prés
10
van de nota's. Ik dacht, dat dit ook in vergelijking met wat
in het bedrijfsleven gebruikelijk is toch wel een vrij lange ter
mijn was. Verder wordt er t.a.v. de inachtneming van deze
termijn in de regel soepel opgetreden. Het is werkelijk niet
zo, dat men, wanneer men 1 dag over tijd is, daarmee nu di
rect de grootste moeilijkheden krijgt. Overigens is het mis
schien wel van belang dit hele systeem nog eens op de hel
ling te plaatsen en daarbij ook na te gaan of het aantal me
teropnamen eventueel kan worden verminderd. Nu wordt de
meterstand eens per kwartaal opgenomen, maar misschien
zou ook wel kunnen worden volstaan met 1 opname per half
jaar of per jaar. Er zouden dan natuurlijk wel tussentijdse
voorschotten moeten worden betaald, zoals dat nu ook al
gebeurt. Misschien zou het ook aanbeveling kunnen verdie
nen de termijn tussen het moment van opneming en het mo
ment van incasso terug te brengen tot b.v. 4 weken. Men zou
dan t.a.v. de aanmaningen 2 weken meer speelruimte heb
ben. Ik wil dit wel eens met de directeur overleggen.
Vraag 6 is inmiddels al schriftelijk beantwoord.
De heer Reelioorn: Met zeer veel genoegen heb ik ge
hoord van het instellen van dit onderzoek bij de Energiebe
drijven dit vooral, omdat de directeur dit onderzoek zelf
heeft voorgesteld. Het College zal zich herinneren, dat ik ver
leden jaar bij de financiële beschouwingen de kwestie van de
doorlichting van bepaalde takken van dienst naar voren heb
gebracht. Van de zijde van het College werd daartegen toen
als bezwaar aangevoerd, dat dit bij bepaalde hoofden van
dienst of bij het personeel van bepaalde diensten niet goed
zou vallen. (De Voorzitter: Hebben wij dat als een bezwaar
aangevoerd om tegen te zijn?) Ja, ik wil het wel voorlezen
uit de notulen. (De Voorzitter: Heb ik dat gezegd?) Ja,
U ook. Nou, ik wil het straks wel even nazien. (De Voorzit
ter: Ja, dat is goed. Dan moet U dat nog maar eens even na
slaan.) Maar goed, daarover wil ik ook niet twisten. Ik wil
alleen maar zeggen, dat de onderzoeken, die ik bedoel, dui
delijk in het voordeel zijn van de leidinggevende functiona
rissen en van het bij die diensten werkzame personeel. Ik
meen nog altijd, dat een goede organisatie ook ten goede
komt aan de bij een dienst werkende mensen. Ik heb in dat
verband, meen ik, nog genoemd het herhaaldelijk overwer
ken bij bepaalde bedrijven en ik heb daarbij nog gezegd:
„Laten we als Gemeente toch vooral bedacht zijn op het be
lang van onze ambtenaren, omdat de gemiddelde levensduur
van ambtenaren niet zo erg hoog is."
De heer Visser: Voor de in vraag 4 bedoelde verlaging
van de gas- en elektriciteitstarieven zou ik geweldig huiverig
zijn. Een dergelijke verlaging zou er o.m. toe kunnen leiden,
dat niet de bedrijfsreserve wordt aangetast, maar dat juist
de normuitkering van de Energiebedrijven in de algemene
middelen wordt gestort. Daartegen zou ik toch wel ernstig
bezwaar hebben. Dit wilde ik alleen nog even onderstrepen.
De heer Scliönfeld: Met waardering heb ik er kennis van
genomen, dat er op voorstel van de directeur van de Energie
bedrijven een onderzoek wordt ingesteld naar de meest
wenselijke directiestructuur. Graag zou ik echter vernemen
of het juist is, dat het personeel dit onderzoek heeft gewei
gerd.
De heer Heidinga: Graag zou ik een opmerking willen
maken n.a.v. vraag 5. Ik heb die vraag niet gesteld en ik vind
het ook te sterk uitgedrukt, dat de werkwijze van de Energie
bedrijven misbruik maken is van de monopoliepositie van
deze bedrijven. Het zit er echter toch wel wat in en het ligt
er ook zo gemakkelijk in, omdat iedere burger op de Energie
bedrijven is aangewezen. Dit bedrijf is van ons, burgers, en
wij houden het in stand, opdat het ons zal voorzien van gas
en elektriciteit. Dit bedrijf heeft een heel ander karakter dan
een particulier bedrijf en ik heb persoonlijk wel eens de ge
dachte, dat men dat daar wel eens vergeet. We hebben hier
te doen met een bedrijf, dat ten dienste van de burgerij staat
en ik wou heel graag, dat men daarvan toch wel goed door
drongen was.
De hear Klomp: It kredyt fan seis wike, dêr 't de Wethal-
der it oer hie, giet net it hiele jier troch. Der wurde yn elk
fearnsjier altiten twa kear foarskotten ind en yn'e simmer is
dat faek mear as der forbrukt is. Oan dizze misstan soe ik in
ein meitsje wol le. As de iene wike opnommen wurdt, wurdt
seis wike letter pas de kwitansje oanbean. It bidriuw moat
der dochs nei stribje, dat, as in bipaelde wike in strjitte op
nommen wurdt, de oare wyks de kwitansje fuortgiet. Dan is
men fan it kredyt öf en dan kin miskien de termyn foar it
biteljen wol in moanne wurde, hwant dit spilet foaral yn'e
fakansjemoannen. Dan komme de minsken thüs en dan leit
der sa'n oanmaning op 'e matte. Dat moat ophalde; dat kin
net. Dus soepel wêze en probearje dat kredyt -hwant dêr hat
de tsjinst skea fan: rinteforlies ensfh. der üt to krijen.
De heer Kingma: Graag zou ik nog even terugkomen op
vraag 4. Aangezien het hier gaat om een door de gemeente
lijke overheid ten bate van de gemeenschap in het leven ge
roepen dienstverlenend bedrijf, dacht ik, dat we ervan
mochten uitgaan, dat dit bedrijf zijn diensten verleent tegen
de kostprijs plus een normale winst, nodig voor een behoor
lijke bedrijfsreserve. Naar mijn mening behoort een dergelijk
bedrijf niet een zodanige winst te maken, dat deze toevloeit
naar de algemene middelen en eigenlijk als een soort ge
meentelijke B.T.W. moet worden beschouwd.
De heer De Jong (weth.): M.b.t. vraag 4 handhaaf ik mijn
in eerste instantie ingenomen standpunt. De winsten van
de Energiebedrijven moeten ook worden gerelateerd aan de
ontwikkeling, waarmee dit bedrijf de komende 10 of 15
jaar te maken krijgt. Ik heb dan ook het idee, dat we deze
winsten wel nodig zullen hebben.
Op de vraag van de heer Schönfeld kan ik antwoorden,
dat er over het hier bedoelde onderzoek is gesproken met
de medezeggenschapscommissie en dat bepaald niet kan wor
den gezegd, dat het personeel een weigerachtige houding
heeft aangenomen.
Ik ben het met de heer Heidinga eens, dat bij bedrijven
met een monopolistische positie het gevaar dreigt, dat er
niet voldoende service wordt verleend aan het publiek. Ik
heb echter de indruk, dat men bij de Energiebedrijven zijn
uiterste best doet om deze dienstverlening zo goed mogelijk
te doen zijn. Wanneer men eventueel kritiek mocht hebben,
zou het op zichzelf helemaal niet erg zijn, wanneer men de
directeur of desnoods de Wethouder eens opbelde. We zul
len proberen de termijn tussen het moment van opneming
en het moment van incasso te verkorten, zodat wij wat de
aanmaningen betreft 2 weken speelruimte extra krijgen.
Thans worden ongeveer 60% van de nota's van de Energie
bedrijven betaald via de accept-giro en de automatische
giro. Dit percentage neemt eigenlijk van jaar tot jaar toe en
er wordt naar gestreefd om deze toename nog te versnellen.
40% van de verbruikers betalen nog tegen overlegging van
kwitanties.
De hear Klomp: Mei ik der efkes oan tafoegje, dat ik under
de kwitansjes natuerlik ek de aksept-giro's rekkenje, hwant
dat binne yn sekere sin ek nota's. Dêr mei gjin misforstan
oer üntstean.
De Voorzitter: U bedoelt dus, dat de periode tussen het
moment, dat men zo'n nota ontvangt, en het moment, dat
men moet betalen, iets ruimer zou moeten zijn. (De hear
Klomp: Ja, mynhear de Foarsitter.)
De heer Kingma: Wij zouden gaarne zien, dat vraag 4
in de plenaire zitting opnieuw aan de orde werd gesteld, om
dat we het niet eens zijn met het standpunt, dat de Wethou
der te dezer zake namens het College heeft ingenomen.
De heer Schönfeld: Zou het niet wenselijker zijn om de
Energiebedrijven in hun geheel door te lichten en dus ook het
personeel?
De heer De Jong (weth.): Het in vraag 1 bedoelde onder
zoek heeft weliswaar betrekking op een bepaald onderdeel
maar ook wanneer men een onderzoek m.b.t. een bepaald
onderdeel instelt, is het wel nodig om van het hele bedrijf
iets te weten. Mocht als gevolg van dit onderzoek blijken, dat
de gang van zaken bij de Energiebedrijven op andere onder
delen te wensen overlaat, dan zullen we ons daarmee na
tuurlijk terdege bezig houden. We zouden het van de resul
taten van het in vraag 1 bedoelde onderzoek willen laten
afhangen of dient te worden overwogen om bij de Energie
bedrijven al dan niet een nader onderzoek te doen instellen.
De heer Reehoorn: Graag zou ik even willen corrigeren,
wat ik aan het adres van de Voorzitter heb gezegd. Uit de
notulen blijkt, dat de Voorzitter m.b.t. de kwestie doorlich
ting niet zo heeft gereageerd als ik zei, maar wel de Wethou
der. Die denkt er echter nu ook heel anders over, begrijp ik
wel. N.a.v. de vraag van de heer Schönfeld zou ik nog wel
willen opmerken, dat ik destijds wel heb gesproken over de
wenselijkheid van doorlichting, maar niet als een panacee.
Doorlichting moet ook met zorg en in beperkte mate gebeu
ren. (De Voorzitter: Ik dacht, dat het afgelopen jaar in de
communicatie tussen de Raad en het College wel was geble
ken, dat we echt niet schromen om daar, waar dat nodig is,
een onderzoek te doen instellen.)
Er is aan winst van het Gasbedrijf 600.000,en aan
winst van het Elektriciteitsbedrijf bijna 400.000,aan de
gemeentelijke middelen toegevoegd. Gaarne zou ik verne
men, hoe men nu tot deze bedragen is gekomen.
De heer De Jong (weth.): De Raad heeft besloten, dat deze
bedragen ten gunste van de algemene dienst zullen worden
gebracht. (De heer Reehoorn: Ja, maar waarom is dat bedrag
voor het Gasbedrijf nu op 6 ton gesteld en voor het Elektri
citeitsbedrijf op bijna 4 ton?) De winst van het Elektrici
teitsbedrijf is lager dan die van het Gasbedrijf. We hebben
het idee, dat we met deze winstuitkering uit het Elektri
citeitsbedrijf wel vrij goed zitten. Deze uitkering voldoet ook
wel aan de normen. We hebben het bedrag van het Gasbe
drijf nu op 6 ton gebracht. Een of twee jaar geleden was dit
bedrag 5 ton en ongeveer 7 of 8 jaar geleden was dit bedrag
slechts 1 ton. Dit bedrag is wel regelmatig aangepast, maar
we zitten wel met de vraag of het wel noodzakelijk is een
nog hoger bedrag ten gunste van de algemene dienst te
brengen. We hebben de indruk, dat we met het optrekken
van dit bedrag tot 6 ton voorlopig wel vrij behoorlijk voor de
dag komen. We zeggen echter niet, dat hieraan niets meer
kan worden veranderd. Deze kwestie komt ook nog wel weer
aan de orde bij de behandeling van de nota over de reserves.
BEGROTING ALGEMENE DIENST
Hoofdstuk II.
Volgnr. 22.
De heer De Jong (weth.): N.a.v. vraag 1 zou ik willen
antwoorden, dat zowel het college als de diensthoofden
voortdurend attent zijn op de mogelijkheden tot invoering
van arbeidsbesparende technieken en machines.
We hebben de stellige indruk, dat de hoofden van dienst vol
doende op de hoogte zijn van wat er op dit gebied aan nieuwe
dingen op de markt komt. In de praktijk is meermalen ge
bleken, dat de diensthoofden bereid zijn, waar mogelijk, tot
personeelsvermindering over te gaan. De mogelijkheden
hiertoe zijn echter in de overheidssector met zijn sterk dienst
verlenend karakter slechts beperkt. Indien we menen, dat
voor een bepaald onderdeel van de Gemeentedienst een ef-
ficiency-onderzoek nut kan hebben, zullen we ons zeker met
een desbetreffend voorstel tot de Raad richten.
De bevoegdheid tot bevordering van ambtenaren ligt in
vrijwel alle gevallen krachtens art. 15, lid 1, van het Algemeen
Ambtenarenreglement bij het College. Reeds in 1959 is door
het College een Promotiecommissie ingesteld, die als volgt
is samengesteld: de Wethouder van Personeelszaken (Voor
zitter met adviserende stem), de Gemeentesecretaris, drie
door het College aan te wijzen diensthoofden, het dienst
hoofd, wiens voorstellen ter tafel komen, een hoofdbestuur
der van elke organisatie, die in onze Commissie voor Geor
ganiseerd Overleg is vertegenwoordigd, en een door de dienst
aan te wijzen ambtenaar van de Afd. Personeelszaken ter Se
cretarie (secretaris met adviserende stem). De commissie
heeft tot taak het College te adviseren omtrent de door de
diensthoofden ingediende personeelsvoorstellen. Verder heeft
elke ambtenaren-organisatie het recht promotievoorstellen
in te dienen, welke voorstellen door de Promotiecommissie
worden behandeld. Systematische functiebeschrijving vindt
niet plaats. Wel worden incidentele functiebeschrijvingen
opgesteld t.b.v. een juiste beoordeling van ingediende pro
motievoorstellen. We hechten aan de adviezen van deze
commissie zeer veel waarde. Een instantie, waar men tegen
n iet-bevordering in beroep kan gaan, is niet aanwezig. Ge
zien de hele opzet van deze Promotiecommissie en gelet op
de ervaringen, hebben we ook niet de indruk, dat een der
gelijke beroepsinstantie zo noodzakelijk is. De betrokken
diensthoofden en organisaties hebben een voldoende mate
van inspraak, zij het dan, dat het slechts om een advies aan
B. en W. gaat.
Mevr. Visser-van den Bos: De beantwoording van deze
vragen is er wel weer een bewijs van, dat we andere jaren
buitengewoon bevoorrecht waren, doordat de vragen toen
schriftelijk beantwoord werden. Ik heb eigenlijk ook de in
druk, dat de Wethouder deze vragen zelf voor het eerst on
der ogen kreeg. Ik moet bekennen, dat ik, ondanks het ant
woord van de Wethouder, er nu eigenlijk nog weinig inzicht
in heb gekregen.
Ik zou het dan ook op prijs stellen, dat e.e.a. alsnog schrif
telijk werd beantwoord. Indien dit eerder was geschied, zou
dat ontzaglijk tijdbesparend hebben gewerkt en zouden we
nu niet in tijdnood komen. Dan hadden we ten minste van
tevoren kunnen bekijken, welke onderwerpen nog de moeite
waard waren om er nader op in te gaan. (De Voorzitter:
Dat is dus een kwestie van orde en geen opmerking over de
door de Wethouder gegeven antwoorden.) Ik heb echt niet
begrepen, wat er geantwoord is. (De Voorzitter: Dat hoeft
natuurlijk niet aan de Wethouder te liggen.) Ja, dat is ook
mogelijk, maar het kan natuurlijk ook aan mij liggen. (De
Voorzitter: Dat heb ik niet geconcludeerd.)
De Voorzitter: In het algemeen zou ik nog even willen
zeggen, dat we niet moeten vergeten, dat we met een ex
periment bezig zijn. Het vorige jaar bij de vaststelling van
het Reglement van Orde hebben we daarover heel gediscus
sieerd zowel met de fractievoorzitters als met de gehele
Raad. We zullen ons op de resultaten van dit experiment
moeten beraden. Er zijn natuurlijk plus- en minpunten. Bij
de mondelinge beantwoording gaat e.e.a. meer leven dan
bij een schriftelijke beantwoording. Ik zou echter wel een uit
zondering willen maken voor die gedeelten, die erg technisch
zijn dan wel veel cijfermateriaal bevatten. De ervaring heeft
al wel geleerd, dat beide laatst bedoelde gegevens het volgen
de jaar meer op papier moeten worden gezet en uitgereikt.
Ik betwijfel echter wel of we nu reeds op grond van één ant
woord een zodanige generale conclusie kunnen trekken, als
Mevr. Visser heeft gedaan.
Hoofdstuk III.
Volgnr. 114.
De heer De Jong (weth.): N.a.v. vraag 1 kan ik mede
delen, dat de desbetreffende tekening gereed is en desge
wenst kan worden bekeken. Volgens de huidige planning is
de openbare verlichting t/m 1973 klaar en hebben we de
achterstand in 1970 dan ingehaald. Indien de Raad nog pre
cies wil weten, wat er nog moet worden gedaan, zal de direc
teur hierop graag een nadere toelichting geven.
Het is de bedoeling, dat de openbare verlichting in het
Veestratenblok in 1970 zal worden aangepast aan de eisen
van de tijd.
Met de in vraag 3 gedane suggestie gaan we gaarne ak
koord.
De hear Klomp: It soe miskien wol forstannich wêze,
dat der - as it noch net bard is in lyts rapportsje kaem
oer de forljochting, de planning ensfh. Dêr wurde jin as
riedslid troch de boargers fragen oer steld.
De heer Kingma: I.v.m. het onder dit volgnummer be
handelde onderwerp van de openbare verlichting zou ik de
vraag willen stellen, waarom langs sommige verkeerswegen
natriumlampen zijn geplaatst en langs andere verkeerswegen
kwiklampen.
De heer De Jong (weth.): Ik weet eigenlijk niet, wat ik
op de vraag van de heer Klomp mag antwoorden. Is het niet
mogelijk, dat hij even de tekening gaat bekijken?
Dan kan hij precies zien, hoe het schema t/m 1973 is op
gesteld.
De heer Van Ardenne: Natriumlicht heeft het voordeel,
dat het bijzonder geschikt is voor snelverkeer, maar het na
deel, dat men er in dat licht niet zo florissant uitziet. Kwik-
licht heeft dit nadeel niet. Vandaar dan ook, dat we de invals
wegen, de rondweg en het industrieterrein, waar het snelver
keer prevaleert, van natriumlampen hebben voorzien en de
andere belangrijke verkeerswegen van kwiklampen. De
woonstraten hebben tl-verlichting. Dit onderscheid is zeker
reeds 15 jaar geleden aangebracht. (De heer Kingma: Heeft
kwikverlichting bij mist geen bezwaar?) Nee, ook bij
mist geven kwiklampen nog een behoorlijke verlichting, hoe
wel natriumlampen in dat geval beter zijn. Langs de grote
verkeerswegen, waar met grote snelheid wordt gereden, ziet
men inderdaad altijd natriumverlichting.