18
m.n. de levensbeschouwelijke richtingen een rol spelen
bij elkaar te brengen. Nu verkeren wij echter in
de gelukkige situatie, dat op provinciaal niveau de
samenwerking tussen het openbaar en het bijzonder
onderwijs reeds is gevonden. Bovendien is het resultaat
van de Federatie bij het aantrekken van b.v. psycholo
gen aanzienlijk beter dan dat van de Gemeente Leeu
warden. Ik zeg niet, dat die provinciale organisatie
daarbij geen problemen heeft, maar de uitbreidingen
van de dienst, die daar moesten plaats vinden, zijn
gerealiseerd. Alleen de financiële mogelijkheden van die
dienst verhinderen, dat er pedagogen worden aange
trokken. Ik acht het echter helemaal niet uitgesloten,
dat deze dienst, wanneer de financiële middelen aan
wezig zouden zijn, ook daarin zou slagen. Ik meen n.l.,
dat de gevoeligheden, waarover de Wethouder heeft ge
sproken, in een grote dienst aanmerkelijk minder zwaar
wegen dan in een kleine dienst, waar men zo sterk
afhankelijk is van gelukkige en minder gelukkige gre
pen. Ik dacht, dat het voor het goed blijven functione
ren van zo'n dienst, voor de overdracht van de be
kwaamheden, voor het scholen van jonger personeel
duidelijk voordelen bood tot een grotere dienst te ko
men dan de door de Wethouder bedoelde. In zo'n grote
dienst heeft men administratief personeel en assisten
tes. De moeilijkheden ontstaan echter niet met de as
sistentes en het andere personeel, maar de moeilijkhe
den ontstaan, wanneer de academici over eikaars com
petentie gaan twisten. Ik dacht, dat het door de Wet
houder gestelde m.b.t. een driedeling van de dienst zeer
nauwe aansluiting had bij de realiteit. De gedachten-
gang van de heer Hogendijk is vanuit zijn beroeps
situatie wel begrijpelijk, maar geeft m.i. geen oplos
sing voor de problemen, tenzij de persoon in kwestie
ook over de gaven beschikt dat alles te coördineren.
Misschien hebben pedagogen die gaven meer dan psy
chologen, maar het psychologisch inzicht van psycho
logen op dit gebied is niet altijd zoals men dat zou
mogen verwachten. Misschien is dat bij de pedagogen
ook wel het geval. Ik pleit dus nogmaals voor een
provinciale dienst, waarbij de deelname van de gemeen
te Leeuwarden een stimulans zal zijn voor de hele Pro
vincie om tot een snelle en goede ontwikkeling te ko
men met een continue overdracht van kennis en be
kwaamheden.
De heer Ten Brug (weth.): De heer Hogendijk komt
met ons tot de conclusie, dat de opzet, die ons voor
ogen staat, op zichzelf goed is. Het is zeker niet ge
makkelijk die opzet ook te realiseren, temeer daar nu
overal schooladviesdiensten worden opgericht en er dus
een groot beroep wordt gedaan op de daarvoor beno
digde krachten. Daar komt het nare feit nog bij, dat
we, wanneer de markt krap wordt, in het noorden
daarvan meer merken dan in het westen en het cen
trum van het land. Daarmee dienen we nu eenmaal
rekening te houden. Er zijn weinig schoolpsychologen
beschikbaar, laat staan individuele psychologen. Er zijn
ook weinig pedagogen, die voor de top van zo'n school
adviesdienst in aanmerking komen. Ik heb wel de in
druk (en bij de onderhandelingen, die we op het ogen
blik voeren, zal dat wel een rol kunnen spelen), dat de
salarissen hierbij in het geding komen. Wij zullen dan
ook wel tot het uiterste moeten gaan om de krachten
te kunnen aantrekken, die wij in het geheel van deze
dienst zo hard nodig hebben. Misschien heb ik wat te
gemakkelijk gesproken over de leiding van de dienst,
door te zeggen, dat de man van de administratie die
wel op zich zou kunnen nemen, maar ik zou toch wel
willen zoeken naar een samenbindende figuur, die niet
tot een van deze drie disciplines behoort. Dat is ons
ook duidelijk te verstaan gegeven door het Pedagogisch
Instituut in Groningen.
Op de vraag van de heer Rijpstra, hoe t.z.t. de in
spraak tot stand komt, zou ik willen antwoorden, dat
het natuurlijk té eenvoudig zou zijn ervan uit te gaan,
dat dat wel via de Gemeente gebeurt, die ook school
bestuur van de openbare school is. Ik geloof, dat het
allicht verstandig zal zijn ook de leerkrachten in het
bestuur te laten vertegenwoordigen. We hebben ons
daarover nog niet nader beraden, maar onze gedachten
gaan wel uit naar een gemeentelijke dienst met een
bestuurscommissie in de meest uitgebreide zin. Dat
zal uiteraard voor het bijzonder onderwijs ook het meest
aanvaardbaar zijn. Het zal tevens betekenen, dat het
personeel feitelijk in dienst van de Gemeente is, maar
dat er een grote overdracht van bevoegdheden van het
College aan deze bestuurscommissie zal moeten plaats
vinden e.e.a. in het kader van het totaalbedrag, dat
de Gemeenteraad voor deze dienst beschikbaar wil
stellen.
De heer Wiersma suggereert, dat het bijzonder on
derwijs ons misschien uit de impasse zou kunnen hel
pen. Dat lijkt mij vrij moeilijk, want uitbreiding van
deze dienst zal de geringe bezetting nog ernstiger doen
gevoelen. In antwoord op de heer Heidinga moet ik op
merken, dat wij de besprekingen met het bijzonder on
derwijs niet zijn aangegaan om te geraken tot een
dienst, die uiteindelijk voor 18 man was opgezet. Wij
hebben deze dienst in een bepaalde opbouw gezien.
Wel stonden we er aan het eind van het vorige jaar
iets gunstiger voor dan op dit moment, maar ik meen,
dat wij die uiteindelijke bezetting hadden gepland voor
1973. Deze dienst zou op zichzelf wel alleen voor het
openbaar onderwijs kunnen draaien. Ik dacht echter,
dat het verstandig was, zoveel als mogelijk is voor
zieningen te treffen voor openbaar en bijzonder onder
wijs gemeenschappelijk. Mocht het bijzonder onderwijs
eventueel ermee gaan dreigen naar een ander te gaan,
indien wij niet spoedig tot een oplossing geraken, dan
zou ik dat natuurlijk betreuren, maar wij zouden dat
niet kunnen verhinderen. Ik vraag me overigens af,
waar men meer pedagogische en psychologische hulp
zou moeten vinden.
Deze dienst ressorteert onder de G.G.D. en de direc
teur van de G.G.D, staat dus in feite aan het hoofd
ervan. Inderdaad is de psycholoog, die aan deze dienst
is verbonden, een buitenlander, n.l. een Tsjech. Dat
deze man niet goed Nederlands zou verstaan, is een
fabel. Hij verstaat niet alleen goed Nederlands, hij
heeft het ook in een verbluffend snel tempo leren spre
ken en wel zo goed, dat hij uitstekende uiteenzettingen
geeft b.v. voor hoofden van scholen en oudercommis
sies. Natuurlijk heeft hij wel met aanpassingsmoeilijk
heden te kampen gehad, maar men kan beslist niet
zeggen, dat hij uit een taalarmoedig milieu komt.
Ik deel de kritiek van mej. Cieraad in het laatste
nummer van „De School" helemaal niet, omdat ik het
geen kritiek vind. Het is gewoon een open deur intrap
pen. Inderdaad geeft de schooladviesdienst geen pe
dagogische hulp, maar dat is ook ten enen male on
mogelijk, aangezien er geen pedagogen aan de dienst
verbonden zijn. Dat wij het ontbreken van deze hulp
ook als een gemis voelen, is wel duidelijk, anders zou
den we nooit tot een setting van pedagogen in deze
dienst zijn overgegaan.
De heer Schönfeld heeft de conclusie getrokken, dat
wij in feite helemaal niet op de hoogte zijn van de moei
lijkheden in de schooladviesdienst moeilijkheden, die
ook inderdaad in het persoonlke en het emotionele vlak
lagen. We zijn daarvan echter van a tot z op de hoogte
en we zijn aan die zaak echt niet zonder meer voorbij
gegaan.
N.a.v. het door de heer Rijpma gestelde zou ik willen
opmerken, dat het absoluut niet waar is, dat andere
Gemeenten in Friesland in hun pogingen om een school
adviesdienst van de grond te krijgen zijn belemmerd
door het Gemeentebestuur van Leeuwarden en door
de gedachten, die dit College heeft over de in deze
Gemeente te vormen adviesdienst. De heer Rijpma
spreekt zichzelf ook tegen door zijn opmerking, dat
de Federatie voor Schoolpsychologie over een keur van
psychologen beschikt. Dat heeft dan blijkbaar geen
moeilijkheden opgeleverd en ik zie niet in, dat Leeu
warden die Federatie ook maar iets in de weg legt.
Het feit, dat deze Federatie om financiële redenen geen
pedagogen kan aantrekken, zou niet veranderen, wan
neer de Gemeente Leeuwarden meedeed. Het aandeel
van Leeuwarden in dit geheel zou n.l. toch waarachtig
niet groter kunnen zijn dan het aantal pedagogen, dat
deze Gemeente zelf zou moeten hebben. Wanneer de
andere gemeenten, voor zover zij in deze dienst samen
werken, ook pedagogen willen hebben, zullen zij daar
voor ook het nodige geld op tafel moeten leggen.
Op de opmerking van de heer Rijpma betreffende de
samenwerking tussen openbaar en bijzonder onderwijs
in de Federatie voor Schoolpsychologie zou ik willen
antwoorden, dat wij naar mijn mening bij de onder
handelingen, die wij in Leeuwarden met de schoolbe
sturen voeren, in feite principieel verder zijn. Deze
Federatie blijft n.l. opgebouwd op de twee a drie zuilen,
die er zijn. Ik heb er bezwaar tegen, dat deze dienst
is opgebouwd uit instituten, die met de scholen als zo
danig heel weinig te maken hebben. Het zijn instituten
op het terrein van de algemene en de geestelijke volks
gezondheid. Ook heb ik bezwaren tegen een volkomen
provinciaal georganiseerde dienst, omdat dan de lijnen
naar de scholen (en daar gaat het om) bijzonder lang
worden. Ik dacht ook, dat een dienst van 18 mensen
en in ieder geval van 35 mensen wel groot genoeg was.
Mij staat een dienst voor ogen, waarin de schoolbe
sturen van het openbaar zowel als van het bijzonder
onderwijs medezeggenschap hebben. Dat wil niet zeg
gen, dat ik een tegenstander ben van een federatie.
Wanneer er in Friesland diverse schooladviesdiensten
zouden gaan draaien (ik weet, dat daartoe elders in de
Provincie wel pogingen woren gedaan), lijkt het mij
heel goed mogelijk en ook verstandig deze diensten in
federatief verband samen te brengen, opdat men een
pooling krijgt van psychologen en pedagogen. Deze
diensten zullen echter elk in hun eigen regio moeten
blijven werken, opdat er tussen hen en de schoolbestu
ren in hun regio een goed contact blijft bestaan. Ik zou
ook in deze geest willen spreken met degenen, die mij,
naar ik heb begrepen, binnenkort over deze kwestie
zullen benaderen.
De door de heer Rijpma bedoelde gesubsidieerde
kracht in Zeeland wordt helemaal niet door het Rijk
betaald vanwege de organisatievorm. Men is in Zee
land met een experiment gestart en voor dat experi
ment krijgt men subsidie. Dat experiment omvat ech
ter meer dan een schooladviesdienst en heeft ook ten
doel vast te stellen, hoe de geestelijke volksgezondheid
in Zeeland kan worden georganiseerd. Ook wat de
schooladviesdienst betreft, moet uit dit experiment nog
blijken, wat de meest geschikte organisatievorm zou
zijn.
Volgno. 510.
De heer Ten Brug (weth.)Onder de investeringen,
als bedoeld in de stelpost onderwijs, worden inderdaad
de voorzieningen verstaan, die niet vallen onder art.
55 bis. De voorzieningen ex art. 55 bis worden uitge
drukt in het bedrag per leerling, waarop de besturen
van de betreffende scholen aanspraak kunnen maken.
Indien dit bedrag bij de Gemeente wordt overschreden,
ontvangen de scholen een na-uitkering. Het gaat hier
dus in feite om de uitgaven, die wij moeten doen op
grond van art. 72 en die wij, wat het openbaar onder
wijs betreft, dan brengen onder de zgn. extra kredieten
voor onderwijsvoorzieningen.
Hoofdstuk VIII, par. 7.
Algemeen.
De heer Ten Brug (weth.): In antwoord op vraag 1
kan ik mededelen, dat B. en W. in de raadsvergadering
van 26 januari a.s. hopen te komen met de commis
sie-nota, waarin ook over die culturele raad zal wor
den gesproken.
Aan een voorstel m.b.t. creativiteitscentra wordt ge
werkt en we hopen dat binnen enkele maanden aan de
Raad te kunnen voorleggen. Binnenkort zullen bespre
kingen plaats vinden met de betrokken organisaties.
Op de afd. Onderwijs en Culturele Zaken is inder
daad één man belast met de culturele aangelegenheden.
Hij wordt daarbij geholpen door een part-time kracht.
Aanvullend werk wordt ook door de afdeling verricht.
Deze afdeling is de laatste tijd wel versterkt en we
willen even afwachten, hoe dit doorwerkt op het werk
van de culturele ambtenaar. Mocht deze versterking
niet voldoende blijken te zijn, dan zijn wij zeker be
reid, gezien de belangrijkheid van de arbeid van deze
persoon, tot verdere uitbreiding over te gaan.
Ik neem aan, dat met de „culturele topman" in
vraag 4 wordt bedoeld de directeur voor de culturele
accommodatie althans zo hebben wij het van onze
zijde altijd gezien. In de reeds genoemde raadsverga
dering van 26 januari a.s. zullen op dit punt van de
Raad belangrijke beslissingen worden gevraagd.
i9 y/
N.a.v. vraag 5 wijs ik erop, dat de behoefte aan
kunstwerken in gemeentelijke gebouwen op het
ogenblik groter is dan de mogelijkheden, die we door
aankoop hebben. Ik zie niet in, dat de Gemeente een
taak heeft als „bemiddelaar" en „doorgever" op dit
gebied. De middelen, niet in geld, maar in natura, ont
breken eenvoudig.
Vraag 6 komt aan de orde in de raadsvergadering
van 26 januari a.s.
Ik meen dit n.a.v. vraag 7 dat in het voorstel
m.b.t. de voorzieningen, die we nu in Zalen Schaaf
hebben, heeft gestaan, dat e.e.a. geenszins betekende,
dat we daar voorzieningen troffen, die een ander ge
bruik of nevengebruik van dit complex in de weg zou
den staan. De getroffen voorzieningen betroffen in
feite een soort uitgesteld onderhoud en enkele kleine
verbeteringen.
Van de Fryske Toanielstifting „Tryater" hebben we
tot nu toe geen verzoek om financiële medewerking ont
vangen. Wij konden op dit punt dus nog geen stand
punt bepalen. Wanneer dat verzoek nog komt, zullen
we het op zijn mérites bekijken. We hebben met vol
doening geconstateerd, dat Tryater Leeuwarden als
zetel heeft gekozen.
Het zgn. ludieke jeugdwerk zal, wanneer dat aan de
orde komt of wanneer daarvoor mogelijkheden worden
gevraagd, niet minder onze aandacht hebben dan an
dere vormen van jeugdwerk.
I.v.m. vraag 10 kan ik mededelen, dat de Voorzitter
en ik reeds een jaar geleden een bespreking hebben
gehad met de heer Schüttenhelm. Wij vermoedden toen
al, dat hij voorzitter van de N.O.S. zou worden. Het
is een voordeel, dat radio en T.V. in één organisatie
zijn ondergebracht. We hebben reeds de aanzet van een
regionale radiostudio en we hebben met de heer Schüt
tenhelm de mogelijkheden besproken deze studio uit
te breiden tot een televisiestudio. Als lid van de advies
commissie voor de RONO weet ik, dat deze commissie
en m.n. de Friese sectie diligent is t.a.v. deze moge
lijkheden. Afgaande op de laatste berichten krijgen we
de indruk, dat men meer voelt voor de „local stations"
dan aanvankelijk het geval leek. Wanneer ergens een
regionale T.V.-studio komt, mogen we wel aannemen,
dat in dit geval, evenals met de radio indetijd, Fries
land niet helemaal achteraan zal lopen. Het ligt in ons
voornemen opnieuw contact op te nemen met de heer
Schüttenhelm en te trachten in het voorjaar een be
spreking met hem in Leeuwarden te organiseren. Bij
die gelegenheid zou hij dan een bezoek kunnen brengen
aan de studio. Tevens zouden we dan kunnen zien, hoe
we hem over dit probleem in nader contact kunnen
brengen met het Provinciaal Bestuur, dat op dit gebied
ook diligent is, en met de Friese sectie van de RONO-
adviesraad.
De hear P. van der Veen: Wy hawwe al sa lang
praten, dat is hast al wer bigjint to daegjen. Mar it
liket der op, dat dit foar it Fryske toaniel yn Ljouwert
ek it gefal is. Der is ris tasein, dat dit in pan hawwe
soe om dêryn harren rippetysjes to halden. Dat hat,
as ik goed ynljochte bin, yn july of sahwat west, mar
dêr hawwe se nei dy tiid noch gjin gebrük fan meitsje
kinnen. De reden dêrfan woe ik graech fan de Wet-
halder fornimme.
De heer Ten Brug (weth.)Bij de premiere van het
eerste stuk van deze Toanielstifting in nieuwe vorm
heb ik gezegd, dat wij het bijzonder op prijs stellen,
dat Tryater Leeuwarden als standplaats heeft geko
zen en dat we ook graag eraan zouden meewerken, dat
deze stichting de nodige ruimte in het geheel van het
complex Zalen Schaaf zou krijgen. Een concrete aan
vraag is er niet, maar dat is op zichzelf geen ver
hindering. We zitten nog met de vraag, hoe we de ac
commodatie in de panden buiten het oude complex moe
ten aanpakken. Dat hangt nauw samen met wat er
verder in dat creativiteitscentrum moet gebeuren. De
besprekingen daarover zijn in een vrij vergevorderd
stadium en het lijkt erop, dat we daarover binnenkort
een beslissing kunnen nemen. Het lijkt mij niet on
mogelijk (en ik dacht, dat dat ook gewenst was), dat
die voorziening voorgaat. Dan moeten we echter wel
weten, waar precies die voorziening moet worden ge
troffen.