zttj
.3 Af
terrein van de ruimtelijke ordening en van het onder
wijs er zo bijzonder veel in beweging is, dat het in alle
opzichten de moeite waard zou zijn om ook een aan
tal geïnteresseerde burgers in dit commissiewerk te
betrekken. We zien helemaal niet de noodzaak om deze
commissies alleen uit raadsleden te laten bestaan. Ge-
interesseerde buitenstaanders kunnen in dit werk een
belangrijke inbreng leveren en de raadsleden krijgen
op zichzelf toch telkens weer met deze materie te ma
ken, omdat zij uiteindelijk t.a.v. de beslissingen het
laatste woord hebben. Daarom vragen wij ons af, wat
het College heeft bewogen om t.a.v. deze 3 commis
sies dit standpunt in te nemen.
Op blz. 5 adviseert het College m.b.t. de beroeps
commissies de zaak maar te laten, zoals die binnen dit
geheel ligt. Wij vragen ons af of dit wel zo bijzonder
doelmatig is en of het toch niet de moeite van het
overwegen waard zou zijn een algemene beroepscom
missie in te stellen, deze te verdelen in subcommissies
op basis van de reeds bestaande beroepscommissies en
deze vanuit één centrale administratie te laten func
tioneren. Hiermee wordt in ieder geval eenheid van
het tot stand komen van de procedures voor advies
bereikt en we dachten, dat dat op zichzelf een belang
rijk punt was. Zelfs zou het misschien de moeite van
het overwegen waard zijn er op den duur naar te stre
ven deze commissies om te vormen tot functionele
commissies en aan deze commissies de bevoegdheid te
delegeren om zelf op de beroepschriften te beslissen.
In dit verband zou ik wel graag willen verwijzen naar
„De Gemeente" van april 1969, waarin een bijzonder
interessante uiteenzetting voorkomt van de wijze,
waarop men deze zaak in Leiden heeft opgelost.
Op blz. 6 worden enige commissies genoemd, die
zich er op grond van art. 62, lid 2, van de Gemeente
wet voor lenen om te fungeren als adviesorganen van
B. en W. Wij vinden, dat er m.n. op dit terrein niet
zo bijzonder veel lijn en structuur in de keuze van de
commissies zit. Naar ons gevoel is de zaak met een
wat forse greep bij elkaar gepakt.
Het op blz. 7 onder b-2 gestelde t.a.v. de commissies
van advies en bijstand, tevens belast met beheerstaken,
is ons niet helemaal duidelijk. We begrijpen de achter
grond van deze zaak wel, maar we dachten, dat hier wel
eens sprake zou kunnen zijn van een misvatting. De
genen onder ons, die kennis hebben genomen van een
artikel in „De Nederlandse Gemeente" van 16 mei 1969,
kunnen weten, dat onze loco-secretaris op bijzondere
wijze is geïnteresseerd in de gang van zaken rond deze
commissiebepalingen. Hij heeft in het verleden voor
het I.B.B. over de binnengemeentelijke decentralisatie
een voortreffelijke brochure samengesteld en in de ge
hele presentatie van deze nota kunnen we de geest
terugvinden van onze loco-secretaris. Onze loco-secre
taris blijkt echter op het terrein van de commissie
bepalingen in de clinch te liggen met niemand minder
dan de Min. van Binr.enl. Zaken en met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten. Uit het artikel in „De
Nederlandse Gemeente" van 16 mei 1969 blijkt, dat er
t.a.v. de toepassing van art. 62 van de Gemeentewet
een zeer groot verschil van opvatting omtrent de in
terpretatie van dit wetsartikel bestaat. Wij vragen
ons nu af, wat hiervan de consequentie is en of de
gemeente Leeuwarden in dit opzicht het laatste woord
heeft, dan wel of we ons toch maar niet beter zouden
kunnen conformeren aan de opvattingen, die t.a.v.
deze zaak leven bij de Min. van Binnenl. Zaken. Ik
weet het eerlijk gezegd niet, maar wanneer de Min.
van Binnenl. Zaken zegt, dat alleen op grond van art.
61 de mogelijkheid bestaat tot het instellen van func
tionele raden, belast met beheerstaken (dat vindt dan
verder zijn uitwerking in art. 63), dan is het naar ons
gevoel niet mogelijk, dat de commissies van advies en
bijstand, genoemd op blz. 7 en 8, tevens worden belast
met beheerstaken.
Wat de bestuurscommissies betreft, begrijpen wij
best, dat het hier gaat om een terrein, dat nog verder
moet worden geëxploreerd. Meer dan het voorbeeld
van de schooladviesdienst zien wij thans ook niet voor
ons.
De commissies met beheersbevoegdheid, dus de com
missies op grond van art. 61, moeten in de openbaar
heid beslissingen nemen. Anders ligt het met de ad
viesorganen. Onze fractie kan zich voorstellen, dat er
intern beraad nodig is en dat bepaalde dingen eerst
eens van alle kanten moeten worden bekeken, voordat
een zaak aan de openbaarheid wordt prijs gegeven.
Wij geloven evenwel, dat dit niet geldt voor alle ter
reinen. Wij dachten, dat dit m.n. niet mocht gelden
voor de raden, die een wat andere functie hebben dan
de adviesorganen en die ook breder zijn samengesteld.
Naar ons gevoel zullen deze raden zo moeten functio
neren, dat zij niet alleen intern overleg plegen, maar
dat zij ook regelmatig naar buiten treden en de bur
gers de gelegenheid geven om duidelijk te maken, hoe
zij zich de ontwikkeling op bepaalde maatschappelijke
terreinen voorstellen.
Het komt ons voor, dat het schrijven van het Ge-
sprekscentrum van 21 januari wel eens aanleiding zou
kunnen geven tot misverstand. Het gaat er thans om,
dat de Gemeente voor dat stuk van het beleid, waar
voor zij op het terrein van de bejaardenzorg de ver
antwoordelijkheid draagt, een adviesorgaan in het le
ven wil roepen, dat enerzijds coördinerend en stimule
rend werkzaam zal zijn en dat anderzijds adviserend
kan optreden op het terrein, waarop de gemeentelijke
overheid zich beweegt. Wat het Gesprekscentrum voor
ogen staat, is een privaatrechtelijke stichting, waarin
overheid en particulier initiatief zullen deelnemen en
die in diverse sectoren op het terrein van de bejaar
denzorg uitvoerend werkzaam zal zijn. Er wordt dan
gedacht aan het open bejaardenwerk, het opnamebe-
leid e.d. Tegen een dergelijke structuur zouden wel
bepaalde bedenkingen zijn aan te voeren, maar ik
dacht, dat wij ons vanavond maar moesten bepalen
tot de zaak, waarom het in deze nota gaat en dat wij
de kwestie van het in het leven roepen van de door
het Gesprekscentrum beoogde stichting later nog maar
eens op eigen mérites moesten bekijken.
Op blz. 12, onder II, raken wij het spoor opnieuw
bijster. Daar wordt een aantal commissies genoemd,
uitsluitend in te stellen door B. en W. Art. 62, lid 1,
van de Gemeentewet noemt de commissies van advies,
die kunnen worden ingesteld door B. en W. of
door de Burgemeester. Ik stuit dan dus weer op de
controversiële punten t.a.v. art. 62. Wanneer wij er
n.l. vanuit gaan, dat er door B. en W. en door de
Burgemeester alleen tijdelijke commissies kunnen wor
den ingesteld en dat de commissies, die een vaste ad
viestaak hebben, op voorstel van B. en W. moeten wor
den ingesteld door de Raad, dan komen wij opnieuw
in de knoop met de commissies, die op blz. 12 zijn ge
noemd.
In de verordening, regelende de samenstelling en de
werkwijze van de commissies van advies en bijstand,
heeft de voorzitter een adviserende stem. In art. 5,
lid 1, wordt gesteld, dat de commissie geen besluiten
neemt, wanneer behalve de voorzitter niet ten minste
de helft van het aantal andere leden ter vergadering
aanwezig is. Wij hebben erover zitten dubben of nu
die voorzitter al dan niet tot het aantal commissie
leden wordt gerekend en wij zijn daar eigenlijk niet
helemaal uitgekomen.
In de Commissie voor de Straatnaamgeving is
slechts plaats ingeruimd voor 1 niet-raadslid. Ik kom
terug op de kritische opmerkingen, die ik in het begin
maakte. Gelet op het feit, dat de leden van deze com
missie naast inventiviteit en historisch besef, fantasie
moeten hebben, zou er alles voor te zeggen zijn om te
proberen uit de burgerij voor deze commissie een stuk
of wat mensen te halen, die dit werk met bijzonder
veel interesse zouden doen. Ik heb zelf het genoegen
gehad een paar jaar deel uit te maken van de Straat-
namencommissie. Het is helemaal geen sinecure en er
zou alles voor te zeggen zijn om juist in een dergelijke
commissie meer buitenstaanders te betrekken. Wat
mij betreft, zou een aantal van 2 raadsleden genoeg
zijn en zouden alle andere leden wel niet-raadsleden
kunnen zijn.
In het besluit tot instelling van de Commissie voor
de Dienst Reiniging en Brandweer staat onder 2, dat
naast de voorzitter de commissie 5 leden zal tellen. Er
is geen enkele aanwijzing omtrent de inschakeling van
de burgers bij het bestuur. Daarom dacht ik, dat we
er zonder meer vanuit moesten gaan, dat het hier om
5 raadsleden gaat. Of zijn dit 5 niet-raadsleden? Wij
zouden ook m.b.t. deze commissie willen pleiten voor
de nodige openheid naar de kant van de geïnteres
seerde burger.
Ook voor de Commissie voor de Energiebedrijven
geldt, dat de samenstelling raadsleden/niet raadsleden
best wat zou kunnen worden gewijzigd naar de kant
van meer openheid naar de maatschappij.
Bij de Commissie voor het Marktwezen en het Slacht
huis missen we de aansluiting met de sportwereld.
Wij weten, dat er op dit punt zo nu en dan geheide
communicatiestoornissen zijn geweest en daaraan zou
misschien iets zijn te doen, wanneer in die Commissie
voor het Marktwezen en het Slachthuis ook iemand
uit de sector sport zou kunnen worden ingeschakeld.
De Commissie voor het Woningbedrijf zal naast de
voorzitter bestaan uit 5 leden, onder wie 3 raadsleden.
Wij weten van de kant van een aantal vrouwenorgani
saties, dat men vindt, dat onze hele woningsector wordt
beheerd door de mannen. Het is m.n. de vrouw, die over
dag de scepter moet zwaaien in het huis en die daarin
eigenlijk haar hele taak en functie vindt als verzorg
ster en opvoedster van de kinderen. De vrouwen vra
gen: „Waarom hebben wij niet een stevige vinger in de
pap t.a.v. de hele zaak van de woning?" Daarom zou
het alleszins onze instemming kunnen wegdragen, wan
neer het College opnieuw zou willen overwegen om
b.v. in deze sector 2 vertegenwoordigsters van de Ver
eniging „Tot Opbouw" op te nemen.
Wij kunnen er, gezien de aard van dat bedrijf, mee
akkoord gaan, dat de Commissie voor het Grondbedrijf
wordt bemand door enkele raadsleden.
Bij de Commissie voor de Dienst voor Sport en Re
creatie zouden wij best een nog wat grotere inbreng
gunnen aan de sport. Wij vragen ons zelfs af of deze
commissie op den duur niet zou moeten worden ge
splitst in een Commissie voor de Sport en een Com
missie voor de Recreatie. Naar mate het Groene Ster
plan en alles, wat daarmee annex is, zich verder ont
wikkelt, zou daaraan wel eens een dringende behoefte
kunnen ontstaan.
In de proeve voor de Beheerscommissie voor het
Woningbedrijf lijkt ons de verwijzing naar art. 62 van
de Gemeentewet niet juist. Dit zal art. 61 moeten zijn.
Ik zou het in de eerste ronde graag bij deze kant
tekeningen willen laten. Wij denken er als fractie in
principe over om eerst maar eens af te wachten, hoe
onze mede-raadsleden denken over de territoriale ra
den en m.n. over de dorpsraden. Wanneer wij mede
standers zouden kunnen vinden, zouden wij zelfs ge
negen zijn een motie in te dienen, waarin het College
wordt verzocht te onderzoeken, welke vorm van terri
toriale raad voor de dorpen geëigend zou kunnen zijn.
In dat verband zouden wij kunnen denken aan een
commissie, bestaande uit vertegenwoordigers uit de
dorpen en uit enkele raadsleden, die samen met het
College deze zaak nog eens nader bekijken.
We dachten, dat het werkstuk, dat wij thans be
handelen, inderdaad een belangrijke zaak is. Wij heb
ben met elkaar de mogelijkheden om een stuk verdie
ping tot stand te brengen in de democratische be
stuursinstellingen in onze Gemeente en wij zullen
graag samen met het College overleggen, hoe deze
zaak, die hier in eerste fase voor ons ligt, verder moet
worden gebracht. We begrijpen heel goed, dat we niet
in één keer van de vloer op de zolder kunnen stappen,
dat dit gefaseerd zal moeten gebeuren en dat we niet
in één keer alles kunnen onderdompelen in functionele
commissies met beheersbevoegdheden, maar we geloven
toch, dat de tijd daar is om een stuk gemeentelijk be
leid te spreiden over meer burgers dan tot nu toe het
geval is.
De heer Heidinga: Ook ik wil graag iets over dit
voorstel zeggen, maar ik geloof, dat ik daarvoor niet
zoveel woorden zal nodig hebben als mijn geachte voor
ganger. Wij vinden, dat het College hier een in het
algemeen goed werkstuk ter tafel heeft gebracht. Wij
zijn blij, dat het er is en dat wij er mogelijk na deze
raadsvergadering mee zullen kunnen starten. In grote
lijnen zijn wij het wel met de heer De Vries eens, dat
er in dit voorstel zo hier en daar nog wel naar wat
meer inspraak had kunnen worden gestreefd. Wat zou
er b.v. op tegen zijn om 2 burgers op te nemen in de
Commissie voor Ruimtelijke Ordening, de Commissie
voor Openbare Werken en de Commissie voor het On-
derwijs. Graag zouden wij vernemen, waarom dat niet
is voorgesteld.
Het College stelt niet voor, thans over te gaan tot
de instelling van territoriale raden. Wij zijn van me
ning, dat het huidige College al veel meer aan inspraak
doet dan het vorige en dat het huidige College kenne
lijk op de goede weg is. Wij zien er op het ogenblik nog
niet de noodzakelijkheid van in om b.v. voor Wirdum
een territoriale raad in te stellen, die dan belichaamd
zou kunnen worden door Dorpsbelang. De overweging
van het instellen van zo'n territoriale raad zouden wij
echter wel graag in ons achterhoofd houden. Als wij
dat nodig achten, kunnen wij t.z.t. altijd nog tot de
instelling van zo'n territoriale raad overgaan. Wij ach
ten het niet noodzakelijk om op het ogenblik nog meer
los te maken. We maken met deze nieuwe constellatie
al heel wat los en we zullen daar weer helemaal in
moeten groeien.
Naar ons gevoel had er in dit voorstel ook nog wel
naar wat meer openbaarheid kunnen worden gestreefd.
We zouden het op hoge prijs stellen, wanneer de be
raadslagingen, die zonder meer in het openbaar kun
nen worden gehouden, ook in het openbaar zouden
plaats vinden. We vinden openbaarheid in de huidige
maatschappij een groot goed en geloven, dat ook de
burgerij daar wel heel veel prijs op zal stellen. We
denken echter niet, dat de burgerij bij openbare com
missievergaderingen steeds acte de présence zal geven.
Voor de Commissie voor Ruimtelijke Ordening, de
Commissie voor Openbare Werken en de Commissie voor
het Onderwijs is eigenlijk helemaal geen taakomschrij
ving gegeven. Naar de mening van het College volgen
die taakomschrijvingen wel uit de namen van deze com
missies. Nu praat ik het gemakkelijkst over de Com
missie voor Openbare Werken, want daar zit ik al in,
zolang ik raadslid ben. Er bestaat voor die commissie
een heel aardige taakomschrijving. Ik heb echter het
gevoel dat bij aanneming van dit voorstel tot de taak
van die commissie zal behoren, wat daartoe naar de
mening van het College behoort. Wanneer dan straks
een raadslid vraagt, waarom een bepaalde kwestie niet
in de Commissie voor Openbare Werken is gebracht,
kan het College terecht antwoorden, dat de behandeling
van die kwestie niet tot de taak van de Commissie
voor Openbare Werken behoort. Ik had dan ook wel
graag gewild, dat de taak van die commissie was om
schreven. De Commissie voor Openbare Werken bestaat
al 102 jaar en is verreweg de oudste commissie. Ik
zou dan ook niet graag zien, dat juist die commissie
enigszins werd ontkracht.
T.a.v. de Bejaardenraad zou ik willen opmerken, dat
wij er in het algemeen wel iets voor zouden voelen
om het bestuur van die eventuele stichting de status
van raadscommissie te geven, zoals in het schrijven
van het Gesprekscentrum in overweging wordt gege
ven. Wij zouden dat eigenlijk niet bezwaarlijk achten,
wanneer wij daarmee de zaak tot ieders genoegen kon
den regelen.
Hierbij zou ik het in eerste instantie willen laten.
De heer B. P. van der Veen: Als de wetgever de
Gemeentewet niet had veranderd, zouden wij hier nu
wel niet zitten met deze lijst commissies. Het feit,
dat wij zoveel tijd nodig hebben gehad om van het
andere systeem op dit systeem over te schakelen, be
wijst naar mijn mening ook wel, dat de behoefte aan
deze nieuwe opzet hier nu niet zo verschrikkelijk hevig
wordt gevoeld. Ik sta eigenlijk wat sceptisch tegenover
deze nieuwe opzet dit vooral, omdat de begrippen
„democratie" en „inspraak" daarbij regelmatig te pas
worden gebracht. Ik heb de indruk, dat men hier met
illusies speelt en dat men eigenlijk verwacht, dat door
een uitbreiding van het aantal commissies de demo
cratie, die blijkbaar langzamerhand als onvoldoende
wordt ervaren, weer nieuwe levenskracht zal worden
ingeblazen. Democratie is natuurlijk geen doel op zich
zelf, maar een middel, waardoor degenen, die bestuurd
worden, zeggenschap hebben over de wijze, waarop dat
gebeurt. Het is grappig, dat, terwijl dit stelsel in Ne
derland eigenlijk min of meer is ontstaan uit het bud
getrecht, de democratie nu zover is gevorderd, dat er
althans in de Gemeente aan een Financiële Commissie
nu juist helemaal geen behoefte meer bestaat. (Ge
lach) Democratie is eigenlijk alleen mogelijk, wanneer