil ik erop wijzen, dat wij voor de kleinere dorpsscholen op een hoger totaalbedrag van f 150,— komen. Dat betekent voor een school als Hempens met 20 leerlingen, dat er eigenlijk f7,50 per leerling bij komt; en voor een school als Lekkum met een iets groter aantal leerlingen is de verhoging f 2,50. Lekkum komt dan dus op een bedrag van in totaal f 28,50. Nu geef ik t.a.v. de f 4,voor handenarbeid direct toe, dat er een omissie was in de raadsbrief en dat het ook niet in het rapport van de schoolraad stond, maar het is wel met de schoolraad besproken. Het was niet uit het totaalbedrag van f2700,— en ook niet uit het bedrag van f 4,per leerling te halen, dat het hier alleen betrof de leerlingen van de 5e en 6e klas. Anders zou het een groter bedrag zijn. Ik denk, dat wij dan in totaal op een f 4300,zouden komen. En waarom is het voorgestelde bedrag genomen? Om twee redenen. In de vorige begrotingszitting is ook gezegd: Men moet en daar zijn we het met elkaar wel over eens, dat heb ik wel van de heer Hogendijk begrepen voor handenarbeid een afzonderlijk bedrag hebben, ook om dat vak op de scholen te stimuleren. Krijgt elke school dit bedrag, dan is er niet een bepaalde reden om han denarbeid te doen, want dan kan men het ook wel ergens anders voor gebruiken. We hebben een aarze lend begin met een bedrag voor handenarbeid willen maken; op de begroting 1969 hebben we daarvoor een bedrag van f 2000,uitgetrokken. Ik dacht, dat het toen de heer Hogendijk geweest is, die zei, dat dit wel eens wat aan de lage kant kon zijn. Dat blijkt dan ook wel. Zelfs met onze berekening voor de 5e en 6e klas gaan we er nog f 700,overheen. Daar wordt vanavond niet althans van deze kant niet over gepraat. Nu zijn het maar tien scholen, die een extra krediet hebben gehad, die dus al met een voorraad voor handenarbeid zijn gestart en die eigenlijk tot nu toe de een wat langer dan de ander; trouwens zo lang wordt ook nog geen handenarbeid gegeven op die voorraad moeten teren. Over deze tien scholen wordt dit bedrag verdeeld. Er zijn andere scholen, waar men misschien niet op de wijze, waarop han denarbeid op de tien scholen wordt gegeven toch wat aan handvaardigheid doet. Alle eer aan het onder wijzend personeel, dat op dit punt met weinig geld veel weet te doen. Maar deze scholen kunnen en zij heb ben daar ook het recht toe een extra krediet vragen om hun voorraad aan te vullen. Die worden dus hele maal niet „genomen" met dit bedrag; die komen vol gend jaar bij de groep die een extra bedrag voor han denarbeid hebben. Het bedrag van f 4,is slechts een raming. Wij weten op dit moment, gezien de ervaring, op geen stukken na, of dit bedrag voldoende is. Men kan daar tegenover stellen, dat andere gemeenten f 7,a f 8,— geven aan dergelijke scholen. Dat is allemaal wel waar, maar dat betekent aan de andere kant ook, dat ze aan merkelijk minder geven, wat betreft het bedrag, dat bij ons f 26,is. Dat is bij hen bijv. f 18,Het is maar waar men het meeste belang bij heeft, maar hoe men het ook verdeelt, men moet op een bepaald totaal bedrag uitkomen. Een school kan wel een hoog bedrag voor handenarbeid krijgen, maar als het totale bedrag per leerling verschrikkelijk laag is, dan is er bij dat soort scholen nog bittere „earmoede". Maar ik heb helemaal niet de indruk, dat op dit moment bij onze scholen bittere „earmoede" is. Uit het verslag van de A.B.O.P. is inderdaad gebleken, dat er voor verschil lende vakken oudere methoden, oudere boeken worden gebruikt. We moeten, dacht ik, twee dingen onderschei- jen, want wanneer men wil en ook overtuigend kan aantonen, dat een nieuwe methode beter is, dan moet jaarvoor een extra krediet worden gegeven. Zijn de toeken evenwel versleten, dan moeten nieuwe inder- jaad uit het bedrag per leerling worden betaald. Ik wil er ook op wijzen, dat voor de speel-leerklassen waarvoor allerlei nieuw materiaal moest worden aan geschaft, ook extra kredieten daarvoor zijn gegeven. Zopas is nog besloten op grond van art. 72 aan een van de bijzondere scholen extra leermiddelen voor dit werk te geven. Wanneer zou blijken, dat men in het vervolg en daar is men het bij de Inspectie nog niet wer eens voortbouwende op de situatie in de speel- leerklas en in de 2e en 3e klas enz. er inderdaad nieu we methoden moet gebruiken, omdat de andere me thoden niet handhaafbaar zijn, dan kan men dat op een extra krediet aanvragen. Zuinig of niet, dat móéten we geven. T.a.v. het openbaar onderwijs zouden we in derdaad zuinig kunnen zijn; we zouden kunnen zeggen: We geven het niet, want het moet uit onze kas. Maar, komt er een dergelijke aanvraag op grond van art. 72 voor het bijzonder onderwijs, dan moeten we erkennen, dat die voldoet aan de normale eisen, aan het onder wijs te stellen, en moeten we een dergelijke aanvraag inwilligen. Terugredenerende meen ik, dat we, de ge lijkheid handhavende, voor het openbaar onderwijs voor dit soort zaken ook een extra krediet beschikbaar móé ten stellen. De heer Hogendijk heeft hierna nog gesproken over het b.l.o. Ik begrijp, dat voor de school voor schippers kinderen en voor de kampklas uiteraard dezelfde op merking geldt, omdat wij diezelfde bedragen hebben genomen. Ik moet er wel bij zeggen, dat wij van deze scholen tot nu toe geen enkele aandrang hebben ge had tot rigoureuze of in ieder geval behoorlijke ver hogingen van de bedragen, die we beschikbaar hebben gesteld, ook niet van de f 23, Op zichzelf zegt dat natuurlijk niets; het is alleen maar een kwestie van mededeling. De vaststelling van de bedragen per leerling voor het buitengewoon onderwijs vind ik gemakkelijker'; U zult zeggen: dat klopt dan niet met het voorstel, want het blijkt, dat we, de bedragen die we voor het eerst vaststel den bij de begroting 1969, èn de thans voorgestelde vergelijkende, er belangrijk naast zitten. Dat is inderdaad een raming geweest, maar wij konden op dat moment nog op geen stukken na bekijken, hoe het zou worden. Het ging hier n.l. om nieuwe afdelingen; de v.b.o.-afdelin- gen van het b.l.o. en de kleuterafdeling en v.b.o.-afde- ling van de l.o.m.-school. Wij hebben maar ergens op geprikt, maar de werkelijke situatie in dat jaar heeft doen blijken, dat wij daar belangrijk tè laag mee waren. En vandaar deze voorstellen. Met die paar afwijkingen van de door de Inspectie aangegeven bedragen zitten wij, gezien de tot nu toe door de scholen gedane uit gaven, en het feit, dat het telkens maar om één school of zelfs maar om één afdeling van een school gaat, niet zo slecht. Ik meen, dat deze bedragen verantwoord zijn en dat deze scholen er heel goed mee uit kunnen komen. De heer Hogendijk kan mij tegenwerpen, dat wij bij het berekenen ook in een bepaalde gevoelssfeer werken, omdat wij, vergelijkende met de bedragen die andere gemeenten beschikbaar stellen, niet aan de slechte kant van de streep proberen uit te komen. In feite al lijkt het exacter komen we er met een onderzoek als dat van de A.B.O.P. ook niet uit. Het enige, dat nog wat inzicht in de situatie geeft, zijn de bedragen, die de scholen telkenjare te kort komen, maar dat is ook moeilijk, want die bedragen verschillen van school tot school aanmerkelijk. Het ene hoofd van de school weet n.l. wel, dat hij deze uitgaven niet moet betalen uit het bedrag per leerling, dat hij het via een extra krediet kan krijgen (daar hameren wij in de ver schillende besprekingen met de hoofden van scholen ook rustig op, ook al om de verhouding openbaar onderwijs —bijzonder onderwijs zo juist mogelijk te krijgen), maar het andere hoofd weet het niet, doet het althans niet. Zojuist heb ik nog gewezen op de verschillen bij het overgaan op papieren handdoeken. Dit het laatste ver slag, dat daaromtrent is opgemaakt (over de periode van het begin van de verandering tot februari-maart 1969) blijkt, dat het verschil niet f 1,was en ook niet fl,70, maar dat het in de buurt van f 0,50 ligt; voor sommige scholen is het f 0,41, voor andere f 0,55. Ik wil hiermee maar zeggen, dat we ook uit deze er varing de door de A.B.O.P. genoemde bedragen moeten beoordelen. De heer Hogendijk: Uw College betoogt, dat er geen direct verband bestaat tussen mijn eerste redenering over de veranderingen, die het onderwijs in de loop van de tijd zal moeten ondergaan, en het bedrag per leer ling op dit ogenblik. Als ik het niet anders zag, zou ik deze redenering niet hebben opgezet. Ik meende te moeten zeggen, dat wij in de toekomst zo veel geld no dig zullen hebben, dat wij thans een reële basis moeten vormen om straks de verschillende bedragen daarboven niet in het drijfzand te laten zinken. Zoals het nu is, beginnen wij al met totaal verouderde methoden enz. Ik dacht dus, dat er wel een reden was, om dat eerste aanloopje te nemen, ook al, omdat de Wethouder zegt, dat applicatiecursussen nodig zullen zijn voor het on derwijzend personeel, opdat dit de veranderingen zal aan kunnen. Maar deze applicatiecursussen zijn al ge start en juist nu ontmoeten we het probleem, dat er geld nodig is voor vernieuwing van de methoden; die worden afgewezen, als daar een extra krediet voor wordt aangevraagd. Nu schudt de Wethouder met zijn hoofd, mar ik kan de extra kredieten, die afgewezen zijn voor methoden die op deze gronden zijn aange vraagd, noemen. De desbetreffende scholen kun nen dus op dit moment niet verder, terwijl zij al gereed zijn om veranderingen in het onderwijs aan te brengen. Nu zegt de Wethouder: „Dat bedrag van f 23,— is te laag; dat hebben we met de natte vinger vastgesteld." Ik heb enkele jaren geleden al betoogd, dat dit bedrag altijd te laag met de natte vinger werd vastgesteld. Na een degelijk onderzoek naar wat hier in Leeuwarden in de school nodig is, komt men tot een bedrag van f28,.per leerling. Dan gaat de Wet houder ditzelfde thema bestuderen en dat noemt hij dan „een nauwkeurig door ons ingesteld onderzoek." Ik zie het niet; ik dacht, dat hier een onderzoek van de A.B.O.P. was en dat hij dat nagekeken had. Deze f 28,is dus een reëel bedrag over 1968. Ik heb het niet over 1969, ook niet over 1970. Ik tel ook niet de verhogingen van de bedragen door de onkosten, die weer toegenomen zijn, erbij. Ik heb ook niet gehoord, dat er een fout zit in die f28,De Wethouder zegt: „De ene hoofdonderwijzer vraagt f 25,en er is misschien wel eens een ander, die f35,vraagt." Maar dat zijn de uitersten; het gemiddelde bedrag ligt in het midden. Als ik alle bedragen optel en deel door het aantal scholen, dat in deze enquête meewerkte, komen we op f28,Dus ik dacht, dat dit juist was. Natuurlijk zijn er hoofden van scholen, die misschien wat gemakke lijker tot overschrijding komen, en andere, die zich strikt houden aan wat mag en dan maar genoegen nemen met wat ouder materiaal. Het feit echter, dat er overschreden wordt door zoveel leerkrachten, lijkt mij ook een bewijs, dat het bedrag te laag is. De kwestie van de handdoeken laat ik nu maar even bui ten beschouwing. Dan hanteert de Wethouder de statistieken en dat vind ik jammer, want hiermee wordt niets bewezen. Dat heeft de Wethouder ook gezegd, maar desondanks heeft hij getallen genoemd en gezegd, dat alleen kleine gemeenten ons bedrag overschrijden om allerlei bij zondere redenen. Ons bedrag ligt op het ogenblik op f 134,39; het kan ook f 134,38 zijn, maar dat doet er niets' toe. Ik heb ook even deze zelfde statistieken ge pakt en ik heb geconstateerd, dat Amsterdam vorig jaar f 198,61 gaf, Den Haag f 142,47 en Haarlem f 156,71. Toen ben ik opgehouden, want ik dacht, dat ik daarmee eigenlijk genoeg bewezen zag, dat we, als wij deze getallen hanteren, nergens uitkomen. Ik heb er ook bezwaar tegen, dat de Wethouder bedragen noemt die hij geverifieerd heeft uit verschillende gemeenten hier in de omtrek. Die getallen kloppen echter helemaal niet met mijn getallen, maar ik zeg niet, dat zijn getallen niet juist zijn. Ik heb de mijne ge kregen door navraging per telefoon bij enkele gemeen ten. De zaak ligt echter zo moeilijk, dat ik ze liever niet gebruik. De Wethouder knikt, maar desondanks heeft hij zijn door inlichting verkregen bedragen ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 4