/(SS
55
De Voorzitter: Er was toegezegd, dat op voorhand con
crete gegevens (zonder commentaar) zouden worden ge
voegd bij het verslag van de Commissie van rapporteurs. Ik
geef toe, dat wij dit jaar schaars zijn geweest met het ver
strekken van die gegevens. Het College zal zich nog eens op
e.e.a. beraden, mede aan de hand van dit jaar opgedane er
varingen. Vooral het verstrekken van exacte, technische ge
gevens blijkt belangrijk te zijn voor een beter begrip tijdens
de discussies. Het betoog b.v. over de grondprijzen was voor
de raadsleden niet gemakkelijk te volgen. Daarom hebben
wij ook toegezegd, dat deze zeer gecompliceerde problema
tiek eerst in de betreffende commissie en, voor zover nodig,
daarna in de Raad zal worden behandeld.
De heer De Jong (weth.): Het zal mij niet mogelijk zijn alle
vragen, waarvan sommige nogal van vrij incidentele en tech
nische aard zijn, hier a l'improviste te behandelen. Indien dit
wordt goedgevonden, zou ik graag de vragen, waarop ik niet
direct een antwoord heb, even laten liggen tot na de pauze,
tenzij wij ze laten rusten tot de plenaire zitting. (De Voor
zitter: Ik neem aan, dat de raadsleden er geen bezwaar tegen
hebben, dat de Wethouder enkele van de thans gestelde vra
gen na de eerste pauze beantwoordt.) Het lijkt mij niet be
zwaarlijk om de raadsleden vóór de plenaire zitting nog enig
documentatiemateriaal toe te sturen ter verduidelijking van
wat ik in eerste instantie heb gezegd en speciaal b.v. van de
reserves.
De heer Reehoorn moet het mij niet kwalijk nemen, dat ik
liever niet inga op de kwestie van de grondprijzen. Dat is een
onderdeel, dat eigenlijk bij de heer Tiekstra thuis hoort. Op
zichzelf heeft de heer Reehoorn wel gelijk. Dit is een bij
zonder interessante zaak. Het lijkt mij ook wel waardevol
aan deze kwestie in de plenaire zitting eens bepaalde beschou
wingen te wijden. (De Voorzitter: Er is de afspraak gemaakt,
dat dit niet zou gebeuren. Deze kwestie zou in de Commissie
worden behandeld en van die behandeling zullen we het la
ten afhangen of deze zaak al dan niet in de Raad komt.) (De
heer Reehoorn: Welke Commissie is dat?) (De Voorzitter:
De Commissie voor het Grondbedrijf. Indien de Raad
maandag a.s. de suggesties van het College volgt, komt er
heel snel een Commissie voor het Grondbedrijf. Dat leek ons
de meest aangewezen Commissie om onmiddellijk dit pro
bleem aan te pakken. Als de Raad niet tot instelling van die
Commissie besluit, wordt een andere Commissie met deze
kwestie belast.) (De heer Rechoorn: Ook al wordt die Com
missie ingesteld, zou het dan toch niet mogelijk zijn in breder
verband over die kwestie te discussiëren?) (De Voorzitter:
Jawel, maar aangezien dit nogal een ingewikkelde materie is,
leek het ons beter, dat hierover eerst nog eens uitvoerig met
de Wethouder wordt gepraat. Daarna zal worden vastgesteld,
in hoeverre het nodig is in de plenaire zitting dieper op deze
belangrijke, maar gecompliceerde kwestie in te gaan.) (De
heer Reehoorn: Ja, maar het heeft mij zeer gefrappeerd, dat
de Raad als zodanig nooit betrokken is geweest bij de samen
stelling van de onderdelen van de grondprijzen.) (De Voor
zifter: Dat kappen we echt niet weg. Wethouder Tiekstra
heeft thans allerlei elementen vrij duidelijk uiteen gezet,
maar dat kwam nogal onverwachts in deze vergadering
Wanneer e.e.a. op papier is gezet, zal dat eerst worden voor-
behandeld in die Commissie en daarna in de Raad worden
gebracht. Het is nl. wel duidelijk gebleken, dat er bij verschil
lende raadsleden behoefte aan bestaat hierover een princi
piële discussie in de Raad te houden. Dat gebeurt ook wel,
maar dat kunnen we niet rond krijgen vóór de plenaire zit
ting.) (De heer Reehoorn: Akkoord.) Voor zover die ele
menten ter bepaling van de grondprijs ook mijn portefeuille
raken, zou ik er graag nog iets over willen zeggen. In ant
woord op het door de heer Reehoorn gestelde zou ik als mijn
mening naar voren willen brengen, dat het juist is, dat die
zaken, die functioneel behoren bij een bepaalde tak van
dienst, daarbij ook worden ondergebracht. Ik denk b.v. aan
de openbare verlichting. Dat is een openbaar belang en
moet dus, dacht ik, ook uit de algemene middelen worden
bekostigd. Het lijkt mij eerder een onjuiste toerekening, wan
neer die verlichting wordt bekostigd uit de toevallige winst
van de Energiebedrijven of uit een grondprijzenplan. Naar
zijn aard hoort de openbare verlichting bij de Algemene
Dienst.
Over de kwestie van de winst uit de algemene reserve is
hier reeds verschillende malen gesproken. Voor een enkel
jaar zou het niet zo'n groot bezwaar behoeven te zijn bepaalde
tekorten ten laste van de algemene reserve te brengen. Er
kunnen echter wel posten zijn, waarvan de lasten elk jaar
terugkomen, terwijl we niet weten of we volgend jaar weer
zo'n groot tekort hebben dat we ten laste van de winst of ten
laste van de algemene reserve kunnen brengen. Die alge
mene reserve is meer een soort stootkussentje en moet dat
ook blijven. Financieel-technisch is het eenvoudig onmoge
lijk dat hele tekort af te schrijven op de algemene reserve.
In de eerste plaats zijn we dienaangaande gebonden aan de
door het Rijk gegeven voorschriften, maar afgezien daarvan
is het juist, dat we voor een onderdeel, dat blijvend als een
last op onze begroting dient te komen, nu ook blijvend de
middelen verstrekken in de vorm van een dekking voor de hele
reeks van jaren, waarvoor die last is aangegaan. Toen ik zelf
nog aan de andere kant van de groene tafel zat, heb ik er re
gelmatig op aangedrongen, die algemene reserve zoveel
mogelijk te laten meefunctioneren in het geheel. Op zoveel
mogelijk manieren hebben we dat ook geprobeerd ten dien
ste van de tekorten op de begrotingen. Wanneer we deze zaak
echter zouden afdoen op de wijze, zoals die door verschil
lende sprekers hier is bepleit, zou dit leiden tot een onvol
doende dekking op langere termijn. Het overzicht van de
algemene reserve krijgt U nog toegestuurd. Inderdaad is het
zo, dat daar wat bijkomt en wat afgaat, maar per slot van re
kening is deze algemene reserve noch per 1 januari 1969,
noch per 1 januari 1970 toegenomen, maar 5,4 miljoen ge
bleven. Ik heb wel de indruk, dat het de komende jaren niet
meer zo gemakkelijk zal gaan. In het verleden zaten we wat
gemakkelijker in de middelen, doordat we nog wel eens mee
vallers van vrij grote omvang hadden, waar we nog iets mee
konden doen. De moeilijkheid is juist, dat we voor 1970 en
volgende jaren niet dezelfde factoren mogen verwachten als
voor 1969, zoals de heer Reehoorn veronderstelde. Voor een
hele reeks van jaren, waarover deze lasten worden geraamd
moeten we ook de dekking van die lasten kunnen aanwijzen.
Inderdaad zal men in de plenaire zitting van de Raad een
oordeel moeten uitspreken over dat ongedekte tekort van
710.000,Natuurlijk heeft het College wel het hoofd ge
bogen over de dekking van dat tekort, maar er waren teveel
posten, waarover we zowel bij de opstelling van de begroting
als thans onmogelijk voldoende konden zeggen. Dat wil dus
niet zeggen, dat we zonder hoop zijn, dat het nog wel eens
wat zou kunnen meevallen door er nog wat aan te sleute
len. De heer Visser heeft reeds enkele punten genoemd en
voor zover ze niet op mijn lijstje voorkomen willen we er
nog wel eens extra aandacht aan besteden, maar behalve
enkele plussen zijn er ook wel minnen bij. Het voordeel van
de thans gevolgde gang van zaken m.b.t. de begrotingsbehan
deling wil ik illustreren met het voorbeeld van de Stadsauto
busdienst. U weet, dat we nogal hebben gepleit voor een ex
tra rijksuitkering i.v.m. het tekort bij de Stadsautobusdienst.
Het Rijk had t/m 1969 30.000.000,uitgetrokken alleen
voor die Gemeenten, die een eigen vervoerbedrijf hadden.
Daaronder vielen wij dus niet, omdat wij het openbaar stads
vervoer lieten verzorgen door de Nederlandse Spoorwegen.
Tegen die regeling hebben we ernstig geprotesteerd, zowel
rechtstreeks als via de Raad voor de Gemcentefinanciën.
Voor 1970 is 1.000.000,meer op de begroting uitgetrok
ken, die dan ten gunste van die Gemeenten zal komen, die
geen eigen gemeentelijk vervoerbedrijf hebben, maar wel
een bedrijf subsidiëren, dat voor het gemeentelijk openbaar
vervoer zorg draagt. Daaronder vallen wij dus straks. Nu
heeft men ons op 31 december 1969 gegevens gevraagd. Het
blijkt, dat voor het bepalen van het antwoord op de vraag of
we voor de hier bedoelde extra uitkering in aanmerking ko
men, ons o.a. de vraag wordt gesteld of we op de begroting
voor 1970 een tekort hebben en, zo ja, hoe groot dat tekort
is. Indien we die vraag ontkennend hadden beantwoord, was
het niet denkbeeldig dat we op grond daarvan geen extra uit
kering zouden krijgen. Dit is dus een van de punten, op
grond waarvan het ons juist leek om met de begroting in
haar huidige vorm bij de Raad te komen. Inmiddels kunnen
we dan ons uiterste best doen er nog wat aan te dokteren. In
derdaad zou het mogelijk zijn, dat het door de heer Visser ge
noemde bedrag van 225.000,van de Dienst Reiniging
en Brandweer enkele tonnen hoger wordt. Daartegenover
staat, dat we met de slikvelden risico's lopen, die ons mis
schien ook wel enkele tonnen gaan kosten. We hebben
daar op dit moment nog geen kijk op. Daarom leek het ons
beter alles nog eens rustig te overwegen en te trachten op
iets langere termijn (juli of misschien wel augustus) alsnog
met een dekkingsschema te komen. Trouwens, G.S. zal ons
daartoe wel verplichten. Dat hebben we het vorige jaar wel
ervaren. Het leek ons beslist niet reëel het voorzieningenni
veau te gaan inkrimpen beneden het niveau zoals dat o.i.
moet zijn.
Wanneer de heer Hogendijk suggereert, dat het begro
tingstekort nog wel had kunnen worden opgevoerd, zou ik
erop willen wijzen, dat we o.i. met de huidige opzet redelijk
voor de dag kunnen komen en dat we in het kader van de lan
delijke ontwikkeling met ons hele investeringsschema (zo
wel de rendabele als de onrendabele sector) boven de
landelijke trend zitten. Dan hoeven we het ook niet moeilij
ker voor te stellen dan het in werkelijkheid is.
Inderdaad laat de nota over de reserves lang op zich wach
ten. Dit is echter een kwestie, waarover we het intern ook
eens moeten zijn. De nota, die op de Secretarie wordt ge
maakt, is thans wel klaar, maar nu moet er overleg worden
gepleegd met de hoofden van de bedrijven, die de reserves
hebben gekweekt. Het zit mij ook wel dwars dat e.e.a. zo
lang heeft geduurd. De oorzaak daarvan moet o.m. worden
gezocht in ziekte onder het personeel, dat aan deze materie
kan werken en in het feit, dat hiervoor zo weinig krachten
beschikbaar zijn. M.i. is echter bij deze zaak geen dringende
haast. De algemene reserve gebruiken we voor zover dat
maar enigszins mogelijk is. We zouden om maar één mo
gelijkheid te noemen de afzonderlijke reserves van alle
bedrijven kunnen samenvoegen tot één algemene reserve.
Dit is echter niet mogelijk zonder daarover overleg te hebben
gepleegd met alle daarbij betrokken instanties. Ik zou de heer
Reehoorn willen vragen mij hiervoor nog wat tijd te gun
nen.
Ik ben het met de heer Weide eens, wanneer hij zegt: „Re
geren is vooruitzien." Ongetwijfeld zal daarmee dikwijls een
beperking van de uitgaven gepaard gaan. Ik zou echter wel
eens de vraag willen stellen of de Raad of de heer Weide zelf
altijd wel zoveel oog heeft voor de beperking van de uitgaven.
Ik heb het idee, dat de heer Weide mij dan nog wel eens in
de kou laat staan, wanneer ik aandring op beperking van
de uitgaven t.a.v. bepaalde punten. (De heer Weide: Wilt
U dat nader motiveren?) B.v. onlangs die 40.000,voor
sport of de beslissing van de Raad m.b.t. de tarieven voor
het Muziekinstituut, waarvan ik weet, dat er een dekking van
ruim 1 ton in zat. De Raad heeft dat niet willen accepteren,
terwijl ik toch meende, dat dit een stuk dekking was, die ik
voor 1970 niet graag zou willen missen. We zitten er nu
maar mee, want de Raad heeft ons nog geen dekkingsmid
delen aangegeven.
De vraag van de heer Visser, waarom thans geen extra be
roep op de algemene reserve wordt gedaan, heb ik eigenlijk
reeds beantwoord. Door de aard van de algemene reserve en
door de beperkte mogelijkheden tot manipuleren met die al
gemene reserve kunnen we niet doen, wat we wel graag
zouden willen doen. Daarbij komt, dat de incidentele uitga
ven ook incidenteel moeten worden gedekt. Hierbij denk ik
aan de incidentele meevaller van 585.000,uit overdek
king sociale zorg. Deze meevaller hebben we willen gebrui
ken voor incidentele tegenvallers, zoals: premies tonoprui-
ming 135.000,rente over nauitkeringen onderwijs
over al die jaren plus een te zware afschrijving op het
kleuteronderwijs 120.000,l/30ste deel van
1.000.000,na-uitkering onderwijs 35.000,open
baar vervoer 150.000,waarmee we vooruitlopen op
de zoëven door mij genoemde geschatte extra rijksbijdrage,
waarop we o.i. nu wel mogen rekenen. Dit keer zal deze
dekking nog incidenteel moeten zijn, omdat we nog niet ze
ker zijn van die extra rijksbijdrage, maar we hebben het
idee, dat deze dekking vanaf volgend jaar blijvend kan wor
den. Voorts is er nog de post vacatures bij de diverse dien
sten 145.000,Wanneer we dit systeem van incidentele
uitgaven tegenover incidentele inkomsten loslaten, blijven
we met de begroting nergens meer. Bovendien zou e.e.a. ook
niet de goedkeuring van G.S. krijgen.
De opmerking van de heer Visser over de grote stijging
van de uitgaven in bepaalde kostensoorten, m.n. bij de subsi
dies, komt wel ongeveer overeen met wat ik naar voren heb
gebracht over de posten, die we in de jaren 1966/'70 niet
met 40% konden dekken. Ik ben het met de heer Visser eens,
dat we de posten, die daar ver bovenuit gaan, wel bijzonder
in de gaten moeten houden. Maar dan wil ik de Raad ook
wel dringend verzoeken mij daar ook bij te helpen. Dit zijn
juist vaak de posten, die het gevoeligst liggen.
De heer Visser zal het, hoop ik, mij niet kwalijk nemen,
wanneer ik het hele door hem gegeven lijstje van eventuele
dekkingsmogelijkheden nu niet behandel. Een aantal van
deze mogelijkheden hebben we zelf ook reeds genoemd. Deze
punten zullen ongetwijfeld onze aandacht hebben, wanneer
we in de loop van 1970 bij de Raad zullen komen met een
dekking, die we toch nodig zullen hebben.
Ik ben het niet met de heer Hogendijk eens, dat we eigen
lijk zouden moeten spreken van een tekort van 890.000,
De bijdrage van 180.000,uit de algemene reserve is een
toegestane vorm van dekking nl. l/30ste deel van de uitga
ven. Op de overige vragen van de heer Hogendijk zou ik
straks graag willen terug komen.
De Voorzitter: N.a.v. de door de heer Visser gemaakte op
merking over de grafrechten zou ik erop willen wijzen, dat
daarvan in de vorige zitting ook sprake is geweest en dat
toen door het College is toegezegd, dat deze kwestie zal wor
den nagegaan en dat de Raad voorstellen te dezer zake mag
verwachten. Deze zaak komt dus terug in de Raad.
Ik wil de heer Weide nog even heel duidelijk antwoorden,
dat het College niet denkt aan beperking van de uitgaven,
zoals deze zijn voorgesteld in de begroting voor 1970. Wij
menen, dat dit minimaal noodzakelijke uitgaven voor onze
Gemeente zijn. (De heer De Jong (weth.): Ik heb alleen
willen zeggen, dat het mogelijk zou zijn, dat we plussen en
minnen hebben en dat in de toekomst zou kunnen blijken,
dat we toch op een bepaalde uitgave kunnen besparen.) Ja,
maar dat is wat anders dan bezuinigen.
Ongetwijfeld zal de hier gehouden gedachtenwisseling tus
sen de Raad en de Wethouder van Financiën aanleiding
ertoe geven in de plenaire zitting op bepaalde, althans de be
langrijkste, facetten terug te komen, ingebouwd in de alge
meen financiële beschouwingen. Ik hoop echter wel, dat we
dan niet geheel in herhaling vervallen.
De heer Visser: Ik heb nog wel een vraag gesteld over de
overheveling van een half jaar rente naar post 642. Toen
ben ik eigenlijk niet helemaal volledig geweest. Zoals U zich
zult herinneren, heb ik bij Afd. III een voorbehoud gemaakt
t.a.v. de kosten van het vervoer van schoolkinderen. Dat heb
ik eigenlijk gerelateerd aan deze post.
De heer De Jong (weth.): Het vorige jaar is de post on
voorzien, aangezien deze te laag was, in de loop van het jaar
verhoogd door er een half jaar rente over de niet gebruikte
investeringen aan toe te voegen. Dit jaar staat er bij de post
onvoorzien 150.000,vermeld. Maar wanneer we zien,
welke posten we in de loop van het jaar daarvan moeten be
talen, dan is dat bedrag beslist onvoldoende om het hele jaar
mee rond te komen. We hebben die overheveling dus wel
nodig. Dan zullen we nog een hele toer hebben om met die
post onvoorzien helemaal klaar te komen. (De heer Visser:
Ik vrees, dat er een klein misverstand is ontstaan. Die overhe
veling vindt niet plaats naar de post onvoorzien, maar naar
post 642, diverse voorzieningen.) Ja, maar post 642 is eigen
lijk ook een soort post onvoorzien.
De heer Visser: Bij de vergadering ter behandeling van
Afd. III heb ik een voorbehoud gemaakt, omdat ik er eigen
lijk wel prijs op zou stellen, dat het vervoer van leerlingen
naar het zwembad eventueel dit jaar nog zou kunnen ingaan.
(De Voorzitter: En U handhaaft dat punt?) Wethouder Ten
Brug blijkt toch, geloof ik, wel bereid eraan mee te werken
dit in elk geval in de begroting voor 1971 op te nemen. Indien
de mogelijkheid daartoe bestaat en het College zijn best wil
doen dit alsnog in te bouwen, dan kom ik er in de plenaire
zitting niet op terug. (De Voorzitter: Akkoord. Dan kan dat
punt dus worden ingetrokken.) (De heer De Jong (weth.):
Dat kunnen we zo niet toezeggen, mijnheer de Voorzitter.)
(De Voorzitter: Nee, ik zeg niets toe, we zullen deze zaak
bezien.)
De Voorzitter schorst om 20.55 uur de vergadering voor
het houden van een koffiepauze.
De Voorzitter heropent om 21.10 uur de vergadering.
De heer De Jong (weth.): Een van de twee door de heer
Hogendijk gestelde vragen, die ik nog niet heb beantwoord,
berust op een klein misverstand. Er zat een drukfout in de
begroting, die reeds is hersteld op pag. 36 onder volgno. 634.
Op de onder dit volgnummer gestelde vraag is geantwoord:
„Nee, hier had 80.240,moeten staan." Daarmee kan, als
ik het goed begrepen heb, de desbetreffende vraag van de
heer Hogendijk wel vervallen.
N.a.v. de vraag van de heer Hogendijk of dat investerings
volume van 525.000,nu wel voldoende is, zou ik willen