13 -
12* Cf
Volgno. 442.
De Voorzitter: Ik neem aan, dat we dit punt, ook
van Uw zijde, als afgehandeld kunnen beschouwen.
Volgno. 444.
De heer Ten Brug (weth.): Het hier bedoelde ex
ploitatie-tekort wordt veroorzaakt, doordat de aan de
investeringen toegekende kapitaalslasten hoger zijn dan
die, welke in de huur worden verdisconteerd. De huur-
calculatie is gebaseerd op een percentage van 4,5, ter
wijl de rentekosten worden toegerekend op basis van
het omslagpercentage. Dit percentage was voor 1969
5,75 en is voor 1970 6. Verder is die huur gebaseerd op
een annuïteitsgewijze afschrijving, terwijl hij in de ge
meentebegroting en -rekening rechtlijnig wordt opge
voerd. Na verloop van tijd zullen de berekende kapi
taalslasten minder gaan bedragen dan de daarvoor in
de huur opgenomen bedragen en zal dat tot een ex
ploitatie-overschot leiden. Wat we nu tekort komen,
krijgen we dus straks teveel.
Hoofdstuk VIII, par. 5.
Algemeen.
De heer Ten Brug (weth.)Allereerst zou ik n.a.v.
de in vraag 1 geschreven woorden „in bepaalde krin
gen" willen opmerken, dat hier, dacht ik, zou moeten
staan „in één krant". In de Commissie Wetenschappe
lijk Onderwijs in Friesland hebben zitting vertegen
woordigers van de Provincie, de Gemeente en het romp-
parlement van de indertijd door de Provincie en do
Fryske Akademy ingestelde werkcommissie. (Mevr.
Veder-Smit: De samenstelling van die commissie staat
niet in het rapport.) Nee, daarom geef ik U die nu ook.
(Mevr. Veder-Smit: Je kunt het alleen in de krant
lezen.) Ik geloof, dat die tussenopmerking van mevr.
Veder niet helemaal juist is. In de discussie over het
beschikbaar stellen van geld voor de full-time secreta
ris van deze commissie is ook aan de orde geweest,
hoe de nieuwe samenstelling van deze commissie zou
moeten zijn. Dat is inmiddels gerealiseerd. (Mevr.
Veder-Smit: De personen zijn toen niet genoemd.)
Voor de Provincie hebben in deze Commissie zitting
de heren Van der Mark, Spiekhout en Klomp en de
heer Zoon van het E.T.I.F. Voor de Gemeente hebben
in deze commissie zitting de Burgemeester, ondergete
kende, de heer De Vries, conrector van het Stedelijk
Gymnasium en de heer Rijpma, directeur van de ho
gere landbouwschool. Voor de Fryske Akademy heb
ben in deze Commissie zitting de heer Van Tuinen,
burgemeester van Dokkum, dr. De Vries, wetenschap
pelijk directeur van de Fryske Akademy, de heer Sik-
kema, zakelijk directeur van de Fryske Akademy, dr.
Van der Wielen van Allardsoog, mr. Kingma, secretaris
van het bestuur van de Fryske Akademy, en dr. Bak
ker uit IJsbrechtum, werkzaam voor het project Zuid
west-Friesland in dienst van de Fryske Akademy.
Er is, dacht ik, over het rapport betreffende de ves
tiging van een T.H. in Leeuwarden enig misverstand
ontstaan. De Commissie Wetenschappelijk Onderwijs in
Friesland heeft niet alleen tot taak ervoor te zorgen,
dat er in Friesland een T.H. komt, maar heeft ten doel
te bevorderen, dat er in deze provincie wetenschappe
lijk onderwijs komt. Enkele jaren geleden hebben de
Provincie en de Gemeente bij de Minister een 4e T.H. ge
claimd. Wij kwamen daartoe, omdat bekend was, dat
het Rijk denkt aan een uitbreiding van het aantal
technische hogescholen. Het door de Commissie We
tenschappelijk Onderwijs in Friesland geproduceerde
stuk moet eigenlijk (en dat is ook het misverstand)
meer worden gezien als een brief aan de Minister, waar
in deze claim wordt bevestigd. Men moet geen verge
lijking trekken tussen deze brief en de uitvoerige rap
porten, welke indertijd zijn verschenen over de vesti
ging van een T.H. in Eindhoven en in Enschede. Er
staan overigens in die rapporten veel dingen, die m.n.
uiteraard ook voor Leeuwarden gelden. Dit soort din
gen weet de Minister zo langzamerhand wel. Ook is
het een misverstand, dat wij alleen maar mikken op
de 4e T.H. De Commissie is n.l. van mening, dat het
niet onmogelijk is, dat wij naar een heel ander soort
T.H. zullen moeten dan de Technische Hogescholen,
die Nederland thans kent en dat er waarschijnlijk een
verdere integratie zal moeten komen tussen dit tech
nisch onderwijs en het algemeen universitair onder
wijs. Voortbouwende op onze contacten met de Gro
ninger Universiteit, wordt thans door een werkcom
missie onder voorzitterschap van baron Van der Feltz
bekeken of er van die universiteit geen tweede poot
in Leeuwarden zou kunnen komen. Mijn eerste indruk
is, dat de kaarten in dit opzicht aanmerkelijk gunstiger
liggen dan een aantal jaren geleden. In Groningen is
het aantal studenten intussen ook belangrijk toegeno
men en wij komen op dat punt dus wat gemakkelijker
tot elkaar. In die poot van de Groninger Universiteit
in Leeuwarden zou heus ook nog wel passen een T.H.,
geïntegreerd in het algemeen universitair onderwijs.
Aangezien het opstellen van dit rapport slechts een
„skiterig" onderdeel heeft gevormd van de werkzaam
heden van de full-time secretaris dezer commissie, kan
ik onmogelijk zeggen, wat de totstandkoming van dit
rapport in feite heeft gekost.
Een aantal jaren geleden is men op initiatief van de
Fryske Akademy gestart met het geven van m.o.-
avondopleidingen. Dat initiatief is bijzonder vruchtdra
gend geweest en er worden nu door de Noordelijke
Leergangen ook cursussen gegeven in Groningen en
Zwolle. Aan het begin van dit studiejaar werden deze
cursussen door 1.100 studenten gevolgd. De Mammoet
wet schrijft een geheel andere lerarenopleiding voor
en denkt aan een afzonderlijk instituut voor leraren.
Een aantal jaren na de stichting van de leergangen
door de Fryske Akademy is de Universiteit te Gronin
gen gestart met m.o.-dagopleidingen in het kader van
de Universiteit. Wij betreurden dat initiatief toen bij
zonder, want daardoor ontstond er een scherpe tegen
stelling tussen de mogelijkheden, die men heeft bij de
opleiding aan deze Leergangen en de mogelijkheden,
die men heeft bij de opleiding in universitair verband.
Die sterke verschillen zijn onlangs nog aanleiding ge
weest tot een vrij stormachtige bijeenkomst in Til
burg. Ik ben het volkomen met de jongelui eens, dat
hier sprake is van achteruitstelling. Dit is een punt,
waaraan al jaren wordt gedokterd. Nu was de vraag
of het afzonderlijke instituut voor de opleiding van
leraren in het noorden zonder meer zou worden over
genomen door de Universiteit in Groningen, dan wel
of dat instituut in Leeuwarden zou komen als een on
derdeel van de Noordelijke Leergangen. Er is hierover
een vrij intensief landelijk contact geweest tussen de
leergangen in den lande en het curatorium van de
Noordelijke Leergangen heeft over deze kwestie con
tact opgenomen met de Universiteit in Groningen. De
Minister heeft inmiddels verklaard, dat hij alleen toe
stemming wil verlenen voor een dagopleiding voor lera
ren, wanneer er een nauwe samenwerking is met een
universiteit dit m.n. ook om de kwaliteit van deze
opleiding te waarborgen. De besprekingen over deze
aangelegenheid met de Groninger Universiteit, die on
geveer een jaar geleden zijn begonnen, zijn de laatste
maanden in een stroomversnelling geraakt. Op 22 de
cember is er een vrij langdurige bespreking in Gro
ningen geweest en daarna is er nog een bespreking
geweest op 8 januari. Daarbij zijn wij tot de conclusie
gekomen, dat het aanbeveling verdient een stichting
tot verzorging van de lerarenopleiding in het noorden
in het leven te roepen, uitgaande van de Universiteit
en de Fryske Akademy. Dit is reeds besproken in het
curatorium van de Noordelijke Leergangen en dit cu
ratorium zal het bestuur van de Fryske Akademy ad
viseren om in deze richting mee te gaan. Ik heb alle
reden om te vermoeden, dat deze zaak in Groningen
ook goed zal liggen. Wanneer dat het geval is, zal de
Minister worden verzocht om nog in 1970 te mogen
starten. Men heeft zich op het standpunt gesteld, dat
het, wanneer er slechts op één plaats mag worden ge
start, het billijkst is, dat die start dan in Leeuwarden
plaats vindt, omdat Groningen al een dagopleiding
heeft. Deze start zal een experimenteel karakter dra
gen en de dagopleiding zal na augustus 1970 nog wel
een jaar worden voortgezet, aangezien men een oude
opleiding maar niet zo kan afbreken en zo'n opleiding
eigenlijk moet worden afgebouwd. De Staatssecretaris
van Onderwijs heeft in een gesprek, dat wij onlangs
met hem mochten hebben, verklaard, dat de wijze, waar
t won r nr T
op wij deze zaak opzetten, zijn volledige instemming
heeft. Er zijn inmiddels al commissies gevormd, die
de studieprogramma's zullen samenstellen. Het aantal
opleidingen zal eerst misschien beperkt moeten zijn.
Wanneer men te dezer zake tot overeenstemming komt,
zullen wij alle moeite moeten doen om dit instituut in
Leeuwarden op een enigszins acceptabele plaats onder
te brengen. Wij zijn tot de conclusie gekomen, dat wij,
wanneer wij daartoe tot noodbouw zouden moeten over
gaan, omdat wij geen geschikt gebouw beschikbaar heb
ben, deze noodbouw zouden moeten plegen op de ietwat
heilige grond naast het Rengerspark, tot de bebouwing
waarvan wij tot nu toe eigenlijk geen voorstel hebben
durven indienen. De Commissie Wetenschappelijk Onder
wijs in Friesland is wel enigszins betrokken bij de
plannen m.b.t. de Sociale Academie. Zoals bekend,
waren er jaren geleden twee initiatieven. Beide initia
tieven zijn echter in een la op het Ministerie verdwe
nen, omdat men zich daar op het standpunt stelde,
dat men daaraan, wanneer men het hier samen niet
kon vinden, ook niets hoefde te doen. Er is een ge
zamenlijk initiatief geweest van de Provincie en het
Gemeentebestuur om degenen, die bij deze aanvragen
waren betrokken, rond de tafel te krijgen en ik heb
de indruk, dat dat zal gelukken. In principe is er al
toegezegd, dat men elkaar zal vinden onder de paraplu
van de Fryske Akademy en dat die instelling een aan
vrage zal indienen. Er wordt naar gestreefd om de
betreffende stukken nog in te dienen vóór 1 februari,
aangezien dat de uiterste datum is om in het eerst
volgende scholenplan te kunnen meespelen. Ik dacht,
dat dit een vrij gunstige ontwikkeling was, want we
krijgen deze Sociale Academie nooit, wanneer er niet
gezamenlijk wordt opgetreden.
In het rapport van de Commissie Wetenschappelijk
Onderwijs in Friesland wordt voor de vestiging van een
4e T.H. in Leeuwarden de in vraag 7 bedoelde plaats
genoemd. Ik dacht, dat het niet nodig was de Com
missie Ruimtelijke Ordening hierover in te lichten, aan
gezien dit terrein in het eerste structuurplan ook is
genoemd als een terrein voor de vestiging van een in
stelling voor hoger onderwijs. Het College en de Com
missie hebben er wel over nagedacht of dit op zichzelf
wel de meest gunstige plaats in de Gemeente zou zijn
en of een plaats in het Oosten bij het Groene Stergebied
niet veel gunstiger zou zijn. Onze gevoelens tenderen
wel in die richting en, wanneer aan laatstbedoelde
plaats de voorkeur mocht worden gegeven, zal dat in
het onderweg zijnde structuurplan nader moeten wor
den uitgewerkt.
Mevr. Veder-Smit: Het is merkwaardig, dat de Wet
houder nu zegt, dat men dit blauwe stuk eigenlijk
moet zien als een brief aan de Minister. Dit stuk is
n.l. ook aan de Kamerleden uit het noorden gepresen
teerd als een nota met het verzoek om aan de inhoud
ervan aandacht te schenken. Ik geloof dan ook, dat,
wanneer er een misverstand is gerezen over het ka
rakter van dit stuk, dit dan wel aan de samenstellers
zelf ig te wijten. Het lijkt mij het beste om, wat ik ook
als Kamerlid heb gedaan, maar niet al te veel over dit
rapport te zeggen. Ik stond nogal kritisch tegenover
dit rapport, maar het leek mij het beste die kritiek
maar niet al te luid te uiten, aangezien de goede zaak
op zichzelf daarmee zou kunnen worden benadeeld. Ik
geloof, dat het voornamelijk jammer is geweest, dat
men in de titel en de presentatie zo sterk het accent
heeft gelegd op het begrip „Technische Hogeschool".
Dat doet n.l. toch wel denken aan een hogeschool,
waar voornamelijk technisch getinte bètavakken wor
den gedoceerd. Er zitten in dit rapport echter ook
originele ideeën, waar ik zeker achter kan staan. Ik
denk hier aan een opleiding in planologie, in bestuurs
kunde en recreatietechniek. Ik dacht, dat er op dit ge
bied zeker behoeften lagen en ook op het gebied van
de gedragswetenschappen. Naar mijn mening omvat
het tweede gedeelte van dit rapport zeker ideeën, die
op langere termijn zeker zullen kunnen worden gerea
liseerd. Ik laat deze zaak echter verder maar voor wat
ze is. Men heeft dus geen kwantitatieve benadering
gegeven en men heeft eigenlijk vanuit de behoefte ge
redeneerd. Ik hoop, dat we in een later stadium een
wat breder gefundeerde, echte nota krijgen. Ik hoop,
dat het College dan niet schroomt om daarvoor zo no
dig een ander instituut in de arm te nemen. Men zal
daarvoor toch misschien een functionaris moeten heb
ben, die meer economisch en sociologisch is gericht
dan degene, die nu de ambtelijke secretaris van de
Commissie is.
De Wethouder heeft verteld, dat er twee mogelijk
heden zijn en het verheugt mij zeer, dat men thans de
mogelijkheid aangrijpt van de dagopleiding voor lera
ren, die eigenlijk zoveel dichterbij lag dan de andere
ideeën en dat de stichting, die e.e.a. zal verwerkelijken,
op komst is. Ik ben ook blij te horen, dat de mogelijk
heden voor de vestiging van een Sociale Akademie wat
dichterbij komen. Ten slotte zou ik willen vragen, wat
de Commissie zich in concreto voorstelt nog verder te
doen.
De heer Hogendijk: Ik ben bijzonder blij met wat de
Wethouder heeft gesteld m.b.t. de dagopleiding voor
leraren en de Sociale Academie.
De heer Schönfeld: Aangaande de stichting van een
4e T.H. in Leeuwarden heb ik voldoende begrip voor
onze verlangens om een plaats te veroveren op de
noordelijke prioriteitenlijst. Ik zou er echter op willen
wijzen, dat men zich in Twenthe wil toeleggen op de
bio-wetenschappen, op combinaties van technische en
medische wetenschappen. Daarin ziet men op den duur
een argument voor een eigen medische faculteit. Ik
vraag mij af of wij op deze manier in Friesland dan
nog wel de nodige steun van Den Haag zullen krijgen.
Ik denk daarbij even aan Limburg, welke provincie nu
eenmaal meer krijgt dan wij. Ik zou dan ook graag
zien, dat de Commissie de nodige druk op de heren
in Den Haag uitoefende om uiteindelijk toch te kun
nen komen tot realisering van dit plan.
De heer Ten Brug (weth.)Uit het antwoord van
mevr. Veder blijkt ook wel, dat de presentatie en de
opzet van deze nota enig misverstand hebben gewekt.
Uiteraard valt dit te betreuren. Het is niet de bedoe
ling, dat het bij deze nota blijft. Er wordt materiaal
verzameld en er zal, wanneer mocht blijken, dat an
dere instituten ons dat materiaal moeten verschaffen,
niet worden geschroomd een beroep op die instituten
te doen. Ik kan er wel bij zegen, dat de full-time se
cretaris van de Commissie jurist is en dat hij ook
nogal belangstelling heeft getoond in de sociologie. Hij
is eerst adjunct-directeur geweest van het Friese Op-
bouworgaan en heeft later een werkkring in de socio
logische sfeer gehad bij het Ministerie van C.R.M. De
Commissie Wetenschappelijk Onderwijs in Friesland
stelt zich voor om niet alleen de Minister, maar ook
de Commissie, die zich met de stichting van een 4e
T.H. bezig houdt, de nodige gegevens te verstrekken,
opdat de Minister t.o.v. Friesland een hopelijk posi
tieve beslissing kan nemen. Inderdaad gaat het dan
om de kwalitatieve benadering van de situatie.
Ik zie de lerarendagopleiding dichter bij dan de So
ciale Academie, want die moet nog in de molen van
de planprocedure. Dat is geen molen, die nu zo ver
schrikkelijk vlug draait. De weg, die men thans m.b.t.
de Sociale Academie kiest, biedt enige kans op resul
taat, terwijl m.b.t. de tot dusverre bewandelde weg bij
voorbaat vaststond, dat hij geen resultaat zou op
leveren.
Ik dacht, wel duidelijk te hebben laten uitkomen,
dat men zich tegenwoordig op het standpunt stelt,
dat een T.H. er heel anders uit moet zien dan de oude
T.H. in Delft. De ontwikkeling in Enschede is daarvan
wel een duidelijk voorbeeld. Voor zover ik dan kan
beoordelen, is integratie tussen de hogescholen en het
algemeen wetenschappelijk onderwijs toch wel bijzon
der gewenst. Dat geldt waarschijnlijk niet alleen voor
de T.H., maar ook voor de Landbouwhogeschool. Meer
en meer blijkt, dat het specifieke toch wel zijn bezwa
ren heeft en dat de hele maatschappijbenadering in de
toekomst ook voor deze afgestudeerden een belangrijke
rol zal moeten spelen.
De Commissie zal zoveel druk uitoefenen als zij kan,
maar ik heb het gevoel, dat de laatste beslissingen
waarschijnlijk wel op het politieke vlak zullen moeten
vallen. Ook daaraan zal de Commissie aandacht be
steden.