8 9 bruikt. Als ik een getal noem, dan is dat het getal, gehanteerd door de normencommissie van de Inspec tie, niet een noordelijke commissie, maar een landelijke die, behalve een aantal inspecteurs, deskundigen van begrotingen e.d. tot leden heeft; die hebben 200 be grotingen bestudeerd en aan de hand daarvan zijn zij gekomen tot het getal, dat ik dan meen te weten, een bedrag van f 34,75. En deze gegevens zijn volgens mijn weten ook aanwezig op de afdeling Onderwijs der Se cretarie van Leeuwarden. Nogmaals, het bedrag per leerling wordt in Leeuwarden niet goed vastgesteld. Ik zou dus ook willen voorstellen, stapsgewijs het be hoeft niet ineens een bedrag per leerling te realise ren, dat van voldoende grootte is, zodat we niet te ver achter zijn, wanneer de grote bedragen die voor het onderwijs zullen moeten worden uitgetrokken, zich aandienen. Deze eerste stap, die ik zou willen voor stellen, kost ons voor het openbaar en het bijzonder onderwijs samen f 18.000,En daarom dien ik bij U het volgende voorstel in: „De Raad van de gemeente Leeuwarden; bijeen op 3 november 1969; besluit: het bedrag per leerling, dat voor de openbare scholen voor het gewoon lager onder wijs beschikbaar wordt gesteld ter bestrijding van de kosten, bedoeld in art. 55 onder e t.e.m. h en p, van de Lager-onderwijswet 1920, voorzover het betreft een uitgave voor de aanschaf en het onderhoud van school boeken, leermiddelen en schoolbehoeften t.b.v. de schoolbibliotheek, vast te stellen op f28,(dat is dus f2,meer) en verzoekt B. en W. het voorgestelde be drag in de ontwerp-begroting voor 1970 het bedrag van f 28,te wijzigen in f 30, Dan kom ik te spreken over het bedrag, dat B. en W. willen vaststellen voor handenarbeid. De Wethouder zegt, dat het een aarzelend begin is en dat B. en W. dachten dicht bij het reële bedrag te zijn, maar als ik de „reële" bedragen die zij meenden te moeten vast stellen, vergelijk met de bedragen, die het onderwijs nodig heeft, dus de „werkelijk reële", dan geloof ik, dat zij niet reëel zijn, wat het handenarbeidonderwijs betreft. Ik zou mij echter kunnen voorstellen, dat de Raad zich erbij neer legt, omdat dit een eerste aanloop is, mits B. en W. straks bij de begroting kunnen komen met een voorstel, dat ongeveer zo luidt: „Indien een school bij de herziening van het leerplan handenarbeid opneemt als een vak, dat door de gehele school gegeven wordt, en indien deze school al niet reeds beschikt over een extra krediet per leerling per jaar." Dan ontvangt ze f 4,per leerling. De Vereniging voor Handenarbeid krijgt volgend jaar n.l. f 1307,voor enkele honderden leerlingen en dan zou het door mij genoemde bedrag straks voor 9000 leerlingen niet zo gek zijn. Dan geef ik de Wethouder op dit moment het voordeel van de twijfel en dan dacht ik, dat we het zo maar laten. Dat wil dus ook zeggen, dat ik geen voorstel indien om het bedrag voor de l.o.m.-school met haar afdelingen te verhogen. Maar dan zou ik natuurlijk wel willen zien, dat B. en W. het bedrag per leerling voor de kampklas en de schip- persschool verhoogden tot f 28,indien de ingediende motie wordt aangenomen. Dat U geen opmerkingen van het hoofd van de school met de kampklas heeft gekre gen, kan ik me levendig voorstellen, want het College weet natuurlijk, dat dit hoofd tevens hoofd is van een lagere school. Als hij dus praat over zijn school, be doelt hij tevens de kampklas. Hij heeft, dacht ik, ook wel behoefte aan een verhoging van dit bedrag per leerling. De Voorzitter: Het voorstel van de heer Hogendijk, dat ook is ondertekend door mevr. Joustra, kan mede onderwerp van onze discussie uitmaken. Maar ik dacht, dat het nu een geschikt moment was om even te pau zeren. Ik schors dus nu de vergadering voor de koffie pauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Ten Brug (weth.) doet lecture van het voorstel van de heer Hogendijk en mevr. Joustra-Bijker: „De Raad van de gemeente Leeuwarden enz.; besluit: het bedrag dat per leerling van de openbare scholen voor gewoon lager onderwijs beschikbaar wordt ge steld ter bestrijding van de kosten, bedoeld in art. 55 onder e t.e.m. h en p van de Lager-onderwijswet 1920, voorzover het betreft uitgaven voor de aanschaf en het onderhoud van schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften en t.b.v. de schoolbibliotheek, vast te stellen op f28,(De hear Boomgaardt: Dat wie foar 1969 al fêststeld op f 28,Ja, en daarom wordt er aan vastgehaakt: „en verzoekt B. en W. het voor gestelde bedrag in de ontwerp-begroting voor 1970 te wijzigen in f30, De Voorzitter: Het gedeelte: „en verzoekt B. en W. het voorgestelde bedrag in de ontwerp-begroting voor 1970 te wijzigen in f30,is eigenlijk wel vreemd op dit moment. Kunnen de voorstellers er mee akkoord gaan, dat dit gedeelte wordt geschrapt? Want zij kun nen dit altijd ter sprake brengen bij de begrotingsbe handeling. De heer Hogendijk en mevr. Joustra-Bijker gaan hier mee niet akkoord. De heer Wiersma: Ik zou nog een paar woorden willen zeggen n.a.v. datgene wat hier te berde is ge bracht. Ik wil voorop stellen, dat de vergoedingen die de gemeente Leeuwarden geeft, zowel voor het open baar als voor het bijzonder onderwijs over het alge meen niet slecht zijn en beslist niet aan de lage kant. De heer Hogendijk stelt, dat er meer geld nodig zou zijn over 1969, speciaal voor bijv. handenarbeid, voor de speel-ieerklassen en voor de vernieuwing van me thoden. Ik vind het niet erg reëel, want per slot van rekening wordt bij het onderwijs over het algemeen om maar eens te beginnen bij het laatste met een nieuwe methode begonnen aan het begin van een schooljaar; dat doet men niet midden in een school jaar. En in de tweede plaats zou ik willen wijzen op de handenarbeid en de speel-leerklassen. Er is over het algemeen bijzonder veel verdeeldheid t.a.v. de speel- leerklassen en de te volgen methode. Men verzeilt, als men vandaag-de-dag iets met het onderwijs te maken heeft en met de verschillende hoofden van scholen daarover contact heeft, in discussies van hier tot her en niemand weet eigenlijk nog, hoe dit daadwerkelijk gespeeld zal moeten worden. Het ontbreekt bovendien aan de juiste vakleerkrachten zo zou ik ze willen noemen ook zeer speciaal m.b.t. handenarbeid zijn over het algemeen bij het lager onderwijs nog geen vakleerkrachten te werk gesteld. Ook en daar heeft de heer Hogendijk, dacht ik, al op gewezen is er over het algemeen in de ver schillende scholen voor basisonderwijs niet aanwezig een lokaal voor handenarbeid dat op een behoorlijke wijze daarvoor is ingericht, en zolang dat niet het ge val is, zou ik niet eens willen spreken over handen arbeid; ik zou het eigenlijk maar tekenen willen noe men. Maar nu wij straks de gelegenheid krijgen om bij de behandeling van de begroting van 1970 hierover te spreken, kunt U ervan op aan, dat ook van mijn kant het nodige gezegd zal worden om op dit punt enige verandering te krijgen. Het is m.n. met het oog op de handenarbeid en de creativiteit van de leerlingen, die onze basisscholen bevolken, van groot belang, dat hier het nodige aan wordt gedaan. Maar ik meen dat deze verhoging, die geleid zou worden van f 26,naar f 28,en eventueel naar f 30,resp. voor 1969 en 1970 eigenlijk niet meer reëel is en ook niet meer te realiseren, omdat over het algemeen door de diverse schoolbesturen de gelden die men voor 1969 toege wezen heeft gekregen, reeds zijn besteed; dat men al aan de hand van daarvoor gemaakte begrotingen, het zij van de scholen hetzij van de schoolbesturen, de nodige aanschaffingen heeft gedaan en er al rekening mee heeft gehouden, hoe men voor het jaar 1969'70 zal draaien. En ik denk, dat hetzelfde ook wel het ge val zal zijn bij het openbaar onderwijs. De heer Ten Brug (weth.): De heer Hogendijk ver schilt met mij van mening over het direct verband tussen de vernieuwing van het onderwijs en het be drag. Ik dacht, dat het verschil niet zo groot was, maar dat hij het woordje „direct" niet zou moeten noe men. Natuurlijk is er enig verband, maar om door verhoging van het bedrag per leerling zonder meer in het spoor van de vernieuwing te komen, die mogelijk heid zie ik niet. Ik wilde, dat dat zo eenvoudig wè.s, want dan zou men kunnen zeggen: „Er moet een paar gulden en meer dan een paar gulden bij." De heer Hogendijk heeft daarna gezegd: „Er worden wel verzoeken om een extra krediet voor een andere leer methode afgewezen." Dat stem ik hem toe, maar d.w.z., dat dit verzoeken zijn ten aanzien waarvan wij na het advies van de Inspecteur tot de conclusie moeten ko men, dat hiervan geen radicale ommekeer of vernieu wing van de methode want elk nieuw boekje is natuurlijk nog geen vernieuwing is te verwachten, dat dit eigenlijk een normaal beëindigen van het ge bruik van het bestaande boek is. Ik weet een van zulke gevallen. Ik kan de heer Hogendijk ook meedelen, dat wij, wat betreft de aansluiting van een speel-leerklas op een tweede klas in nader overleg met de Inspectie alsnog hebben besloten wel voor de aanschaffing van een nieuwe methode ik wil er buiten blijven, of dit een leer-, een taal- of een rekenmethode was een extra krediet voor te stellen. (De heer Hogendijk: Dat staat hier helemaal buiten.) Nee, ik stel slechts de conse quentie voor een speel-leerklas, want hier speelt na tuurlijk wèl de vernieuwing van methode. Ik wilde, dat ik niet had gesproken over „het met de natte vin ger vaststellen" van het bedrag van f 23,- waarop de heer Hogendijk heeft geprobeerd me te vangen; dit was eigenlijk meer een wijze van benaderen. Ik heb alleen bij de begrotingsbehandeling gezegd: Wanneer blijkt en ik dacht, dat dat duidelijk was, dat die f23,inderdaad duidelijk te laag is dan zullen we dat onderzoeken. Daar zullen we een bepaalde methode voor trachten te vinden. Maar het is heel moeilijk om exact te zeggen, wat de kosten nu precies per leerling zijn. Maar wel is uit het onderzoek gebleken daar zijn we het wel over eens dat die f 23,voor 1969 te laag is. Ik heb met de aanhaling van het boekje 1968 van het Centraal Bureau voor de Statistiek alleen maar willen aantonen en ik heb dat vervolgens ook ge daan met de cijfers die wij van andere gemeenten ge kregen hebben dat het zo bijzonder moeilijk is op dit punt vergelijkingen te trekken. In dat boekje gaat het om bedragen van f 120,tot ongeveer f 200, waar ook heel andere bedragen in verwerkt zijn. Maar ook vergelijking met de cijfers van andere ge meenten is moeilijk; de ene gemeente heeft dit be drag ingecalculeerd, de andere gemeente een ander be drag. Er zijn ook gemeenten die een bedrag voor de eerste drie leerjaren vaststellen. Er zijn allemaal ver schillen; we hebben daaruit alleen de conclusie getrok ken, dat een bedrag van f23,te laag is; maar, dat we daarmee nog niet zo ver onder de bedragen van an dere gemeenten liggen; dat is echter ook een gevoels- situatie, want het is moeilijk exact tegenover elkaar te stellen, dat wij er met f26,inderdaad aardig uit springen. Ik heb bezwaar tegen de uitdrukking, die de heer Hogendijk bezigt. „Het is eigenlijk f 26,plus f 1,25." Ik kan het me indenken, maar dan rekent hij die f4,om voor alle klassen. Maar dat was nu juist het uitgangspunt niet. Dat was, dat wij proberen de handenarbeid op gang te krijgen. Er zijn een aantal scholen, die daarvoor een extra krediet krijgen, maar we menen, dat we de scholen, die de verdere aan schaffingen en vervanging uit het bedrag per leerling moeten doen, op pad moeten helpen met dit bedrag. Vermoedelijk volgend jaar zullen dat meer scholen be treffen. In de begroting 1970 is, meen ik, een dubbel bedrag opgenomen en dat bedrag hebben we vastge steld in mei-juni, toen wij de gegevens hierover nog niet hadden. Ik neem ook inderdaad aan zover wil ik wel vooruit lopen dat dat bedrag te laag zal zijn. Maar ik weet op het ogenblik nog niet, in welke orde van grootte dat bedrag precies zal moeten lig gen. We hebben op dit punt nog te weinig ervaring. Ik ben ervan overtuigd, dat het niet ligt op f 4, per leerling; ik dacht, dat we dan aan de hoge kant zaten. Dit is ook niet f 4,per leerling, want dan zou men, als men maar f 1,25 bij die f 26,optelt, voor die kleine scholen eigenlijk f 2,50 tot f 7,50 bij moeten tellen. De heer Hogendijk heeft gezegd: Ik wil proberen en daartoe heeft hij een voorstel ingediend dit stapsgewijs te realiseren. In feite doen wij de zelfde stap; alleen de heer Hogendijk en ik verschillen wat dit punt betreft slechts een jaar. Wij gaan het bedrag in 1970 op f 28,stellen en hij wil dat in 1969 doen. Hoe het bedrag voor handenarbeid hier reëel voor 1970 zou moeten zijn, zou ik op dit moment nog niet durven zeggen; ik heb er echter wel bezwaar te gen nu al te stellen, dat het wel in de buurt van de f 4,zal moeten zijn. Ik dacht, dat U dit bedrag zo moet zien: We hebben die f 2.000,of wat dat meer is, verdeeld over 11 scholen. Dat is de ene compo nent; de andere component is: over leerlingen van de 5e en 6e klas. Er zijn, zoals men heeft gezien, die dit voor de 5e en 6e kias geven, ook al om het feit, dat dit onderwijs meest in die klassen wordt gegeven, ten minste op dit moment. Ik ben er intussen van harte voor, dat het in meer klassen, m.n. in aansluiting op het kleuteronderwijs, gebeurt. De heer Wiersma is begonnen met te constateren, dat we in het algemeen niet aan de lage kant zitten en hij heeft erbij gezegd: „We behoeven eigenlijk niet meer het bedrag voor 1969 te verhogen voor de aan schaf van nieuwe methoden, want dat kan niet meer midden in het jaar." Dat ben ik slechts tot op zekere hoogte met hem eens, want ten eerste: als het om een nieuwe methode zou gaan, dan behoeft het bedrag per leerling niet verhoogd te worden; en ten tweede: wist men ook wel bij het onderwijs, dat die f 23, nader zou worden bekeken. En als f 23,inderdaad te laag is daar ben ik ook van overtuigd dan zou men 1969 met een schuld verlaten en dan moet men die f 3,in 1970 inhalen. Het heeft dus op zich zelf, hoewel het reeds november is, wel zin om het bedrag alsnog in 1969 te verhogen. Wat het punt handenarbeid betreft, de heer Wiersma heeft gezegd: „Ik wil er nu niet over praten, maar ik kom er stellig bij de begroting 1970 op terug." Dit is blijkbaar zo'n soort schot voor de boeg en wij zullen het dan wel afwachten. Ik wil nog dit zeggen: Het feit, dat elke school geen handenarbeid-lokaal heeft, behoeft absoluut niet te betekenen, dat aan die school geen handenarbeid wordt gegeven. Het staat voor mij niet eens vast of er perse een handenarbeid-lokaal moet zijn; misschien kan men ook een vrij lokaal heb ben voor allerlei doeleinden. Het staat voor mij wel vast, dat je rustig handenarbeid kunt geven ook zon der te beschikken over een speciaal lokaal daarvoor. De heer De Jong (weth.)Ik heb eigenlijk even deze vraag aan de heer Hogendijk, n.l.: Hoe wil hij dit voorstel, wanneer dit tot uitvoering komt, dekken? Dat is voor mij een heel belangrijk punt. Ik zou dit willen stellen: Om wat B. en W. nu voorstellen tot uitvoer te kunnen brengen, hebben we onder punt 23 eerst moeten zeggen: Laten we eens even nagaan, hoe het met 1969 gesteld is. Wij hebben dus naast de nor male begrotingswijzigingen van 1969 die onder punt 24 behandeld worden, bij punt 23 gezegd: Eigenlijk is dat potje voor lastenstijgingen no. 623 te klein. Daar zit op dit moment nog maar f 9.635,in. We hebben alle ontvangsten en uitgaven van 1969 nagegaan. We hebben dus alle ontvangsten en uitgaven van 1969, wat meeviel en wat tegenviel en op grond daarvan en ook op grond van wat we met G.S. over de dekking van de begroting 1969 hebben afgesproken, bezien en het is ons met pijn en moeite gelukt het potje van f 9.635,waar dit uit betaald moet worden, te ver hogen met een bedrag van f 40.365,En in het voor stel tot begrotingswijziging, vervat in punt 24, is daar direct al f 29.855,- van verbruikt. Rest nog f 20.145, Ik stel me voor, dat, als dat voorstel van de heer Hogendijk om het bedrag per leerling niet met f3, maar met f 5,te verhogen, gerealiseerd zou worden, dit bedrag, dat we naar mijn overtuiging voor geval len, te behandelen in de twee eerstkomende vergade ringen, nog wel eens bitter nodig kunnen hebben, wel zou moeten worden opgebruikt. Ik zou ook niet weten, hoe we de door de heer Hogendijk voorgestelde ver hoging anders zouden moeten dekken. De Voorzitter: Handhaven de heer Hogendijk en mevr. Joustra-Bijker hun voorstel? Beiden handhaven hun voorstel. De Voorzitter: Handhaaft U het ongewijzigd?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 5