%l{0
mogelijk kunnen we dan weer een aantal kleuterklas
sen in die scholen onderbrengen. Die kleuterklassen
zullen daar echter slechts gedurende een gedeelte van
het schooljaar kunnen worden gehuisvest, aangezien
die scholen die lokalen dan zelf weer nodig zullen heb
ben. Die scholen zullen n.l. bij het gereed komen van
nieuwe woningen vrij snel vol raken.
Op vraag 3 moet ik antwoorden, dat wij nog geen
plannen in ontwikkeling hebben om te komen tot peu-
teronderwijs. Deze zaak bevindt zich nog in een zeer
experimenteel stadium. Wij kunnen daarvoor nog geen
medewerking van het Rijk verkrijgen en ik meen, dat
tot nog toe alleen Rotterdam de vereiste medewerking
heeft verkregen. Wij zullen deze ontwikkeling echter
nauwlettend volgen.
De heer Hogendijk: Over de beantwoording van
vraag 3, welke vraag overigens niet door mij is gesteld,
ben ik teleurgesteld. Reeds in enkele begrotingsverga
deringen heb ik gewezen op de onderzoekingen, die een
duidelijke relatie hebben aangetoond tussen het taai
milieu en de ontwikkeling van de intelligentie. Ook
uit de onderzoekingen die onze eigen schooladviesdienst
m.b.t. dit probleem heeft gedaan, blijkt wel, dat er iets
moet worden gedaan aan de ontwikkeling van de kin
deren, die bijzonder weinig speelmogelijkheden en bij
zonder weinig verbale ontwikkelingsmogelijkheden heb
ben gehad. Dat is slechts mogelijk door het geven van
kleuterverzorging in een aantal van onze kleuterscho
len of in leegstaande lokalen van lagere scholen in be
paalde wijken van onze stad. Het is best mogelijk, dat
tot dusverre alleen Rotterdam de vereiste medewerking
krijgt voor het geven van kleuterverzorging, maar men
heeft daar dan toch maar kans gezien om dit experi
ment wel te doen plaats vinden. Aangezien men het
er overal over eens is, dat kleuterverzorging een nood
zakelijkheid is, dacht ik, dat wij tot de invoering daar
van moesten overgaan. Ik zou dan ook graag zien,
dat de Wethouder zich wat positiever opstelde en de
toezegging deed, dat hieraan in Leeuwarden wat zal
worden gedaan.
De heer Ten Brug (weth.)Inderdaad blijkt ook uit
de onderzoekingen van onze schooladviesdienst, dat kin
deren mede als gevolg van taalarmoede in feite bij het
onderwijs geen gelijke kansen hebben. Er moet inder
daad op dit punt wat gebeuren uiteraard niet alleen
bij het peuteronderwijs en het kleuteronderwijs, maar
ook bij het lager onderwijs. Men kan echter moeilijk
een vuist maken, wanneer men geen hand heeft. Wij
zoeken naar mogelijkheden en wij zijn op dit punt zeer
diligent. Bij informatie is ons gebleken, dat wij op dit
moment geen medewerking kunnen krijgen voor de in
voering van peuteronderwijs. Deze zaak bevindt zich
ook nog wel in een zeer experimenteel stadium en is
eigenlijk nog maar net uit de studeerkamer. Wij zullen
tot de invoering van peuteronderwijs overgaan, zodra
wij daartoe de medewerking van het Rijk kunnen ver
krijgen. Uit mijn opmerking, dat het College te dezer
zake diligent is, mag zeer zeker niet worden afgeleid,
dat hier ter stede eerst naar de invoering van peuter
onderwijs zal worden gestreefd, wanneer dat landelijk is
toegestaan.
De heer Hogendijk: In de plenaire zitting zou ik nog
terug willen komen op vraag 3, omdat ik van mening
ben, dat een aantal van onze kleuters te weinig speel-
gelegenheid en een te geringe verbale ontwikkeling
heeft en dat er daarom mogelijkhden moeten worden
geschapen om deze ontwikkeling te bevorderen, reeds
vóór de kleuterschoolleeftijd.
Hoofdstuk VIII, par. 2a.
De heer Ten Brug (weth.)Ik dacht, dat ik op punt
1 niet behoefde te reageren. De beantwoording van
vraag 2 kan ik wel achterwege laten, aangezien ik
over de kwestie van de speelleerklasse al wel het nodige
heb gezegd.
Op vraag 3 kan ik antwoorden, dat er in het voor
ontwerp Recreatiepark Rengerspark van de commissie
Rengerspark wordt gedacht aan een heempark, waar
in mogelijk ruimte zal zijn voor schooltuinen.
Wat het vakonderwijs betreft, zijn wij nog niet op
het peil van de dertiger jaren. Toen hadden wij vak
onderwijzers lichamelijke oefening bij het lager onder
wijs, maar die zijn in de bezuinigingstijd verdwenen.
Om financiële redenen zijn wij tot nu toe nog niet weer
tot de aanstelling van die vakleerkrachten overgegaan.
Wij hebben echter gemeend wel vakleerkrachten voor
de lichamelijke opvoeding te moeten aanstellen bij het
buitengewoon lager onderwijs. Ik ben ervan overtuigd,
dat wij op dit gebied verder moeten, maar wij moeten
het belang hiervan afwegen tegen het belang van de
vervulling van allerlei andere wensen, die er op het
gebied van het onderwijs bestaan. Eerlijkheidshalve
moet ik zeggen, dat ik er nog niet van overtuigd ben,
dat het belang van het vakonderwijs lichamelijke oefe
ning op de lagere school daarbij dan het zwaarst zal
wegen. Ik geloof, dat men daarover in onderwijskrin
gen ook niet gelijk denkt.
Hoofdstuk VIII, par. 3b.
De heer Ten Brug (weth.): Deze vraag kan ik thans
wel onbeantwoord laten, aangezien ik over het be
schikbaar komen van financieringsmiddelen voor de
bouw van de Chr. l.o.m.-school inmiddels al wel het
nodige heb gezegd.
De heer Hogendijk: De Wethouder heeft gezegd, dat
het experiment van de speelleerklasse in de 2e klas
moet worden voortgezet en dat dit experiment voor
de 2e klasse enige consequenties zal hebben. Ik ben
echter van mening, dat dit experiment bijzonder veel
consequenties zal hebben. Dit experiment heeft eigen
lijk geen zin, wanneer er geen vervolg op komt. Deze
klassen zullen een hoge mate van differentiatie moeten
gaan vertonen en men zal verder aan deze school hele
maal geen jaarklassen meer moeten vormen. Dit ex
periment moet worden vervolgd met een heel ander
type onderwijs. E.e.a. vergt nogal wat voorbereiding.
Dit wordt ook gedaan door de Pedagogische Academie.
Die instelling geeft hiervoor cursussen en probeert een
volkomen wijziging tot stand te brengen in de attitude
van de onderwijzers op school. Dat kost echter geld en
ik zou dan ook graag horen of de Wethouder bereid is
om hiervoor extra kredieten beschikbaar te stellen, wan
neer dat nodig mocht blijken.
Ik verheug mij over de mededeling van de Wethouder,
dat er een aanvang zal kunnen worden gemaakt met
het schooltuinencomplex. Er zal dan echter ook een
vakonderwijzer moeten worden aangetrokken voor het
geven van voorlichting, van voorbeeldlessen enz.
Naar mijn mening zal de vakonderwijzer voor licha
melijke oefening weer zijn intrede in de lagere school
moeten doen. Ik kan U zo een paar gevallen noemen,
waarbij het hoogst noodzakelijk is, dat een vakonder
wijzer zijn intrede gaat doen. Ik denk hierbij aan de
dorpen. Bijvoorbeeld in de school in Hempens moet een
leerkracht onderwijs geven in lichamelijke oefening in
de le t.e.m. de 6e klasse. Dat is praktisch onmogelijk.
Hier moet toch echt wel worden gedacht over een uit
breiding van het instituut „vakonderwijzer". Ik weet
wel, dat dat bijzonder veel geld zal gaan kosten. Het
hele onderwijs zal veel geld gaan kosten. Het is alleen
maar zo jammer, dat we „stakingen" en discussieda-
gen op pedagogische academies nodig hebben om ons
volk ervan te doordringen, dat er in een veel sneller
tempo veranderingen moeten worden aangebracht en
dat we ons geld misschien op een wat andere manier
moeten gaan besteden voor sommige dingen wat
minder en voor onderwijs kennelijk wat meer. Ik hoop,
dat de Wethouder ook het instituut „vakonderwijs" nog
eens goed wil bekijken voor het volgende jaar.
De heer Ten Brug (weth.)Ik heb in eerste instan
tie over het 2e leerjaar al gezegd, dat er daarvoor,
wanneer dat nodig is, extra kredieten beschikbaar zul
len moeten worden gesteld. Nu kan men natuurlijk zo
af en toe van mening verschillen over de vraag, in hoe
verre dat nodig is.
Wij hebben in de aanbiedingsbrief al gezegd, dat wij
naar ons gevoelen eigenlijk wel tot een uitbreiding van
het aantal vakonderwijzers zouden moeten komen. Dat
is echter een kwestie van financiën. Het onderwijs is
bijzonder belangrijk, maar dat geldt voor meer zaken.
Inderdaad zal er, wanneer het schooltuinencomplex
klaar is, wel een vakkracht moeten worden aangetrok
ken. Ook daaraan hebben wij gedacht, toen wij wat
in het algemeen spraken over een uitbreiding van het
instituut „vakonderwijs". Misschien moeten er ook nog
wel vakonderwijzers worden aangetrokken op het ge
bied van de handvaardigheid. Het is echter ook moge
lijk, dat kan worden volstaan met de aanstelling van
één vakonderwijzer op dit gebied ter begeleiding van
de leerkrachten, die dit onderwijs op school gaan geven.
Dat zullen we nog eens nader moeten bekijken.
Hoofdstuk VIII, par. 4a.
Algemeen.
De heer Ten Brug (weth.): In het kader van het
middelbaar algemeen vormend en hoger onderwijs heeft
de m.a.v.o. wel de 5-daagse schoolweek, maar de andere
scholen niet. Een tijd geleden hebben wij inderdaad al
een bespreking gehad met de directie van de Stedelijke
Scholengemeenschap en van het Stedelijk Gymnasium
om de mogelijkheid van het invoeren van de 5-daagse
schoolweek onder ogen te zien. Het is niet zo'n ge
makkelijke zaak. Op deze scholen wordt in een nog
vrij groot aantal vakken les gegeven. iNu zouden de
leerlingen alleen gebaat zijn bij de invoering van een
5-daagse schoolweek, wanneer men voor het eindexa
men kon komen tot een beperkter aantal vakken. Daar
bij komt nog de moeilijkheid van het opstellen van een
lesrooster, vooral omdat verschillende leraren aan bei
de scholen les geven. Indien het enigszins mogelijk is,
zullen wij proberen die 5-daagse schoolweek in te voe
ren voor de brugklassen, ook al om voor de kinderen
de overgang van de lagere school naar het andere
schooltype te vergemakkelijken. Duidelijkheidshalve
voeg ik er aan toe, dat er dus geen principiële be
zwaren zijn tegen invoering van een 5-daagse school
week voor alle klassen.
Volgno. 414.
De heer Ten Brug (weth.)De inrichting van het
terrein rondom de kleuterkweekschool is inderdaad een
probleem, dat wij delen met meer scholen. In april 1968
is bij het ministerie een plan ingediend voor het aan
leggen van individuele tuintjes op dit terrein, die de
leerlingen zelf zouden kunnen verzorgen b.v. voor stu
diedoeleinden. De kosten daarvoor werden destijds ge
raamd op f 18.000,De plantsoenendienst zou dan
voorlopig gras inzaaien om dat terrein althans een
wat aardige aanblik te geven. We weten echter nog
steeds niet, hoe het Rijk op dit plan zal reageren.
Gezien de kosten lijkt het wel moeilijk al vast met de
uitvoering van dit plan te beginnen, want wanneer wij
dat doen zonder rijksgoedkeuring, komen de kosten
geheel ten laste van de Gemeente.
Volgno. 418.
De heer Ten Brug (weth.): Momenteel zijn wij niet
precies op de hoogte van de herkomst van de 118 vak
leerlingen. De gegevens van de school zijn daartoe niet
toereikend. Wel weten wij van het lopende schooljaar,
dat van de 36 leerlingen, die zich op 1 augustus 1969
voor de vakopleiding hebben aangemeld, er 10 uit de
amateurafdeling van deze school komen.
Volgno. 426.
De heer Ten Brug (weth.)In overleg met de be
treffende dienst in Groningen hebben wij voor de nieu
we Rijksscholengemeenschap een terrein in het Bil-
gaard aangeboden, ongeveer rechts van het centrum
van die wijk. Wij weten nog helemaal niet, wanneer
met de bouw van die school een aanvang zal worden
gemaakt. Dat gaat uiteraard geheel buiten het Ge
meentebestuur om. Het Rijk heeft nog niet gereageerd
op het aanbod van die grond. (De Voorzitter: Het is
ten zuiden van de Dammelaan.) Dat reken ik ook nog
tot het Bilgaard. Het is in de buurt van de kinderboer
derij, maar iets meer naar de kant van de Dokkumer
Ee.
0
Volgno. 436.
De heer Ten Brug (weth.): Het schijnt een bijzon
der moeilijke zaak te zijn om toestemming te krijgen
voor de bouw van de Stedelijke Scholengemeenschap.
De invoering van de Wet op het Voortgezet Onderwijs
is aanleiding geweest tot herziening van de richtlijnen
voor het lokalenplan van het scholencomplex. Die richt
lijnen hebben we pas 14 dagen geleden ontvangen. Dit
was de eerste reactie op een bespreking, die wij 15
maanden geleden op het ministerie hadden gehad! Bij
die bespreking leken de reacties erg gunstig: Men was
het met het plan eens en de financieringsmiddelen zou
den wel komen. Dat is echter bar tegengevallen. In
die 15 maanden hebben wij natuurlijk niet stil gezeten.
Wij hebben veelvuldig contact gehad met het Ministe
rie van Onderwijs, maar de onderbezetting op de Afd.
Bouwzaken van het ministerie schijnt de reden te zijn
voor de aanzienlijke vertraging bij de afdoening van
bouwplannen. Nu wij echter die nieuwe richtlijnen heb
ben ontvangen, zullen wij met spoed de definitieve
plannen uitwerken. Evenals indertijd hopen wij deze
zaak binnen een jaar rond te krijgen.
N.a.v. de nota over het voortgezet onderwijs hebben
wij uitvoerig gesproken over de vorm, waarin het hele
voortgezet onderwijs in Leeuwarden zou moeten worden
opgezet. De Stedelijke Scholengemeenschap en het
Gymnasium zijn daarbij uitvoerig aan de orde geweest,
evenals de vraag of het niet aanbeveling zou verdienen
in dit complex ook een m.a.v.o.-school op te nemen.
Ik heb toen reeds gezegd, dat dat op zichzelf wel zin
zou hebben, maar dat het mij wel moeilijk leek, omdat
we in Leeuwarden te maken hebben met vier m.a.v.o.'s
en het ec niet op lijkt, dat dit aantal zou kunnen wor
den uitgebreid. Dan zou dus 1 van die vier m.a.v.o.'s
in de Scholengemeenschap moeten worden ingebracht.
In dat geval zouden we moeten trachten te voorko
men, dat deze in de Scholengemeenschap opgenomen
m.a.v.o. zou worden beschouwd als een eerste klas
m.a.v.o. en dat de drie andere m.a.v.o.'s als tweede
klas m.a.v.o.'s zouden worden beschouwd. Om die reden
hebben wij in de discussie in de Raad de boot een beetje
afgehouden. Dit probleem heeft mij echter niet losge
laten. Ik weet, dat dit probleem ook elders speelt, waar
men meer dan één m.a.v.o. heeft, behalve in de grote
steden, waar men in een geheel nieuwe wijk een nieuw
scholencomplex neerzet, zonder daarmee de andere
scholen in de stad te beconcurreren. Die andere scholen
hebben immers toch die nieuw wijk niet tot voedings-
gebied. Wij hebben over deze kwestie nog contact met
de betrokken inspecteurs en wij willen inderdaad na
gaan, in hoeverre e.e.a. in de Leeuwarder situatie als
nog zou zijn te realiseren. Een dergelijke in de Scho
lengemeenschap ingebrachte m.a.v.o. zou dan misschien
bij voorkeur die leerlingen moeten opnemen, bij wier
toelating men twijfelt tussen m.a.v.o., h.a.v.o. en athe
neum. De inspecteurs kenden de door mij genoemde
bezwaren reeds op grond van ervaringen in andere ge
meenten en zij hebben toegezegd te zullen nagaan,
waar dit probleem is opgelost en op welke wijze dat
dan is geschied.
De heer Hogendijk: De vraag over een dependance
van de m.a.v.o. aan de Stedelijke Scholengemeenschap
is reeds enkele malen in een begrotingsvergadering
aan de orde geweest. De Wethouder zal zich herinne
ren, dat er toen voor gepleit is om alleen een m.a.v.o.-
brugklas als dependance aan de Scholengemeenschap
te verbinden. Dan zouden de leerlingen, die op de
Stedelijke Scholengemeenschap niet verder kunnen, na
het eerste brugjaar kunnen worden verwezen naar de
verschillende m.a.v.o.-scholen. Dat leek ons toen een
goede oplossing, maar misschien, dat uit de bespre
king met de inspecteurs een betere oplossing te voor
schijn komt. Ik zou in de begrotingsvergadering graag
hierop terug willen komen en ik zal dan n.a.v. de
beantwoording van de vragen misschien met een voor
stel komen om aan deze Scholengemeenschap een
m.a.v.o.-dependance te verbinden.
De Voorzitter: De Wethouder kan in de plenaire zit
ting niet méér zeggen dan nu. Wanneer hij verder is
met zijn besprekingen en voordat de beslissing valt,
neem ik aan, dat het toch weer in de Raad komt. In
dien dat niet zo zou zijn, heeft de heer Hogendijk gelijk.