10
11
wurdich ek de s.n. travel-sleepers dy haw ik niis
ek al efkes neamd hwerfan it weintsje minofto-
mear keppele sit oan in tinte en yn sa'n gefal soe men
dan f 3,bitelje moatte. Ik leau net, dat dat ridlik is.
Hwat de gêrsmatte oangiet, as men earne kampear-
ret, dan seit it himsels, dat de groun der dêrre net
better op wurdt en as der in weintsje efter stiet,
dan wurdt der noch mear groun net better fan, mar
dat it öfgryslik skealik wêze soe, yn dy opfetting kin
ik net meigean. Ik haw dêr uteraerd ek neifraech nei
dien by in tal greate campings yn Fryslan en my die
doe bliken, dat der nóch foar fytsen, nóch foar karkes
bitelle wurde hoecht. It kin natuerlik wêze, dat it op
oare plakken wol sa is, mar hjir tafallich net. Ik wit
fierders noch, dat it „Staatsbosbeheer" ek gjin jild
freget foar dizze dingen.
Hwat de eventuele biskeadiging troch fytsen oan-
bilanget, der kin ien mei in auto komme, dy't in fou-
fytske efteryn de auto hat. En dan soe men jin foar-
stelle kinne, dat dat fytske op in bipaeld momint
neist de auto stiet en dat dan de bihearder of in po-
lysjeman der by komme moat om to konstatearjen
„Dat fytske is net oanjowndêr moat noch efkes f 0,75
foar bitelle wurde." Mar dêr kin ik net hielendal yn
meigean en ik soe dan ek graech dit ütstel dwaen
wolle
„De Raad der gemeente Leeuwarden; in vergadering
bijeen op 5 januari 1970; besluit: de door B. en W. voor
gestelde tarieven en omschrijvingen daarvan voor het
kampeerterrein de Kleine Wielen als volgt te wijzigen
en vast te stellen:
onder d: voor de aanwezigheid van de auto bij de tent
of caravan fl,50; voor de aanwezigheid van motor,
scooter of brommer bij de tent of caravan f0,75; aan
hangwagen en rijwielen bij de tent of caravan nihil."
De Voorzitter: Het voorstel van de heer Van der
Veen is mede-ondertekend door de heer Faber en kan
dus tevens onderwerp van onze discussie vormen.
De heer Visser: Na de beantwoording van de Wet
houder heb ik niet veel meer op te merken. De Wet
houder is bereid aan onze wens tegemoet te komen;
mijn beide vragen zijn naar tevredenheid beantwoord.
Alleen heeft de Wethouder mij niet kunnen overtuigen
terzake van het bezoekerstarief. Ik geloof, als ik de
Wethouder goed begrepen heb, dat de controle gebon
den is aan het tarief. Voor mij maakt het geen verschil,
of er nu al of niet een tarief geheven wordt. Controle
moet er te allen tijde zijn. Ik zie daarom ook geen
enkele aanleiding het amendement in te trekken.
De heer Xiekstra (weth.)Ik dacht, dat we het nu
over de beide ingediende voorstellen hadden.
Hwat it ütstel-Van der Veen oangiet, kin ik koart
wêze. Ik hanthavenje myn biswieren, mar ik wol it
fierder oan it bilied fan de Ried oerlitte. As de hear
Van der Veen mient, dat foar in bipaelde kategory net
bitelle hoecht to wurden, dan hoecht dy ek net yn de
foroardering to stean. Dat is dan in wiisnoazige op
merking, dy't de hear Van der Veen my wol to'n
goede halde wol. (De hear Van der Veen: Ik haw der
yn set, dat it taryf foar bern oant 12 jier nihil is,
omdat der ek yn stiet, dat it foar bern oant trije jier
nihil is.) Dan is dit ek nihil. (Laitsjen)
Het is natuurlijk gewoon, dat in het feit dat men
entree moet betalen, een controlesysteem opgesloten
ligt en daar gaat het om. Men moet hier dus: a. langs
de weg van de toegangsprijs de zaak in handen hou
den door het leggen van een drempel; en b. de zaak
controleerbaar houden door het feit, dat men aan de
hand van de afgegeven kaartjes ten naaste bij weet
welke kinderen tegen betaling op de camping gekomen
zijn. Hoe groter aantal, hoe moeilijker de controle. Ik
waarschuw met grote nadruk, gegeven eigen kampeer
varing, voor het overlopen van een kampeerterrein door
mensen, m.n. ook kinderen, die daarvoor niet hebben
betaald. Ik prefereer dus een ordemaatregel, die ge
hanteerd wordt langs de weg van te betalen toegang.
De Voorzitter: Handhaven de heren Visser, Klomp
en Stek hun voorstel?
Dezen antwoorden bevestigend.
Het voorstel-Visser c.s. wordt verworpen met 25 te
gen 10 stemmen. Vóór stemmen de heren Boomgaardt,
Engels, Heidinga, Klomp, De Leeuw, Miedema, Ir. Rijp-
ma, Stek, Visser en Wiersma.
De Voorzitter: Handhaven de heren P. van der Veen
en Faber hun voorstel
Dezen antwoorden bevestigend.
Het voorstel-P. van der Veen-Faber wordt verwor
pen met 21 tegen 14 stemmen. Vóór stemmen de heren
Bouma, Van Esveld, Faber, Hogendijk, Janssen, Van
der Laan, Mr. Lijzen, Rijpstra, Spoelstra, Tjerkstra,
P. van der Veen, Vellenga, De Vries en Van der Wal.
De Voorzitter: Ik kom nu nogmaals terug op
Punt 4a (bijlage no. 22).
De Voorzitter: Dit punt hebben we verlaten na een
ordevoorstel van de heer Vellenga. Er was een voor
stel van Ir. Rijpma, mede-ondertekend door de heren
Heidinga en De Leeuw, om dit punt van de agenda af
te voeren. Toen ik vroeg, wie over dit voorstel het
woord verlangde, is dit ordevoorstel gekomen en ik
vraag dus nu opnieuw: Wie verlangt het woord over
het voorstel-Rijpma c.s.?
De heer Vellenga: Op ons verzoek waren U, mijn
heer de Voorzitter, en de Raad zo vriendelijk de be
handeling van het voorstel-Rijpma c.s. even uit te
stellen. We hebben de koffiepauze benut om er in onze
fractie beraad over te houden. Daarbij kwamen eigen
lijk twee punten naar voren. Het eerste punt was, dat
hier min of meer onverwachts een verzoek kwam van
de samenwerkende fracties om dit voorstel aan te
houden; wij waren niet erg onder de indruk van de
argumentatie, behoudens dan het punt, dat de Wet
houder bij een vorige discussie op een enkel onderdeel
een toezegging had gedaan, en in het algemeen hou
den wij er ook van in deze Raad de Wethouders aan
hun toezeggingen te houden. En wij vinden voorts, dat
daar, waar overleg is toegezegd, dat overleg ook ge
honoreerd zal moeten worden. Op grond van die ge-
dachtengang zouden wij dus in beginsel er voor kun
nen voelen, enigermate mee te gaan met het voorstel-
Rijpma c.s. Nu is ons gebleken, dat, toen Weth. Tiek-
stra daarover zijn voorlopige mening gaf sprekend,
zo neem ik aan, namens het gehele College één
van de dingen, die zich tegen een uitstel zouden kun
nen verzetten de belangen van het hierbij betrokken
bedrijf waren. De Wethouder heeft dat niet nader ge
adstrueerd, maar hij heeft het van zijn kant even ge
noemd. En nu hechten wij er wel aan dat is ook
even naar voren gekomen in de reactie van de heer
Van Balen Walter op de Nieuwjaarsrede van de Bur
gemeester dat daar waar mogelijk ook wel de
rechten van de individuele burger en bepaalde rechten
van het betrokken bedrijf zoveel mogelijk worden ge
honoreerd.
Die twee dingen zou je nu naast elkaar kunnen zien;
aan de ene kant dus het verzoek van enkele fracties
die zich beroepen op een toezegging van de Wethouder,
en aan de andere kant het feit, dat Weth. Tiekstra
gewezen heeft op bepaalde bedrijfsbelangen. Voor die
keus staan wij nu. Wat weegt het zwaarst? Misschien
zouden wij, wat het punt van die bedrijfsbelangen be
treft, nog een nadere, korte toelichting kunnen krij
gen, mogelijk van de kant van de Weth. van Econo
mische Zaken, die, naar ik aanneem, namens het Col
lege hierover ook overleg gevoerd zal hebben. Als het
mogelijk zou zijn, dat we wat meer informatie krijgen,
zou het voor mijn fractie iets gemakkelijker zijn, deze
twee zaken zó tegen elkaar af te wegen, dat we een
zo goed mogelijke beslissing nemen t.a.v. het voorstel-
Rijpma c.s.
De heer Heetla (weth.)De fa. Ducosto heeft het
Gemeentebestuur gevraagd, of dit er wat voor voelde
om te onderhandelen over aankoop van het bedrijf,
waarbij zij nog toezegde, dat zij de nodige aandelen in
haar bezit zou zien te krijgen. Dat ging evenwel niet
zomaar; wij moesten die zaak taxeren. Dat is gebeurd
en nu wacht men op een beslissing van de Gemeente
raad, of de Gemeente de gehele zaak al dan niet koopt.
Als er vanavond geen beslissing valt, moet de firma
weer drie weken wachten. En elke week, dat er nog
aandelen in het bezit van anderen zijn, kost haar na
tuurlijk geld, al komt het pakket van aandelen wel
voor een groot deel onder berusting van de firma. Er
zijn echter inmiddels nog wel aandelen door anderen
op de markt opgekocht. De directie kan er wel mee
verder op dit moment, maar wacht toch op een be
slissing. Dan moeten we ook nog met de Stichting Leeu
warder Industriegebouwen bespreken, hoe het verder
met de financiering van die gebouwen moet.
En voorts is het wachten op de beslissing van G.S.
Al met al zou het voor het bedrijf vervelend zijn, dat
het nog langer moet wachten. Er zijn al heel wat on
derhandelingen geweest. B. en W. hebben dit voorstel
nog nagestuurd aan de Raad om dit bedrijf zoveel
mogelijk terwille te zijn, om het nog hogere kosten
te besparen. Vandaar de haast, die wij met dit stuk
hebben.
De heer Rijpma: Wij zijn door de uiteenzetting van
de Wethouder niet zo verschrikkelijk veel wijzer ge
worden. U heeft een zekere termijn nodig gehad om
gesprekken met dit bedrijf te voeren en U is op grond
daarvan tot de overtuiging gekomen, dat er op de
wijze, zoals door U aan ons voorgelegd, een snelle af
handeling de bekrachtiging van de zaak moet bewerk
stelligen. Ik vraag mij af, of een termijn van drie
weken voor een bedrijf als dit nu werkelijk zo'n groot
bezwaar was. En, wanneer de noodzaak inderdaad ster
ker aanwezig is dan ik uit de woorden van de Wet
houder heb kunnen concluderen, dan was het toch nog
wel mogelijk geweest, op korte termijn óf de Commis
sie Ruimtelijke Ordening óf de Commissie Openbare
Werken bijelkaar te roepen om over de werkelijke ur
gentie met haar van gedachten te wisselen. Bij een
vorige gelegenheid is duidelijk gesteld, dat een open
bare raadsdiscussie over bepaalde bedrijfsproblemen op
moeilijkheden kan stuiten, maar dat toch mededelin
gen daarover aan raadsleden van belang geacht wor
den. Daarom zou het ook in dit geval juist zijn, dat
de Commissie Ruimtelijke Ordening, resp. de Commis
sie Openbare Werken (die zeker deze week bijeen zul
len kunnen komen, als de Wethouder dat wenst) met
de Wethouder misschien Wethouders - kan dis
cussiëren over de noodzaak dit bedrijf op basis van
onteigening te verplaatsen.
De grond, die wij van het bedrijf nodig hebben voor
het aanleggen van de Kanaalweg, is reeds ons eigen
dom. Aan het daarachter liggende bedrijf hebben wij,
wat de grond betreft, ook wel behoefte. Ik zou het
dus op prijs stellen over de urgentie, om op basis van
onteigening met dit bedrijf tot overeenstemming te ko
men nog eens nader van gedachten te wisselen en ik
kan na de toelichting, die de Wethouder gegeven heeft,
niet inzien, dat aan deze wens niet tegemoet gekomen
zou kunnen worden.
Uitstel van drie weken in een opeenvolging van on
derhandelingen lijkt mij iets, waaruit nauwelijks bloed
kan vloeien.
De heer Engels: Ik vind de werkgelegenheid voor
ruim 60 mensen, die kan uitgroeien tot 120, voor deze
stad een heel belangrijke zaak en ik ben er verder van
overtuigd, dat je in onderhandelingen weet kunt krij
gen van allerlei zaken, die je misschien niet in een
raadsvergadering kunt brengen; dat zou niet het be
lang van het bedrijf kunnen zijn. Als Uw College het
inzicht heeft en uitdrukkelijk stelt, dat het niet in het
belang van het bedrijf is (en daaronder versta ik al
diegenen, die daar werken) drie weken te wachten,
ben ik bereid het te volgen. Maar dat is een tweede
zaak. Ik vind, dat het College wel degelijk zijn toe
zegging gestand en een poging had kunnen doen, de
commissie bijelkaar te roepen om met haar te over
leggen. Als dat niet gebeurd is, dan vind ik dat on
juist. En ik ben dan ook alleen bereid om met Uw voor
stel mee te gaan op voorwaarde, dat ik van de Voor
zitter van het College de toezegging krijg, dat het
College in nog voorkomende gevallen wel degelijk
het uiterste zal doen, desnoods op korte termijn (dat
is de volgende dag) die leden van de Commissie die
beschikbaar zijn, bijelkaar te roepen om hen over dit
soort zaken te informeren.
Na die toezegging wil ik wel mijn fiat geven en in
het belang van het bedrijf en de werknemers die daar
aan verbonden zijn, toch voor Uw voorstel stemmen.
De heer Vellenga: Ik heb zopas een paar vragen
gesteld om een zo afgerond mogelijk oordeel te krij
gen, zodat mijn fractie zich ook een zo goed mogelijke
mening zou kunnen vormen over het voorstel-Rijpma.
Men kent mij voldoende om te weten, dat ik van oor
deel ben, dat daar waar toezeggingen zijn gedaan, die
ook gehonoreerd moeten worden en dat daar waar
men commissies in bepaalde zaken kan kennen en
dat ook heeft toegezegd dat dan ook moet gebeuren.
Ik geloof, dat raadsleden, die op de bres staan voor de
rechten van de Raad, stellig ook wel in de kring van
mijn fractie gevonden kunnen worden. Op dat punt
kan ik deels datgene wel volgen wat de heer Rijpma
heeft gezegd. Ik moet hierbij wel opmerken, dat in
diens tweede betoog toch wel een vermenging plaats
vond van proceduele met inhoudelijke bezwaren, waar
over eigenlijk de kern van Uw voorstel al voor een
deel ging. En nu vinden wij als fractie van de P.v.d.A.
dit niet een dermate zware operatie, dat wij bepaalde
proceduele bezwaren, die wij stellig hebben, zouden
willen laten gelden voor uitstel.
De heer Heetla heeft sober, maar toch wel erg dui
delijk, een aantal dingen naar voren gebracht, die ons,
in dit geval althans konden overtuigen. Overigens ben
ik het met de heer Engels eens, dat dit soort dingen
natuurlijk niet een gewoonte zal moeten worden.
Ik moet echter zeggen, dat de laatste tijd inderdaad tal
van zaken in de commissies worden gebracht en ook
op een tijdstip, dat daarover nog wel valt te oordelen.
En vinden die commissies dan, dat het nog onvoldoende
is, dan is dat ook wel duidelijk genoeg in haar ver
gaderingen naar voren gebracht. Daar zou ik zo een
aantal voorbeelden van kunnen noemen. Alles over
ziende, zijn wij toch wel overtuigd van het belang van
het voorstel van B. en W. op dit moment. Mijn fractie
zal dus tegen het voorstel-Rijpma stemmen.
De Voorzitter: Ik zou Weth. Tiekstra willen vragen,
of hij nog kan reageren op de opmerking van de heer
Engels, nog onderstreept door de heer Vellenga, over
het tijdig behandelen van dit soort voorstellen in de
Commissie Ruimtelijke Ordening.
De heer Tiekstra (weth.)Ik wil beginnen met te
zeggen, dat er overeenstemming bereikt werd op 29
december van het afgelopen jaar. Het raadsvoorstel is
nog uitgegaan op 30 december. Ik hoop, dat de Raad
er begrip voor heeft, dat er tussen die datum en van
avond zeer weinig reële mogelijkheden waren om een
commissie bijeen te roepen. Dit betekent niet ik
dacht, dat dit geval een exceptie zou moeten zijn
dat bij volgende gelegenheden de toegezegde procedure
niet zal worden gevolgd. Ik wil met nadruk stellen,
dat de informatie, die de heer Rijpma nodig zei te
hebben, zeer duidelijk in de derde alinea van het stuk
staat. Was dat niet het geval geweest, dan was er
uiteraard geen reële onderhandelingsbasis geweest en
dan waren er geheel andere resultaten uit de bus ge
komen.
Onder deze omstandigheid heeft het ons voldoende
geschenen dit stuk met spoed bij de Raad te brengen,
maar ik wil nadrukkelijk toezeggen, dat bij een vol
gende gelegenheid dit soort zaken bepaald te voren in
de meest bevoegde commissies zullen worden gebracht,
in dit geval de Commissie Ruimtelijke Ordening, om
dat het betreft opstallen en onroerend goed, gelegen
binnen het ontwerp-bestemmingsplan, resp. de Commis
sie Openbare Werken, waar het betreft opstallen en
onroerend goed, gelegen in het vastgestelde, goedge
keurde rechtsgeldige bestemmingsplan.
De Voorzitter: Dus ten principale is men het eens:
het College zal er alles aan doen soortgelijke gevallen
ook al is de tijd kort indien enigszins mogelijk,
eerst in de Commissie Ruimtelijke Ordening te bespre
ken. Daarom heeft Weth. Tiekstra zich duidelijk zo
uitgesproken en daar sta ik volledig achter. Met dat
standpunt is het College het volledig eens. Verder ge
loof ik, dat Weth. Heetla in wat de heer Vellenga
noemde sobere bewoordingen de zaak wel duidelijk heeft
gemaakt. Ik kan de Raad de verzekering geven, dat,