6 7 derdaad niet blijkt te kunnen worden gehandhaafd, kunnen er vanuit het gebouw van de G.G.D. de nodige medische diensten aan deze wijk in het zuiden worden verleend. Ook zullen er in dit gebouw sportkeuringen worden verricht. De door de heer De Vries uitgesproken hoop, dat dit gebouw spoedig zal verrijzen, wil ik graag onder strepen. Of deze hoop in vervulling zal gaan hangt af van de vraag, wanneer de nodige financieringsmidde len beschikbaar komen. Wij onderzoeken thans naar stig of de omstandigheid, dat er vlak bij dit geprojec teerde gebouw wordt gebouwd en die bouwstroom nog niet klaar is, een mogelijkheid kan bieden om dit ge bouw op korte termijn van de grond te krijgen. Mevr. Veder-Smit: Mijn hartelijke dank voor de uit voerige beantwoording, maar zou de Wethouder ook nog kunnen antwoorden op mijn vraag betreffende de personeelskamer met aanrecht? De heer Ten Brug (weth.): De personeelskamer wordt tevens als kantine gebruikt. Mevr. Visser-van den Bos: Verrichten de schoolart sen hun onderzoek niet op de scholen en wat bedoelt U met de werkzaamheden, die de schoolartsen voor het Groene Kruis zullen verrichten? Denkt U daarbij aan vaccinatie e.d.? De heer Ten Brug (weth.): Het globale onderzoek van de schoolartsen gebeurt inderdaad op de scholen. Wanneer er echter een verdergaand onderzoek moet worden ingesteld, gebeurt dat in het gebouw van de G.G.D. Dat is ook thans al het geval. Het is voor het Groene Kruis al een aantal jaren bijzonder moeilijk de zuigelingenbureaus met artsen te bemannen. In verband daarmee worden er thans be sprekingen gehouden over de vraag of onze school artsen, wanneer wij over een voldoende aantal van die functionarissen beschikken, daarbij niet zouden kunnen worden ingeschakeld. Dit heeft op zichzelf ook wel voordelen. De schoolartsen krijgen namelijk ook met deze kinderen te maken op de kleuterschool en de lagere school en de medische preventie ten behoeve van deze kinderen blijft dan in één hand. Z.li.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 12 en 13 (bijlagen nos. 366 en 359). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 372). De heer Van Balen Walter: Bij lezing van deze raadsbrief heb ik met enige verbazing geconstateerd, dat de Gemeente zich in staat acht om voor f 2.750, een garage, wat tegelstroken en een groenbeplanting te verwezenlijken. Ik herinner me, dat er in de raads stukken wel eens heel andere bedragen voor de bouw van garages werden genoemd. Ik zou dan ook gaarne vernemen of de in deze raadsbrief genoemde cijfers reëel zijn, dan wel of de werkelijke kosten straks mis schien weer eens tegen zullen vallen. De heer Tiekstra (weth.)De aannemer, die deze huizen bouwt, heeft het meeste belang bij de bouw van deze boxen en op deze basis weten wij, dat deze boven voor deze prijs zouden kunnen worden gebouwd. Deze grondtransactie ontstaat, doordat het aannemersbe drijf, dat hier 18 woningen wil bouwen, daartoe behoefte heeft aan juist dat ene scheve hoekje terrein aan de Groningerstraatweg. Deze aannemer heeft er belang bij, dat deze grond zo voordelig mogelijk wordt bebouwd, omdat hij deze zaak uiteindelijk zelf moet betalen. Daar om durven wij het in dit geval wel aan met dit bedrag van f 2.750, Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 15, 16, 17, 18 en 19 (bijlagen nos. 384, 369, 370, 379 en 371). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 353). De heer Schönfeld: Een korte vraag: Blijkens de ter inzage gelegde stukken heeft de heer Hoekstra per 1 februari 1970 ontslag gevraagd i.v.m. een benoeming elders. In de raadsbrief wordt voorgesteld het gevraag de ontslag te verlenen met ingang van een door het College te bepalen dag, waardoor betrokkene geen ze kerheid wordt geboden, dat hij zich per 1 februari voor I zijn nieuwe functie zal kunnen inzetten. M.i. is de ont slagaanvrage tijdig ingediend en ik vraag me af of het wel juist is iemand min of meer te dwingen, door I hem los te laten op een datum die het College het beste I uitkomt, te meer omdat betrokkene hierdoor met de I aanvang van zijn nieuwe loopbaan in moeilijkheden zou kunnen komen. Ik zal hierover dan ook graag nog iets meer vernemen. De heer Ten Brug (weth.): Dit is niets bijzonders. Wij ontslaan gelukkig niet zoveel schoolhoofden, maar de datum van ontslag wordt altijd door B. en W. be paald. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 21 (bijlage no. 354). Mevr. Veder-Smit: Ik ga akkoord met het ontwerp van deze door de wet verplicht gestelde instructie. Een belangrijk onderdeel van deze instructie lijkt mij art. 7, waarin wordt bepaald, dat deze ambtenaren die nen te zorgen voor coördinatie, ook met andere wette lijke regelingen. Ik dacht, dat hierin een stuk service schuilt, dat voor aanvragers onaangename verrassin gen kan voorkomen. De ambtenaren van Bouw- en Woningtoezicht advi seren over de toepassing van de Hinderwet, maar in deze instructie is niet het toezicht geregeld op het na komen van de voorwaarden, gesteld bij het verlenen van vergunningen krachtens de Hinderwet. Gaarne zou ik vernemen, hoe dat in de praktijk werkt, of er hele maal geen toezicht wordt gehouden dan wel alleen naar aanleiding van klachten (men zou dat het piepsysteem kunnen noemen), of er misschien steekproefsgewijs wordt gecontroleerd en hoe dat in andere gemeenten I in zijn werk gaat. Het nakomen van deze voorwaar den is voor de burgerij van groot belang en ik meen dan ook, dat een goed geregeld toezicht noodzakelijk is. De heer Schönfeld: Aangaande het bepaalde in art. 16, lid 1, zou ik nog een opmerking willen maken. Gebleken is, dat sommige woningbouwverenigingen hun woningen bijzonder slecht onderhouden en zich daar bij beroepen op de krappe financiële positie, waarin ze verkeren. Dit resulteert in een verwaarlozing van de wo ning, waarvan de huurder de dupe wordt. Aangaande een ernstige lekkage heb ik eens een proef genomen en gesteld, dat de woning particulier bezit was. Hierop kreeg ik als antwoord, dat zo spoedig mogelijk in het euvel moest worden voorzien, aangezien anders maat regelen zouden worden genomen. Toen ik echter mee deelde, dat de betreffende woning aan een woningbouw vereniging toebehoorde, krabbelde men terug. Ik zou het College dan ook met klem willen verzoeken om de woningbouwverenigingen op dezelfde wijze te behande len als de particuliere woningverhuurders. De heer Kingma: Aan wie is nu het toezicht opge dragen op het nakomen van voorwaarden, gesteld bij het verlenen van Hinderwetvergunningen? Ik meen, dat dit toezicht in de oude instructie was opgedragen aan Bouw- en Woningtoezicht. De heer Tiekstra (weth.)Het gaat hier om een in structie, die de Gemeenteraad moet vaststellen krach tens de Woningwet. Ik geloof dus, dat een instructie, zoals mevr. Veder-Smit bedoelt, meer in algemene zin aan Bouw- en Woningtoezicht zou moeten worden ver strekt en in deze instructie niet op haar plaats is. Men zou kunnen zeggen, dat het College een aparte instan tie zou kunnen belasten met het adviseren omtrent Hinderwetvergunningen enz. Dat gebeurt overigens ook, zodra het gaat om bijzondere technische eisen, brand veiligheidseisen enz. Bij het toezicht op het nakomen van aan Hinderwet vergunningen verbonden voorwaarden wordt vanzelf sprekend voorrang gegeven aan die gevallen, waarover Machten zijn binnengekomen. Verder wordt er een onderzoek ingesteld, wanneer men toevallig waarneemt, jat er iets aan de hand is. Ook wordt er uiteraard vrij «eregeld gecontroleerd bij inrichtingen, die nogal ge makkelijk aanleiding tot klachten kunnen geven. Ver volgens kan dan nog het systeem van een steekproefs gewijze controle worden toegepast. Ik dacht, dat met deze werkwijze, die ook in andere gemeenten wordt gevolgd, een redelijk toezicht is gewaarborgd. Het is iatuurlijk onmogelijk om binnen een redelijke termijn alle inrichtingen met Hinderwetvergunningen te con troleren. Op de woorden van de heer Schönfeld kan ik ant woorden, dat bij aanschrijvingen krachtens art. 16, lid 1, uiteraard geen rekening wordt gehouden met de vraag, wie de huiseigenaar is en dat iedere huiseige naar, ook de Gemeente zelf, wordt aangeschreven, wanneer het in dit artikel bepaalde daartoe aanleiding geeft. N.a.v. de vraag van de heer Kingma kan ik mede delen, dat buiten deze instructie om de controle op Hinderwetinrichtingen en het adviseren omtrent Hinder wetvergunningen op het ogenblik nog door Bouw- en Woningtoezicht geschieden, althans voor zover deze werkzaamheden functioneel bij deze afdeling thuis ho ren. Het komt ook voor, dat er andere diensten worden ingeschakeld, b.v. de Brandweer. Mevr. Veder-Smit: Aangezien het toezicht op de toe passing van de Hinderwet aan Bouw- en Woningtoe zicht is toevertrouwd, vind ik het op zichzelf heel goed te verdedigen deze kwestie in deze instructie op te nemen. Daarin is de Gemeente ten slotte volkomen vrij. Als deze zaak echter in de praktijk bevredigend werkt, vind ik het ook uitstekend om het maar zo te laten. Wèl zou ik nog willen opmerken, dat ik het geen juiste argumentatie vind, dat het regelen van het toezicht op de toepassing van de Hinderwet in deze instructie niet op zijn plaats zou zijn, omdat deze instructie ver plicht is krachtens de Woningwet. De heer Tiekstra (weth.)Ik ben het wel met mevr. Veder eens, dat ook het toezicht op de toepassing van de Hinderwet wel in deze instructie zou kunnen wor den geregeld. Ik heb echter alleen maar willen zeggen, dat daaraan geen behoefte bestaat, omdat deze zaak op het ogenblik goed is geregeld. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 22 (bijlage no. 351). De heer Schönfeld: De motieven, welke het College aanvoert om de gevraagde vergunning te weigeren, spreken me niet erg aan. Als we even de voorgevel- rooilijn buiten beschouwing laten, dan resteert het be paalde in art. 4 der Voorbereidingsverordening, het welk een verbod inhoudt om een bestaand gebouw, de daarin begrepen ruimten en de aanhorigheden daar van als bedrijfsruimte te gebruiken of te laten ge bruiken. In dit geval betreft het een onbewoonbaar verklaar de woning. Ik zal straks graag van de Wethouder vernemen, waarom art. 4 destijds niet van toepassing is verklaard bij het verlenen van een vergunning voor het verbou wen van het perceel Noordvliet 489. Wat de voorgevel rooilijn betreft, vraag ik me af, waarom art. 20 der Wederopbouw wet hier niet van toepassing kan zijn. Ingevolge art. 10 van de Overgangswet Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting wordt de Voorbereidings verordening als een bestemmingsplan beschouwd in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het is dus mogelijk om met toepassing van art. 20 der Wederop- bouwwet de vergunning wèl te verlenen. Ik heb de in druk, dat dit artikel uitsluitend wordt toegepast, als dit het College het beste uitkomt, hetgeen zich in punt 23 van deze agenda duidelijker manifesteert. De ar gumentering, dat de onderhavige woning, die nu reeds ten opzichte van de naastlegers geheel buiten de voor gevelrooilijn is gelegen, zowel uit verkeerstechnische overwegingen, als uit overwegingen van stedebouwkun- dige aard, in de toekomst zal moeten verdwijnen, is m.i. ook niet steekhoudend. Het zal de heer Bakker ook wel duidelijk zijn, dat dit eens zal moeten gebeu ren, maar hoeveel jaren zal het nog duren, voordat het zover is? Als hij, ondanks dit feit, er dan toch wat geld aan wil besteden om deze woning tot garage te verbouwen, dan moet hij dat zélf weten. Het is daar om, dat ik niet met dit voorstel kan meegaan. Boven dien heb ik nergens iets kunnen vinden waaruit blijkt, dat er pogingen zijn ondernomen om het betreffende pand dan maar aan te kopen. Bij het aannemen van dit voorstel zal het de zoveelste keer zijn, dat een be roep van een ingezetene wordt afgewezen op grond van bepalingen, met betrekking waarvan de Gemeente geen gebruik wenst te maken van de daarbij behorende ont heffingsclausules. Dit moet zo langzamerhand toch wel de indruk naar buiten geven, dat deze ontheffingsclau sules er dan blijkbaar alleen maar voor de gemeente lijke overheid bestaan en niet voor de burgerij. Gezien de door mij naar voren gebrachte argumen ten, zou ik het College dan ook willen verzoeken om de heer Bakker alsnog de door hem gevraagde ver gunning te verlenen. De heer Tiekstra (weth.)De omstandigheid, dat dit pand door de ontwerp-rooilijn heen staat, is een vol strekt beletsel voor het verlenen van deze bouwver gunning. Deze omstandigheid doet zich niet voor m.b.t. het perceel Noordvliet 489. De aanvrage van de heer Bakker is in strijd met het in voorbereiding zijnde ont- werp-bestemmingsplan. Dat betekent, dat de voorbe reidingsverordening hier moet worden gehanteerd. Wij kopen verschillende panden aan en wij zijn ook wel be reid om het pand van de heer Bakker aan te kopen, wanneer wij het eens kunnen worden over de prijs. De heer Schönfeld: Zijn er pogingen ondernomen om tot aankoop van dit pand te komen? Ik heb de indruk, dat dat niet het geval is. De heer Tiekstra (weth.)Bij deze procedure is dat natuurlijk in geen enkel opzicht in het geding. Het gaat hier om een bouwaanvrage en het zou een wat vreemde situatie worden, wanneer wij, hangende een bouwaanvrage, met betrokkene gingen onderhandelen. Ik geloof, dat we ons dan schuldig zouden maken aan onbehoorlijk bestuur. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 386). De heer Janssen: Het nu in behandeling zijnde agen dapunt is te scheiden in 2 delen, n.l. 1. het verlenen van een bouwvergunning met toepassing van art. 20, en 2. de manier, waarop deze procedure is toegepast. Wat het eerste deel betreft, zou ik wel met Uw zienswijze akkoord kunnen gaan, ware het niet, dat het tijdstip van aanvang van de bouw en het verlenen van de bouwvergunning in een verkeerde volgorde staan. Was dit niet het geval geweest, dan had men wellicht nog enigszins aan de bezwaren van de appellanten tege moet kunnen komen. Daar echter ten tijde van het aanschrijven van de belanghebbenden de fundering al in de grond zat, was het indienen van een bezwaar schrift louter een formaliteit. In dit geval hebben ken nelijk verschillende gemeentelijke instanties langs el kaar heen gewerkt, met alle gevolgen vandien. Bij mij en mijn fractie zijn de volgende vragen ge rezen: 1. Welke dienst had zo'n geweldige haast? 2. Welke dienst heeft de tè vroege opdracht tot bou wen verstrekt en welke maatregelen hebt U tegen de betrokkenen genomen? 3. Welke stappen hebt U genomen om herhaling van deze betreurenswaardige gang van zaken te voorkomen De heer Heidinga: Ook ik vind deze gang van zaken onverkwikkelijk. Men is begonnen te bouwen zonder bouwvergunning. Daarna kwam men tot de ontdekking, dat er toch een bouwvergunning moest zijn en ook nog een vergunning ex art. 20. Toen is er in een vloek en een zucht een briefje gestuurd aan de omwonenden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1969 | | pagina 4