10 11 geen behoefte aan om daarover nog iets te zeggen. M.b.t. de vergaderruimten in het Beursgebouw zou ik echter nog wel willen opmerken, dat we terdege reke ning moeten houden met de bestaande horecabedrijven, omdat die al zoveel accommodaties hebben. We mogen deze bedrijven maar niet zonder meer de kop indruk ken. Ik geef toe, dat er in zo'n gebouw de nodige bij zalen zullen moeten zijn voor de secties, maar men mag niet de nadruk leggen op deze vergaderruimten. Ik heb van de Wethouder begrepen, dat vestzak theater slechts een naam is en dat het betreffende ge deelte van de Harmonie ook zal worden gebruikt voor de nodige experimenten. Daarom heb ik hiermee wel vrede. De Wethouder heeft niet geantwoord op het door mij gestelde m.b.t. de bouwkundige begeleiding van het geheel. Ik heb gevraagd naar de samenstelling van de Rijkscommissie en verder heb ik gesuggereerd om even tueel over onze grenzen te gaan zoeken naar geschikte architecten, die ons te dezer zake kunnen adviseren. Er is door de Wethouder gesteld, dat de Culturele Evenementencommiissie haar werk straks zal overdra gen aan de directie van deze stichting. Ik zie deze commissie slechts als een tussenfase. De heer De Leeuw ziet dit anders. Ik heb er voldoende vertrouwen in, dat de stichting straks een goede zakelijke en eventueel ook een artistieke directeur zal benoemen en ik heb dan aan andere subcommissies geen enkele behoefte. We moeten er n.l. bijzonder voor oppassen, dat we de zaak niet gaan overorganiseren. De heer Kingma: De Wethouder heeft gezegd, dat de Harmonie volgens de Rijkscommissie kan worden verbouwd tot een goed schouwburgcomplex. Ik zie niet in, waarom het dan niet mogelijk zou zijn (ik denk hier dus aan nieuwbouw en niet aan verbouwing) om deze concertruimte en deze schouwburg bij elkaar te houden. Ik dacht, dat het toch bepaald mogelijk moest zijn deze accommodaties zodanig te situeren, dat men geen hinder van elkaar ondervindt. Aan de Beurs kle ven bezwaren. Zo vind ik het voor mensen, die minder goed ter been zijn, een bezwaar, dat men de concert zaal in de Beurs boven maakt. Naar mijn mening moe ten concertzalen met het oog op degenen, die slecht ter been zijn, op de begane grond worden gebouwd, zodat ook die mensen naar een concert kunnen gaan. Wanneer er in de Beurs op de begane grond een con certzaal zou kunnen komen, dan zou daarvoor mis schien wel iets te zeggen zijn. Ik zag echter nog veel liever, dat schouwburgzaal en concertzaal in één complex werden ondergebracht en ik dacht, dat daar toe bij de Harmonie wel mogelijkheden waren. De heer Schönfeld: Door de Wethouder is gesteld, dat in Hoogeveen een uitstekende accommodatie is ge realiseerd, n.l. de „Tamboer" als vervanger van de oude „Herberg", 't Zelfde zouden we in de toekomst van Leeu warden kunnen zeggen, n.l.: „Leeuwarden heeft een uitstekende nieuwe culturele accommodatie gekregen, maar het is de vervanger van de oude Harmonie". Nieuwbouw is door de commissie overwogen, maar zou volgens de Wethouder dermate duur worden, dat zo'n plan niet realiseerbaar zou zijn. Voor de verbouwing wordt er wel een bedrag geraamd, terwijl voor nieuw bouw eenvoudig wordt gesteld, dat dat onbetaalbaar is, niet voor subsidiëring in aanmerking komt enz. Ik vraag me af, op welke gronden die bewering berust en of de Wethouder alsmede de commissie de juistheid daarvan heeft onderzocht. Tevens wordt geargumen teerd, dat de thans aanwezige voorzieningen in Leeu warden om vernieuwing schreeuwen, waardoor we maar snel zouden moeten beslissen tot verbouw van de bestaande accommodaties. In mijn ogen wordt hierbij wel het interieur van de gebouwen opgeknapt, maar het omhulsel is rot en blijft rot! Naar ik meen kost de bouw van het nieuwe culturele centrum in Gro ningen ongeveer 17J/2 miljoen. Ik ben en blijf van me ning, dat we als we "wat doen, dat goed moeten doen. Het is niet alleen een stedelijk, doch ook een provin ciaal belang. Als dan nu blijkt, dat we zo spoedig voor zieningen moeten treffen, zou ik ten slotte willen vra gen, waarom een aantal jaren geleden deze zaak niet onder ogen is gezien. Wellicht waren de mogelijkheden dan groter geweest. De hear Boomgaardt: Ik soe in inkel punt, hjir yn diskusje tusken de Wethalder en de hear De Leeuw, oansnije wolle; dat is de posysje fan Sealen Schaaf yn dit forban, as der in bihearskommisje is en as der in direkteur bineamd wurdt. It is foar my nij, as de Wet halder op dit stuit seit: „Wy sille Sealen Schaaf hjir buten halde." Ik freegje my ek óf oft it ek dy kant üt moat ik wol net sizze, dat ik it yn syn gehiel oersjen kin mar ik freegje my óf oft it forstannioh wêze soe om op dit stuit üs dêr al op fêst to lizzen, Ik tocht, dat men yn elts gefal de earste jierren bi- nammen yn forban mei de oergongsfase en it gebrük fan 'e sealen by forbou, Sealen Schaaf hjir hiel nei by bitrekke moast. Mar ek yn 'e takomst, tocht ik, dat men bipaelde eleminten dy't düdlik programmearre wurde op Sealen Schaaf, feitlik ek yndrage moast yn 'e situaesje fan 'e Harmonie en miskien ek wol fan de Beurs. Ik leau krekt, dat men dat populaire gefal, dat dan foar Sealen Schaaf minoftomear bidoeld is, oerbringe moast nei de oare akkommodaesjes en dat wy der yn elts gefal net forstannich oan dogge op dit stuit üs fêst to lizzen, dat Sealen Schaaf yn it bihear apart komme moat. Ik soe ek yn de fierdere takomst, mei it sicht dat ik er op haw, graech wolle, dat men bisocht dizze trije dingen byinoar to halden yn ien bihear. De heer B. P. van der Veen: Het is volkomen dui delijk geworden, dat het College één directeur voor dit geheel voor ogen staat. Ik heb mij trouwens niet uitgelaten over de wenselijkheid van één of meer di recteuren. Het is mij niet duidelijk geworden, waarom er bezwaar tegen zou zijn om althans de ruimte, die een latere keus mogelijk maakt, op te nemen. Daarmee wordt, voor zover ik zien kan, niets toe- of afgedaan aan het voornemen, dat het College momenteel voor ogen staat. U heeft terecht, dacht ik, in dit voorstel de dagelijkse leiding gebracht bij het stichtingsbestuur. Het zou niet goed zijn, wanneer de Gemeenteraad daar in regelmatig zou worden gemengd. Zou het stichtings bestuur of het College te eniger tijd van oordeel zijn, dat een andere vorm, dus bijv. twee directeuren i.p.v. één, beter zou zijn, dan zou in mijn redactie die moge lijkheid bestaan. Zou de stichting dat voornemen heb ben en zou het College er anders over denken, dan neem ik wel bijna zeker aan, dat het besluit van het stichtingsbestuur ingevolge art. 10 toch de goedkeu ring van het College nodig zal hebben. Misschien kunt U mij straks duidelijk maken, waarom mijn redactie dan minder gewenst zou zijn. Misschien kunt U dan tegelijk duidelijk maken, waarom boven art. 10 staat „Toezicht van de Gemeenteraad", terwijl dat artikel al leen spreekt over het College van B. en W. en de Raad er niet aan te pas komt. De heer Ten Brug (weth.): De heer Vellenga heeft, naar mijn gevoelen zeer terecht, gewezen op de grote bezwaren, die eraan zouden kleven, wanneer we nu zouden besluiten tot totale nieuwbouw. Er zijn inder daad twee factoren, die daartoe een grote belemmering vormen, n.l. de factor tijd en de factor geld. Bovenal speelt de plaats een rol. Wanneer we tot nieuwbouw zouden besluiten, dan moet men zich goed realiseren, dat deze nieuwbouw van beperkte omvang zal zijn. Het is niet zo verwonderlijk, dat men zich van rijks wege op het standpunt stelt, dat een gemeente als Leeuwarden ik meen, dat men ongeveer een grens legt bij 100 a 120 duizend inwoners het met een gebouw van bepaalde omvang moet kunnen doen en dat daarop de subsidieregeling wordt afgestemd. Dat systeem kent men bij het Rijk al jaren en past men ook veelvuldig toe bij de financiële medewerking aan het tot stand komen van dorps- en buurthuizen. Ik heb geen enkel bezwaar tegen de suggesties van de heer Vellenga m.b.t. de bouwplannen van de Harmonie, vooral t.a.v. hetgeen in dat gebouw zou dienen te worden gerealiseerd. Ook het College heeft reeds zijn gedachten laten gaan over het instellen van een bege leidingscommissie voor de opzet van de bouwplannen. De begeleiding van de bouwplannen lijkt mij ook geens zins een zaak van het nieuwe stichtingsbestuur, al zal uiteraard dat stichtingsbestuur, gezien de ervaring, die het dan heeft met de zakelijke leiding, in een derge lijke in te stellen commissie moeten worden betrokken. Die commissie zal zo breed mogelijk moeten zijn. Daarin hoeven dan inderdaad niet alleen instituties zit ting te hebben, maar ook personen, die qua beroep of anderszins bij het culturele leven in zijn algemeenheid nauw zijn betrokken en daarmee geëngageerd bezig zijn. M.b.t. het concerthuis liggen de zaken misschien iets eenvoudiger, maar het zal op zichzelf, dacht ik, evenmin op bezwaren van de Raad stuiten, wanneer ook de plannen van de verbouw van de Beurs, alvo rens ze in de Raad komen, worden besproken in een soortgelijke commissie. Uiteindelijk vragen we thans voor de verbouw van beide accommodaties een voor bereidingskrediet. Met de definitieve plannen en de wijze, waarop deze plannen zullen worden uitgewerkt, wordt de Raad t.z.t. volledig geconfronteerd. Dat geldt ook voor de opmerkingen van de heer Kingma m.b.t. de Beurs en de bovenzaal. De door hem opgesomde be zwaren bestaan inderdaad, maar aan elk gebouw ook aan nieuwbouw ten gevolge van ligging en vorm van het terrein kleven bezwaren, die door de des kundigen moeten worden opgelost. Een wegwerpgeval, waarover de heer Vellenga ge sproken heeft, zou misschien aanbeveling verdienen, maar daarmee moet men bijzonder voorzichtig zijn. Men heeft indertijd in Utrecht ook een soort wegwerp- gebouw gemaakt (Tivoli), maar in het algemeen weten we wel, dat niets permanenter is dan semi-permanent. N.a.v. de opmerkingen van de heer De Leeuw en de heer Boomgaardt over het al of niet betrekken van de Zalen Schaaf in deze stichting zou ik erop willen wij zen, dat de thans voorliggende concept-statuten en misschien de statuten, zoals die t.z.t. zullen luiden, dat niet verhinderen. Op dit moment zie ik nog niet de wenselijkheid in van het opnemen van Zalen Schaaf in deze stichting. Ik dacht eerder, dat daartegen wel bezwaren bestonden. Op dat punt neemt de Raad van avond echter nog geen beslissing. E.e.a. hangt ook af van de vraag, hoe de situatie met beide gebouwen zich ontwikkelt. Er is enig misverstand over mijn antwoord aan de heer Weide over het aflopen van de taak van de Cul turele Evenementencommissie en over de wijze, waar op straks een te vormen Culturele Raad of een com missie uit de Culturele Raad bij het inhoudelijke van deze nieuwe stichting moet zijn betrokken. Ik geloof mèt de heer De Leeuw, dat inderdaad het laatste het geval zal moeten zijn. Dat is echter natuurlijk iets anders dan wat op dit moment de taak van de Eve nementencommissie is, die erin bestaat af te wegen, welke evenementen in Leeuwarden zouden slagen en te proberen die in de Harmonie te organiseren. Ik dacht, dat dit ook duidelijk de taak wordt voor de directeur van de nieuwe stichting. Wanneer we met de gewijzigde plannen in de Raad zullen komen, is natuurlijk moeilijk te zeggen. Het Col lege is, evenzeer als de raadsleden, ervan overtuigd, dat hier haast mee is. Daarom ook proberen we van avond tot duidelijke afspraken te komen. We hebben nog geen definitief overleg met Rijk en Provincie ge voerd, alleen al vanwege het feit, dat we eerst moes ten weten, in welke richting de Raad denkt. Er is wel enig vooroverleg met deze instantie geweest, opdat ze, wanneer daar de subsidie-aanvragen in meer concrete vorm binnenkomen, daarvan niet voor het eerst horen. Op de kwestie van de keus van de architect zullen we (ik dacht, dat dat ook in ons voorstel stond) in een volgende vergadering terugkomen. We zijn van mening en dat is tevens de mening van de Rijks commissie, waarin ook een aantal architecten zitting heeft, die enkele nieuwe schouwburgen in ons land hebben gebouwd dat er weinig architecten met grote ervaring op dit gebied zijn. Dit soort gebouwen wordt in ons land nu eenmaal niet in groten getale gebouwd. In deze commissie zelf is een grote ervaring samenge bundeld en we dachten (een gedachte, die het College graag van de commissie overneemt), dat het in ieder geval verstandig zou zijn om, welke architect men ook kiest, deze nauw te laten samenwerken met de leden van deze commissie, die van veel situaties kennis heb ben genomen en bouwkundige en artistieke ervaring hebben. De heer Kingma is nog teruggekomen op de kwestie van de gescheiden accommodaties. Ik dacht, dat ik daarop ook al had geantwoord. Het is bouwkundig heel goed mogelijk om in één gebouw tot gescheiden ac commodaties te komen. Het probleem is echter, dat dat tot een aanmerkelijk duurdere opzet leidt dan wij op dit moment voorstaan. Wanneer de heer Schönfeld dan Groningen als voorbeeld aanhaalt, zou ik erop willen wijzen, dat bij aandachtige lezing van de stuk ken blijkt, dat dat nieuwbouwcomplex van Groningen aanmerkelijk minder accommodatieruimten omvat dan wij in deze beide complexen samen willen onderbren gen. Naast dat nieuwbouwcomplex in Groningen staat ook nog de Martinihal. Het gevolg is, dat de eerste raming voor bedoelde accommodaties in Groningen la ger ligt dan onze raming. Waarschijnlijk kan die ra ming van Groningen, gezien het stadium, waarin de plannen daar verkeren (men heeft er ook al een groot aantal jaren over gedaan) iets concreter zijn dan op het ogenblik in Leeuwarden. Mijn opmerking over de „Tamboer" en de oude „Herberg" in Hoogeveen heeft de heer Schönfeld, geloof ik, verkeerd begrepen. Ik heb alleen gezegd, dat men het moeilijkst zit in plaatsen, waar van oudsher al iets is, bijv. Leeuwarden, Gronin gen, Leiden, Deventer enz. In de nieuwere plaatsen is men inderdaad tot nieuwbouw gekomen, maar nieuw bouw van veel beperkter omvang. De financiële conse quenties van deze toch vrij beperkte nieuwbouw zijn voor deze kleine plaatsen niet gering en konden in verhouding wel eens aanmerkelijk hoger liggen dan die, waar wij nu voor staan voor de gemeente Leeu warden. De door de heer Van der Veen in eerste instantie gemaakte opmerking m.b.t. art. 11 van de concept statuten van deze stichting lijkt mij volkomen juist. Van onze zijde bestaat er geen enkel bezwaar tegen om dit artikel in de door de heer Van der Veen be doelde zin te wijzigen. De Voorzitter: Bij dat laatste punt sluit ik mij dus aan. Ik heb in eerste instantie gezegd, waarom we dit zo hadden geredigeerd. In de kop bij art. 10 moet staan „Gemeentebestuur" i.p.v. „Gemeenteraad". Dat is een vergissing. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met dien verstande, dat aan punt 1 wordt toegevoegd: waarbij nader overleg omtrent de uitwerking der plannen zal worden gepleegd, zoals door de heren Vellenga en De Leeuw is gevraagd." en met de aantekening, dat de heren Van Esveld en King ma geacht willen worden te hebben gestemd tegen punt 4. Punt 4 (bijlage no. 38). De Voorzitter: De heer Vellenga verlangt hierover het woord. Gaat het over de personen, mijnheer Vel lenga? (De heer Vellenga: Het gaat in een bepaald deel van mijn betoog over personen, zonder dat ik per soonlijk word.) Er wordt dus niet over de personen ge sproken? (De heer Vellenga: Ja, ik noem namen van personen.) Dan stel ik voor om in besloten zitting over dit punt te discussiëren. Dat is in zo'n geval usance. (De heer Vellenga: Ik geloof, dat de manier, waarop men over personen praat beslissend kan zijn voor de vraag of men al dan niet in besloten zitting moet gaan. We hebben in dit geval niet direct behoefte aan een besloten zitting, maar goed, U kunt dit natuurlijk ver der aan de Raad voorleggen.) De Voorzitter schorst hierna de vergadering voor het houden van een besloten zitting. De heer Van Balen Walter verlaat de vergadering. Om 23.35 uur wordt, na beëindiging van de besloten zitting, de tweede koffiepauze gehouden. De Voorzitter heropent hierna de vergadering en deelt mede, dat de punten 5, 6 en 7 van de agenda morgenavond zullen worden behandeld. Hierna stelt hij opnieuw aan de orde punt 4 van de agenda. De heer Vellenga: Er zijn dus bepaalde operatio nele en organisatorische motieven om hier de stich tingsvorm te kiezen. Of dit de meest ideale vorm is,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 6