10'^2- (De heer Ten Brug (weth.)Ja, tenzij de Raad con cludeert, dat nu toch maar een dergelijk besluit moet worden genomen. Ongeacht de besprekingen.) De heer Ten Brug (weth.)Ik zou hierop nog wel even willen ingaan. Men zou natuurlijk kunnen begin nen met alleen een m.a.v.o.-brugklas in de Scholen gemeenschap op te nemen, maar m.i. moet men dan eigenlijk verder gaan en een volledige m.a.v.o. opne men. Immers, als het goed zou zijn, moet er niet alleen een overstapmogelijkheid in de brugklassituatie zijn, maar ook in de hogere klassen. Dat is althans de ge dachte van de Mammoetwet geweest. In feite komt daar heel weinig van terecht. In Leeuwarden hebben wij de brugklassen volledig gesynchroniseerd. Nu blijkt, dat het aantal leerlingen van de m.a.v.o.'s vrijwel con stant is gebleven, terwijl wij hebben gedacht, dat in de stad een groter aantal leerlingen naar de h.a.v.o. zou gaan. Nu kan men natuurlijk stellen, dat de eerste keus blijkbaar goed is geweest en dat er weinig over stapjes nodig zijn geweest zowel naar boven als naar beneden, maar men kan zich ook afvragen juist omdat er weinig naar beneden is afgevloeid of het maximum er wel is uitgehaald. Dat kan men alleen maar constateren, als er veel leerlingen op een lagere vorm van onderwijs moeten overstappen. Dan is er in ieder geval niet te laag gemikt. Deze constatering kun nen we thans niet doen. Dit soort overwegingen is voor ons ook aanleiding ertoe geweest om deze kwestie van de combinatie m.a.v.o.-h.a.v.o-atheneum nog eens te bekijken. Ik kan daar wel bij zeggen, dat het niet de bedoeling is daar een jaar over te doen. Mevr. Veder-Smit: Ik zou willen opmerken, dat ik er eerlijk gezegd na het antwoord van de Wethouder en ook na de uitvoerige beraadslagingen, die we indertijd over dit onderwerp hebben gehad, geen behoefte meer aan heb hierop nog nader terug te komen. Zeker niet na de toezegging van de Wethouder e.e.a. toch nog een keer te bekijken. De heer Van Balen Walter: N.a.v. het antwoord van de Wethouder kwam bij mij de vraag op of het niet wenselijk en nuttig zou zijn, dat via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de meer dan abominabele gang van zaken bij het Departement van Onderwijs eens in het openbaar aan de orde werd gesteld. Alle Ge meenten zitten er mee, maar ook persoonlijk heb ik op dit gebied ervaringen. Dit Departement, dat miljarden besteedt, werkt ontstellend inefficiënt. Daar moet toch, dacht ik, iets aan kunnen worden verbeterd. Ik heb de indruk, dat velen dit wel zo aanvoelen, en het ver baast mij dan ook, dat er nooit eens pogingen worden aangewend om hierin werkelijk verbeteringen aan te brengen. Door deze inefficiënte wijze van werken wor den miljoenen vermorst. Misschien zou het kunnen hel pen, wanneer de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten deze kwestie eens aansneed. De heer Rijpma: Ik ben blij, dat ik uit de woorden van de Wethouder heb kunnen opmaken, dat het wat onwrikbare standpunt, dat hij een paar jaar geleden bij de discussie in de Raad over de opbouw van de Scholengemeenschap innam, wat genuanceerder is ge worden. Ik meen, dat het bijzonder nodig is, dat dit m.a.v.o.-onderwijs in de Stedelijke Scholengemeenschap wordt betrokken. Dat kan natuurlijk niet met alle vier m.a.v.o.-scholen. Er zijn op het ogenblik in Nederland legio experimenten aan de gang, waarbij men tracht de overgangen tussen de verschillende categorale af delingen veel vloeiender te laten verlopen dan tot dus verre het geval is geweest in heel Nederland en dus ook in Leeuwarden. Leeuwarden heeft nooit een lyceum ge had, doch altijd een aantal afzonderlijke scholen, die nauwelijks met elkaar samenwerkten. Uit de praktijk is mij bekend, dat deze onderwijssituatie ertoe leidt, dat mensen niet in Leeuwarden willen wonen, omdat zij van mening zijn hun kinderen hier niet dat onder wijs te kunnen laten geven, waartoe in andere plaat sen wel de mogelijkheid bestaat. Wij zijn met het on derwijssysteem bij het voortgezet onderwijs veel te star. Wij hebben op dit gebied nooit aan de ontwikkeling meegedaan en ik ben bang, dat we daar momenteel nog niet aan meedoen. Wij hebben hier een Rijksscho lengemeenschap en een Stedelijke Scholengemeenschap. Hun opbouw en manier van weken zijn nagenoeg ge lijk. Ik heb wel eens de indruk, dat men dat als een voordeel beschouwt en dat men een soort concurrentie- factor bij voorbaat wil uitsluiten door toch maar vooral ervoor te zorgen, dat beide scholen op dezelfde wijze functioneren. Naar mijn mening is dat een onjuist standpunt. Door het bestaan van deze twee scholen gemeenschappen hebben we juist de kans om naast de sterk categoraal functionerende Rijksscholengemeen schap een onderwijssysteem op te bouwen met veel meer nuances in de overgangen. Ik denk daarbij aan eep experiment, waarbij niet vanaf de eerste klas alles wordt gesplitst in gymnasium, atheneum, h.a.v.o. en m.a.v.o. Er zijn in Nederland scholen, waar men met een soortgelijk experiment bezig is, waar men al er varingen heeft en die ervaringen al heeft te boek ge steld. Nu verlang ik niet, dat we hals over kop het volgend jaar al met zo'n experiment beginnen, maar ik zou wel van het Gemeentebestuur de intentie willen vragen om in deze richting te werken. Op die wijze kunnen we proberen ook wat het middelbaar voortgezet onderwijs betreft een voorbeeld te worden in Leeu warden en in het gehele noorden. Ik wil nog even ter loops memoreren, dat, toen indertijd verschillende scho len in een vroeg stadium reeds mochten beginnen te werken volgens de Mammoetwet, in Leeuwarden slechts één school daaraan heeft kunnen meedoen en dat was nog niet eens een gemeentelijke school. (De heer Ten Brug (weth.)Het waren twee gemeentelijke scholen naast de Hervormde u.l.o., die U bedoelt, n.l. een experimentele u.l.o. en een experimentele m.a.v.o. Ze zijn alleen een jaar later gestart.) In Drachten waren twee experimenteerscholen en die leveren dus op het ogenblik de eerste h.a.v.o.-leerlingen af. Wij zijn met de grote massa meegegaan. Ik wilde dit alleen maar zien als symptoom van het verleden. Ik wou zo graag, dat wij onze Stedelijke Scholengemeenschap gebruik ten niet als een tegenhanger van de Rijksscholenge meenschap, maar als een eigen inbreng in de onder wijsvoorzieningen van deze stad. De heer Ten Brug (weth.)Ik dacht, dat mijn uit eenzetting over de onderhavige m.a.v.o.-kwestie wel duidelijk was geweest. M.i. was mijn standpunt inder tijd niet zo onwrikbaar, maar ik heb toen wel duidelijk gewezen op de bezwaren. Natuurlijk is niet elk experi ment aanvaardbaar, omdat het een experiment is. Het moet ook in een redelijke situatie kunnen worden in gebouwd. (De heer Rijpma: Men behoeft ook geen angst voor een experiment te hebben.) Ik heb ook geen angst voor experimenten. Wij hebben indertijd uitvoerig gesproken over de lyceumkwestie, die de heer Rijpma nu weer aan de orde stelt. Tot mijn spijt stuit ik weer op het vreemde misverstand, dat bij de huidige situatie een lyceum opleiding een andere zou zijn dan die aan het gym nasium en aan de gymnasiumafdeling van de Stedelijke Scholengemeenschap. (De heer Rijpma: Dat heb ik niet gesteld en dat heb ik ook niet bedoeld.) Ik merk daar bij de overgang van de ene school naar de andere ook niets van. U weet wel, dat de meeste lycea thans een gemeenschappelijke eerste klas hebben. (De heer Rijp ma: Ik heb alleen maar het woord „lyceum" ge bruikt i.v.m. het verleden, niet met het heden. Vroeger zijn er in andere steden lycea ontstaan, maar wij heb ben in Leeuwarden nooit een lyceum gehad. Dus toen hebben we ook niet meegedaan aan de moderne ont wikkeling. Nu wil ik niet een lyceum hebben, maar- een school, waar niet bij voorbaat vaststaat, in welke afdeling een leerling terecht komt. Ik denk hierbij aan een school, waar de leerlingen A-, B- en C-vakken kun nen kiezen en waar in een later schooljaar wordt be paald, in welke categorie ze doorgaan. Dat is een heel ander systeem dan het categorale systeem.) Jawel, maar dan moet U ook niet met het woord „lyceum" schermen, want dat brengt hier een volledig misver stand. Zo'n misverstand moeten we juist niet doen ontstaan, want de lyceumopleiding en de huidige studie mogelijkheden aan het categoraal gymnasium en het atheneum zijn volkomen gelijk na het in werking tre den van de Mammoetwet. Inderdaad was er vroeger een waterdichte scheiding tussen H.B.S. en Gymna sium en een U.L.O. hoorde daar helemaal niet bij. Mo menteel is er geregeld contact tussen de directies van de m.a.v.o.'s en de directies van de Stedelijke Scholen gemeenschap en het Stedelijk Gymnasium. Dat heeft geleid tot een behoorlijk resultaat in het eerste jaar, dat we met brugklassen werken. Ik ben er ook wel van overtuigd, dat we op vele punten nog verder moe ten komen. Het is natuurlijk niet zonder zin, dat wij in het nieuwe gebouwencomplex het Stedelijk Gymna sium en de Stedelijke Scholengemeenschap Atheneum- h.a.v.o. bijeen brengen. Waartoe dit op den duur moet leiden, weet ik niet. Uit de woorden van de heer Rijpma heb ik begrepen, dat „men" het zo zou zien, dat wij de Rijksscholengemeenschap als voorbeeld nemen voor de opbouw van onze Scholengemeenschap i.v.m. de concurrentie. Dat is volledig nonsens. Wil men werke lijk concurreren, dan moet men niet met dezelfde kwa liteit en hetzelfde materiaal komen, maar met heel iets anders. Maar ik voel niet voor con currentiestrijd op het gebied van het onderwijs. Het gaat immers om goed onderwijs en niet om de vraag, welke school nu zal opbloeien en welke niet. Wat de m.a.v.o. betreft, weet ik, dat er in den lande proeven worden genomen en wij volgen die dan ook nauwlettend. Indien wij een mogelijkheid zien om de m.a.v.o. in te passen en daardoor een betere onder wijssituatie te scheppen, dan zullen we dat zeker niet laten. Hoewel ik anderzijds wel wil opmerken, dat wij momenteel voorzichtig moeten zijn met experimenten op dit gebied. Zowel bij de pedagogische centra als bij de pedagogische afdelingen van de universiteiten gaan de gedachten op het ogenblik in een heel andere rich ting. Niet voor niets wordt zo langzamerhand de „mid- delschool" geïntroduceerd. In feite spreekt men dan over een nieuw schooltype. Het is de vraag of wij de bestaande schooltypen nog wel moeten behouden, dan wel of we niet toe moeten naar een heel ander school type, dat gewoon gymnasium, atheneum en h.a.v.o. ver vangt cn waar men alleen onderscheidingen aanbrengt in vakkenpakketten. Die mogelijkheid geeft de wet op het ogenblik echter nog niet. Dat Leeuwarden op onderwijsgebied in belangrijke mate achter ligt en dat wij de leerlingen op dit gebied minder kansen zouden geven, neem ik voorshands niet aan. Ook binnen het kader van de categorale school doen wij alles, wat mogelijk is om tot onderwijsver nieuwing te komen. Zo zullen wij b.v. op het gymna sium proberen met het allernieuwste wiskundeprogram- ma te starten, e.e.a. in overleg met de Rijksuniversiteit in Utrecht. We zullen trachten ontheffing te krijgen van de oude exameneisen, zoals dat mogelijk is in een experimenteel stadium. Het is dus niet juist, dat wij niet aan experimenten mee zouden doen. De heer Hogendijk: Ik zou graag de gelegenheid hebben in de plenaire zitting op dit onderwerp terug te komen. Ik overweeg om voor te stellen om in het complex van de Scholengemeenschap een dependance op te nemen van de m.a.v.o. De heer Ten Brug (weth.): De opmerkingen van de heer Van Balen Walter waren mij uit het hart gegre pen. Ik ben het dan ook volkomen met hem eens. De klachten gelden vooral de afd. Bouwzaken, althans wat ónze ervaringen betreft. (Mevr. Veder-Smit: Ik dacht speciaal het nijverheidsonderwijs.) Nee, in de Leeu warder situatie hebben wij met het nijverheidsonder wijs niets te maken. Ik wil de heer Van Balen Walter gaarne toezeggen, dat ik e.e.a. in de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wel eens naar voren wil bren gen. Overigens hebben wij onze ontstemming op dit punt wel duidelijk laten blijken tijdens ons gesprek, dat wij onlangs hebben gehad met de staatssecretaris. In de antichambre hebben wij hierover nog kunnen spreken met een van de hoofdambtenaren en wij heb ben toen wel duidelijk uiteengezet, hoe wij dachten over de situatie og de betrokken afdeling. Van de an dere afdelingen kan ik niets zeggen. Volgno. 438. De heer Ten Brug (weth.): Het boekenfonds vormt geen rem op de aanschaf van nieuwe modernere studie boeken. Er wordt vanuit gegaan, dat de boeken 4 jaar mee kunnen, na welke periode, indien zulks wenselijk mocht zijn, kan worden overgestapt op een ander werk. M Een snellere vervanging van de boeken zal een even redige verhoging van de vergoeding betekenen, die de ouders moeten betalen voor het gebruik van de boeken door hun kinderen. Op zichzelf is een dergelijke ver hoging moeilijk aanvaardbaar. Een bezwaar tegen de vroegere situatie was wel, dat men op de scholen soms wat al te lichtvaardig overging tot het invoeren van andere boeken, zonder dat er sprake was van een wijziging van het leerprogramma of van de methodiek. Dat joeg de ouders natuurlijk nogal op kosten, om dat ze dan niet de gebruikte boeken aan anderen kon den overdoen of voor jongere kinderen uit hetzelfde gezin konden gebruiken. Omtrent het boekenfonds heb ben ons geen klachten bereikt. Integendeel. Praktisch alle daarvoor in aanmerking komende leerlingen van de gemeentelijke scholen betrekken hun boeken uit het boekenfonds. Dit fonds voorziet dus blijkbaar in een duidelijke behoefte. Ook van de zijde van de leer krachten hebben ons geen klachten bereikt. Een en quête over deze kwestie lijkt ons dan ook weinig zinvol. Hoofdstuk VIII, par. 4b. Algemeen. De heer Ten Brug (weth.)Evenals vroeger hebben wij een prettig contact met het bestuur van de h.t.s. Naast andere zaken is ook gesproken over de moge lijkheid om tot het stichten van een avond-h.t.s. over te gaan. Op korte termijn ziet het bestuur van de h.t.s. daartoe geen mogelijkheden als die mogelijk heden er al zouden zijn. Aangezien deze school 's avonds wordt gebruikt voor de opleiding leerkrachten nijver heidsonderwijs, is er voor een avond-h.t.s. ook geen ruimte beschikbaar. Ik heb van de voorzitter van het h.t.s.-bestuur begrepen, dat op zichzelf het stichten van een avond-h.t.s. bij dat bestuur niet op bezwaren zal stuiten. Er zal over deze kwestie een onderzoek worden ingesteld. Over de stichting van een dagschool voor leraren bij het beroepsonderwijs hebben wij overleg gepleegd met de voorzitter van het bestuur van het Genootschap. Wij hebben daarbij de indruk gekregen, dat men er weinig voor voelde daartoe over te gaan. Dit Genoot schap zou deze zaak dan ook moeten brengen in de planning van de dagscholen over het gehele land. Voor dit schooltype kan het Genootschap zelf een planning opstellen. Onlangs hebben de directeur en ik nog met elkaar overleg gepleegd over de vraag of we deze kwestie niet gezamenlijk zullen aanpakken. Er zal con tact worden gelegd met het Provinciaal Bestuur en we zullen nader bekijken of we met de in Leeuwarden zetelende Adviescommissie opnieuw contact zullen zoe ken met het bestuur van dit Genootschap. De Gemeente kan hier echter slechts stimulerend werken, aangezien het hier een school betreft, die niet van de Gemeente uitgaat. Inderdaad is het lager beroepsonderwijs door het in werking treden van de Mammoetwet wat in een isole ment geraakt. Dat is een bedroevende situatie. Op ons initiatief zijn er besprekingen gevoerd met de besturen van de nijverheidsscholen hier ter stede. Tot mijn spijt moet ik meedelen, dat we bij die besturen nu niet zo'n gemakkelijk gehoor vonden. Wij kregen enigszins de indruk, dat men dat isolement niet zag. Ook de Inspectie m.n. de Inspectie voor het nijverheidson derwijs voor meisjes voelde weinig voor een oplos sing van de moeilijkheden, die er zijn. Dat zou n.l. be tekenen, dat de specifieke vakken voor meisjes, die aan huishoudscholen worden gegeven, wat zouden moe ten worden opgeschoven naar een volgend leerjaar. Uiteraard hebben wij gesproken met de Inspecteur voor het l.e.a.o., die bij deze zaak heel sterk betrokken is, maar ook met de Inspecteur voor het m.a.v.o. Immers, het m.a.v.o. is bij deze kwestie ook betrokken, gezien de overgang, die er eigenlijk wel zou moeten zijn uit de brugklas van het m.a.v.o. naar het lager nijverheids onderwijs. Laatstgenoemde Inspecteur heeft mij verze kerd, dat deze zaak aan de orde zal worden gesteld in de algemene inspectievergadering. Naar ik meen volgende week maandag zullen wij een bespreking heb ben over allerlei onderwijszaken met de heer De Jong, Inspecteur-Generaal van het onderwijs, en in die be spreking zullen wij ook dit punt betrekken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 6