14
15
De heer Bouma: Ik zou kunnen volstaan met een toe
juichen van het initiatief in 't Nijlan. Het is U bekend,
dat ik voorzitter ben van de stichting Centraal Orgaan
voor Samenlevingshulp Leeuwarden. Ik weet dus uit
ervaring hoe moeilijk het is een stuk samenlevingshulp,
waar noodzakelijk, te starten. Ik ben van oordeel, dat
die samenlevingshulp zo optimaal mogelijk moet
zijn met een minimum aan middelen. Er behoeft heus
geen overdaad te zijn. In zijn algemeenheid krijg je daar
de kans ook niet voor, omdat begroting en exploitatie
onderhevig zijn aan de controle van de subsidianten, in
deze Rijk en Gemeente. Wij juichen ook daarom dit ini
tiatief toe (ik spreek namens mijn gehele fractie), daar
het een unicum voor Leeuwarden is. Tot nog toe hebben
we deze samenlevingshulp gepleegd in heel andersoor
tige wijken van de stad, waar ze meestal ontstond in
samenwerking met en gestimuleerd door de Gem. So
ciale Dienst en er is zeker voortreffelijk werk geleverd.
Maar in deze wijk zal het op andere wijze moeten wor
den aangepakt en hier gaat het nu juist om. In deze
wijk wil men graag zoveel mogelijk zelf doen. Hier is dus
sprake van een behoorlijk stuk particulier initiatief.
Men kan wel zeggen, dat in deze wijk, een van de mooi
ste van Leeuwarden, de samenleving goed is, maar ik
dacht, dat iedere inwoner van de gemeente Leeuwarden,
die aan het verenigings- en organisatieleven deelneemt,
bij herhaling kan constateren, dat de belangstelling
voor velerlei gebeuren op het maatschappelijk gebied
tanende is. Men beweert, dat deze mensen hechten aan
hun privacy, zij hebben thuis hun eigen gezin en goede
ontspanning, maar dan zou ik willen vragen: Kan er
óók iets aan de samenleving mankeren, wordt het geen
steriele zaak? Wat gaat er nog van de mensen uit, kun
je hen nog ergens warm voor krijgen? Ik dacht juist,
dat in zo'n wijk, waar potentieel mensen aanwezig zijn,
die wèl iets kunnen op bestuurlijk gebied en op het
terrein van andere activiteiten, je deze mensen door
middel van opbouwwerk, door samenlevingshulp, moet
losmaken, en hen moet interesseren opnieuw moet in
teresseren misschien voor de samenleving. We heb
ben nu eenmaal mensen nodig op velerlei gebied, die
iets kunnen besturen, die iets kunnen presteren. En ik
Wil U zeggen, dat het centrale orgaan in zijn andere
drie aangesloten stichtingen veelal gebrek heeft aan
bestuurskrachten, aan mensen, die op technisch of
ander gebied iets kunnen. Ik verwacht dus ook, dat wan
neer hier het opbouwwerk op gang komt, er die be
stuurskracht uit kan komen, die we zo erg nodig heb
ben. Ik hecht er dan ook aan te zeggen, dat in een
wijk, waar men een goed gezinsleven heeft, er toch iets
kan schorten aan de totale samenleving. En daarom nu
juist dit initiatief. Overigens moet men van een enquête
zoals die hier gehouden is, niet alles verwachten. Zou
je een enquêteformulier uitdelen alleen met de moge
lijkheid op enkele vragen ja of nee in te vullen, dan
krijg je natuurlijk een heel andere uitslag, dan wan
neer men een eigen keuze kan maken uit velerlei on
derwerpen. Logisch krijg je voor elk onderwerp maar
een paar procent, wanneer iedereen kiest wat hij het
liefst zou willen doen. Maar het feit alleen al, dat hier
een groot aantal mensen, jeugd, bejaarden zelfs, naar
voren is gekomen, die zich bereid hebben getoond om
hier met gehele inzet van de persoon dit werk te steu
nen, doet mij zeggen: Ze hebben niet gevraagd om een
buurtcentrum van een paar ton, ze vragen alleen om
een start, om een betrekkelijk geringe ruimte, waar ze
„dit kindje van de samenleving" kunnen grootbrengen.
Als het plan slaagt het is altijd een experiment
zullen ongetwijfeld groepen, die bepaalde dingen in die
samenleving gaan doen, worden afgestoten naar lo
kalen, die vrij zijn. Ik geloof verder, dat in het begin de
half time opbouwwerker, die hier gepland is, gewoon
een bepaalde ruimte niet kan ontberen om te werken
met groepen, die, als het werk goed gaat, vanzelf zelf
standig worden.
Mijn fractie steunt dit voorstel van harte en hoopt
ten zeerste, dat hier succes mee wordt behaald.
De heer Kingma: Wij juichen de oprichting van een
wijkcentrum in 't Nijlan ten zeerste toe en wij vinden
het een zeer sobere stap om eerst te beginnen met
een gehuurd gebouw. Ik zou niet graag willen zien,
dat men probeerde in allerlei andere gebouwen te ko
men. Ik geloof niet, dat dat de methode is. Ik ver
wacht eigenlijk en ik hoop op zijn minst dat dit
wijkcentrum zodanig zal groeien en bloeien, dat wij
na enkele jaren hier een verzoek krijgen voor de stich
ting van een eigen gebouw, waarin meer mogelijk
heden zijn. Ik vind het zeer belangrijk, omdat het juist
bedoeld is voor alle bevolkingsgroepen van jong tot
oud. Vandaar ook, dat ik dit maar een heel sobere
aanzet vind. Ik meen, dat deze zeer eenvoudige stap
alle steun verdient; wij hopen, dat er andere initiatieven
volgen en liefst in meerdere delen van onze stad.
De heer Heetla (weth.)De heer Weide heeft ge-
gezegd een initiatief uit de bevolking altijd toe te
juichen en dat hij, als het enigszins kan, er achter
staat. Dat hebben we met het indoor-concours en der
gelijke activiteiten ook van hem gezien. Hij heeft ook
voor dit initiatief veel waardering, alleen vraagt hij
zich af, of het werk niet in de bestaande gebouwen
kan worden gedaan. Dat is ook onderzocht en daar
over lopen de meningen zeer uiteen. Men zegt, dat
men wel een eigen gebouw moet hebben in de wijk,
waar men overdag en 's avonds gebruik van kan ma
ken en niet in een school of andere inrichting die ook
voor andere doeleinden wordt gebruikt. De heer Weide
kent die mening ook wel; hij is bij de besprekingen ge
weest. Hij zegt, dat de rapporten niet alle bij de stuk
ken lagen. Hij weet echter, dat 't Nijlan een nogal
lange aanlooptijd nodig heeft gehad om zover te komen.
Ik geloof, dat het comité al enige keren veranderd is
en uiteindelijk is er een comité uit de burgerij ont- I
staan, dat wel voldoet aan de subsidieregeling. Dit is I
ook een antwoord aan de heer Boomgaardt, die zegt, I
dat het rijkssubsidie een aflopend karakter heeft, waar- I
door het hoe langer hoe meer voor de Gemeente gaat
kosten. En, zo vraagt hij, heeft het ook consequenties I
voor andere wijken? Zeer zeker, dat zit er wel in.
En ik kan de heer Boomgaardt wel zeggen daar
is hij zeker nog niet mee bekend dat er uit andere
delen van de stad ook wel wordt gevraagd, of er niet
meer aan wijkwerk gedaan kan worden. De zaak van
het opbouwwerk in 't Nijlan is besproken in de Com
missie Opbouwwerk, waar ook vertegenwoordigers van
het centraal orgaan bij aanwezig waren en slechts één
lid van de commissie was er niet voor. De rest heeft
een positief advies uitgebracht. Met nadruk wil ik
zeggen, dat het hier een experiment betreft. Men moet
mij ook niet vragen, of ik geloof, dat het nu storm zal
lopen. Dat kun je met dit soort dingen nooit voor
spellen. Dan zeg ik hier weer hetzelfde als bij het
dienstencentrum aan het Vliet: met een enquête kom
je er direct niet uit. Als de zaak er eenmaal staat,
dan moet je afwachten wat het wordt.
De heer Bouma heeft terecht gezegd, dat in andere
gedeelten van de stad veel is gebeurd, dat er ook wel
eens wat stuk is gegaan doordat er niet genoeg men
sen achter stonden. Op het ogenblik is in 't Nijlan de
situatie dusdanig, dat er zeer velen achter dit initia
tief staan. Men moet aan bepaalde voorwaarden vol
doen voor het rijkssubsidie en dat is dus het geval.
Een grote handicap was, dat men niet een bepaald
bedrag bijeen kon krijgen ik meende ongeveer
f 10.000,maar men heeft nu aangetoond, dat men
dit bedrag op de bank heeft staan. Daar blijkt dus uit,
dat men niet alleen voelt voor gymnastiek of andere
activiteiten, maar dat men ook een geldelijke bijdrage
heeft geleverd voor het tekort, dat er zal ontstaan.
En nu heeft het College gemeend t.a.v. een dergelijk
initiatief dat dus een experiment is, maar dat van
rijkswege subsidiabel is, niet nee te moeten zeggen,
maar het experiment op de goedkoopst mogelijke wijze
mede te laten starten.
De heer Bouma heeft nog eens de belangrijkheid van
het opbouwwerk in zijn geheel beklemtoond, wat mis
schien verduidelijkend gewerkt heeft; daar ben ik hem
dankbaar voor.
De heer Kingma vindt de zaak nog maar zeer sober
opgezet, maar dat moet bij een experiment wel het
geval zijn. Men moet niet te fors beginnen: met een
eigen gebouw enz. Men moet het zo rustig mogelijk
opstellen en dat is ook een voorwaarde voor het rijks-
en het gemeentelijk subsidie. Rijk en Gemeente trach
ten samen dit experiment te begeleiden en zij zullen
ook t.z.t., als het niet mocht slagen, daaruit hun con
clusies trekken.
De heer Weide: Ik betreur het zeer, dat ik geen
Ledestanders krijg voor mijn suggestie om van be
staande gebouwen gebruik te maken. Ik kan mij elk
wijkcentrum voorstellen in onze goede stad, m.n. in
sen wijk als het Heechterp. Ik dacht, dat het daar
broodnodig was. Maar in een wijk als 't Nijan, met
zoveel privacy, met zoveel accommodaties, met zoveel
gebouwen zie ik het, spijt me de directe noodzaak
tiet. De heer Bouma heeft kennelijk een heel an-
dere kijk op de ontwikkeling van de maatschappij dan
ik; de uitgangspunten liggen volledig tegenover elkaar.
De tijd zal leren, wie van ons beiden gelijk zal krijgen.
:k sterk mij aan de kracht van de initiatiefnemers
alf en aan het feit, dat zij zelf het werk in het ex
perimentele stadium zien, maar ik zou het College wel
willen verzoeken alsnog eens serieus met deze mensen
gaan praten om te overwegen van bestaande gebou
wen gebruik te maken. (De Voorzitter: We praten na
tuurlijk altijd serieus met de mensen.) (Gelach) Ja,
naar ik heb echt de indruk, dat deze gebouwen bij het
vooroverleg praktisch niet in de overweging zijn be
trokken. Daar blijf ik bij. Maar verder heb ik vrede
met dit voorstel.
De heer Kingma: Ik zou nog één punt even naar
voren willen brengen. Ik denk bij wijkwerk ook aan
clubwerk onder de jeugd. Dat jeugdwerk in al zijn fa
cetten speelt voor mij een belangrijke rol. Ik heb er wel
enige ervaring mee en ik heb al heel wat jeugdwerk
zien sneuvelen, juist doordat men geen centrum had,
doordat men het niet kon concentreren, doordat men
bet ergens onderbracht, zoals de heer Weide nu ook
suggereert. Dan krijgt men het volgende: Jongens
of: Meisjes jullie moet deze week hier komen en
de volgende week daar. De ene keer vergist de groep
of een gedeelte zich en dan krijg je verloop. Daardoor
is zoiets al heel gauw tot mislukking gedoemd. Dat is
juist mijn motief om vóór zo'n centrum te zijn, om het
werk te concentreren. Daarom kan men best eens, als
er bijv. een toneelvoorstelling in een van de scholen is,
naar een andere plaats gaan, maar men moet voor het
werk in zijn geheel op zijn minst een centrum hebben.
De heer Heetla (weth.)Ik kan kort zijn.
De heer Weide is het dus met de zienswijze van het
College niet eens. Je kunt zeggen: Dat is jammen
maar ik vind het helemaal niet erg. Ik geloof, dat het
goed geweest is, dat hij het zal ook wel in de pers
komen een waarschuwende vinger heeft opgestoken,
lit vind het wel juist, dat er uit de Raad op wordt ge
attendeerd voorzichtig te zijn met dit werk en reke
ning te houden met de consequenties. B. en W. hebben
waardering voor de zienswijze van de heer Weide, maar
zien het iets anders.
De heer Kingma heeft er nog eens op gewezen, dat
dit werk centraal moet gebeuren, maar dit is hier al
genoeg betoogd en hij zal dus daarop niet meer een
antwoord van mij verwachten.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22 (bijlage no. 344).
De Voorzitter: Op de eerste pagina van de raads-
brief staat onder „Personeelslasten" een bedrag van
f 730.000,Daar moet nog een „1" voor staan. Het
is dus f 1.730.000,
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van de mondeling door
de Voorzitter aangebrachte correctie.
Punt 23 (bijlage no. 341).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 348).
De Voorzitter: Verzuimd is bovenaan blz. 2 van de
raadsbrief als kopje te vermelden: „Gemeentebegro
ting". Dit wil de Raad stellig voor zichzelf wel even
invullen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van de mondeling door
de Voorzitter aangebrachte correctie.
Punt 25.
De heer Van Balen Walter rapporteert namens de
Commissie, belast met het onderzoek der geloofsbrie
ven en bestaande uit: de heren Ir. Van Balen Walter,
Heidinga en Vellenga, dat de commissie de geloofs
brieven van de heer F. van Esveld heeft onderzocht en
in orde bevonden.
De commissie adviseert de Raad dan ook de heer
F. van Esveld toe te laten als lid van de Raad.
De Raad besluit dienovereenkomstig.
Punt 26 (bijlage no. 340).
Benoemd worden de heren R. Boomgaardt en T. K.
Hogendijk, elk met 30 stemmen en de heer Mr. B. P.
van der Veen met 29 stemmen. (De heer J. P. Reehoorn
2 stemmen en de heren G. van der Laan, Mr. D. Lijzen,
J. A Schönfeld, H. L. M. Stek en J. Wiersma elk 1
stem.)
De heren Klomp en Mr. Lijzen vormden het stem
bureau.
De Voorzitter sluit, om 22.55 uur, de vergadering.