2 3 geweest, dan zou U dat andere rapport moeten hebben, waar naar U heeft gevraagd. Hoe dat zit, weet ik echter op dit mo ment ook niet. De Voorzitter: Wij zullen e.e.a. doen nagaan en de Raad alsnog informeren of het door de heer Van Balen Walter be doelde rapport de Raad al of niet ter inzage kan worden ge geven. De onder sub D genoemde rapporten worden met inachtne ming van de door de Voorzitter gedane toezegging voor ken nisgeving aangenomen. Sub E. Dit verzoek wordt in handen gesteld van B. en W. om pre advies. Sub F. Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub G. De heer Tjerkstra: Het College schrijft, dat de in het me morandum vermelde problemen reeds de volle aandacht heb ben. Daar twijfelen wij niet aan. Er wordt echter voorgesteld, dit adres verder voor kennisgeving aan te nemen. Daarmee is onze fractie het eigenlijk niet eens. Wanneer een stuk voor kennisgeving wordt aangenomen, kan dat ook de indruk wekken, dat men het naast zich neerlegt. Ik weet wel, dat dat beslist niet de bedoeling van het College is. De problemen, die in de brief van de Fryske Nasjonale Partij worden aange sneden, zijn ons allen en ook al langer dan vandaag bekend. Het lijkt ons goed de brief in een enigszins positieve zin te be antwoorden. Inderdaad kan men zich afvragen, waar dit pro bleem ligt van het tekort aan gemeentelijke financiën en mo gelijk ook van de wat scheve verhoudingen wat betreft som mige plattelandsgemeenten. De oplossing van dat probleem is een zaak, die de Regering aangaat en niet ons. Het is dan ook geenszins mijn bedoeling op deze materie thans in te gaan, dat doen we zo nu en dan bij de begrotingszittingen. Ik zou er wel namens mijn fractie op willen aandringen, dat U adressant in deze zin antwoordt, dat deze problemen niet alleen Uw volle aandacht hebben, maar dat zij ook bij voortduring de aandacht van de andere Gemeenten hebben middels de Ver eniging van Nederlandse Gemeenten, dat dit voor het overige een zaak is van de Tweede Kamer, dat de betreffende fracties van deze Raad dat al meerdere malen hebben doorgegeven aan de Tweede Kamer-fracties en dat wij dat ook in dit ge val weer zullen doen. De heer Reehoorn: Mijn opmerkingen zijn eigenlijk van dezelfde aard als die van de heer Tjerkstra. Ook wij zouden graag willen zien, dat op dit adres iets positiever werd gerea geerd. Vooral wanneer U schrijft, dat deze problemen de aan dacht van het College hebben, zou aan de F.N.P. kunnen worden doorgegeven, dat deze zaak en ook dat, wat zij aan snijdt, in het overleg zal worden betrokken. Als ik de krant goed heb gevolgd, hebben Provinciale Staten aan G.S. ge vraagd om over deze zaak met een rapport te komen. Daar zullen wij dan t.z.t. ook wel kennis van kunnen nemen. Deze hele verhouding Rijk-Gemeente in het financiële vlak heeft inderdaad, dacht ik, bij voortduring Uw aandacht. Per soonlijk zou het mij wel interesseren eens te horen, wat door de Gemeente Leeuwarden in het kader van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over bepaalde concrete punten t.a.v. die huidige financiële verhouding Rijk-Gemeente ingebracht is punten, die bij ons ook kritiek ontmoeten in die hier en daar toch wat scheef getrokken verhoudingen tussen de Ge meenten van verschillende grootte. De heer De Jong (weth.): De heer Tjerkstra zou eigen lijk graag een antwoord van het College aan adressant zien. Wij hebben reeds gesteld, dat deze problemen de aandacht hebben, dus niet alleen onze aandacht, maar o.a. ook die van de Minister. De Minister heeft zelf bij circulaire d.d. 30 juni 1969 gezegd, dat i.v.m. de voorgenomen herziening van de verdeelsleutel van de uitkeringen uit het Gemeentefonds de bedragen per inwoner voor 1970 voorlopig gelijk moeten blij ven aan die voor 1969 in afwachting van wat er verder in be weging is. Men voelt dus wel, dat deze zaak voldoende leeft zowel bij de Minister als bij de Raad voor de Gemeentefinan- ciën en we vragen ons dan ook af of het op dit moment wel juist is adhesie te betuigen aan een adres dat in zijn intentie onze sympathie wel heeft, maar dat in zijn uitwerking en de gedane voorstellen bepaald bezwaren bij ons oproept. Een van de voorstellen van adressant is b.v. de Raad voor de Ge- meentefinanciën maar zo gauw mogelijk op te heffen. Daar hebben wij nu echter juist bezwaar tegen, want daar ligt nu juist een stuk bundeling van krachten. Adressant wil voorts o.m. volledige gelijkschakeling van alle plattelandsgemeenten en grote Gemeenten. Een dergelijke stelling vinden we echter toch wel absurd. Daarmee gaat de sympathie van het adres in eerste aanleg niet verloren; er zit inderdaad wel iets in, maar als Gemeente durven we niet te gaan staan achter de uitwer king en de conclusies ervan. Deze kwestie is hier echter al eens eerder besproken en kortheidshalve zou ik daarnaar kunnen verwijzen. Wanneer de heer Tjerkstra beslist wil, dat we een antwoord aan adressant sturen, dan wil ik wel toezeg gen, dat we kunnen schrijven, dat de in deze circulaire aange sneden problemen ook onze aandacht hebben en dat we niet na zullen laten ermee naar voren te komen, waar we dat maar kunnen. In het verleden is deze zaak ook in het kader van be sprekingen in de Commissie voor de Gemeentefinanciën door de afgevaardigde van Leeuwarden ter sprake gebracht. Mede namens het College zou ik willen stellen, dat we wel in deze zin zouden kunnen antwoorden, met dien verstande, dat we daarbij tevens uitdrukkelijk stellen, dat we ons van de in het adres getrokken conclusies distanciëren. Ik dacht, dat ik hier mee tevens de vragen van de heer Reehoorn had beantwoord. De heer Tjerkstra: Ik vrees, dat er een klein misverstand is ontstaan. De heer De Jong heeft het over adhesiebetuiging en het eens zijn met de uitwerking en de conclusies van het onderhavige adres. Daarom heb ik helemaal niet gevraagd en dat is mijn bedoeling ook niet. Het gaat mij er alleen om, dat we iets positiever antwoorden dan U ons voorstelt, nl. om dit adres voor kennisgeving aan te nemen. Met een antwoord in de door de heer De Jong geschetste zin kan ik best tevre den zijn. De Voorzitter: Dit adres zal dus worden beantwoord in de zin, zoals zojuist is besproken tussen Wethouder De Jong en de heren Tjerkstra en Reehoorn. Sub H. De heer Hcidinga: Ik vind die zaak van de noodbrug over het Nieuwe Kanaal wel enigszins vreemd. Het is het College, dacht ik, toch ook wel bekend, dat een vrij belangrijk deel van de bevolking deze brug erg graag gehandhaafd zou zien. Noch het College, noch de Raad moeten dergelijke wensen van de bevolking zo maar naast zich neerleggen, want we zitten hier ten slotte voor de belangen van de burgerij. Nu zou het natuurlijk kunnen zijn, dat het algemeen belang ermee zou zijn gediend, dat deze brug werd verwijderd. Het is echter zeer de vraag, dacht ik, of dat wel het geval is. M.i. is het dat n.l. niet. De beantwoording door het College van de door mij ter zake gestelde vragen maakt mij dat ook niet duidelijk. Hoewel volgens U de toestand van de brug en speciaal van de palen onder de aanbruggen heel slecht is, laat U toch het zwaarste verkeer over deze brug toe. Zo vreselijk slecht kunnen ze dan toch niet zijn. Ik heb trouwens zelf deze palen eens gecontro leerd en het lijkt mij, dat de toestand daarvan nog wel wat meevalt. Ik heb er helemaal geen behoefte aan om tegen de technische adviezen van de mensen van de Dienst voor Open bare Werken in te gaan. Ik heb de meeste waardering voor hun vakmanschap en het is volkomen normaal, dat U op de advie zen van onze eigen Dienst afgaat. Wat ik echter mis, is de overweging Uwerzijds of het ook mogelijk is deze brug te behouden, ten einde tegemoet te komen aan de toch wel sterk levende wens van de in die om geving wonende bevolking. Bij de beantwoording van de eerste door mij gestelde vra gen wordt de nadruk erop gelegd, dat G.S. voor die brug slechts een tijdelijke vergunning hebben gegeven. In het on derhavige stuk echter wordt de nadruk erop gelegd, dat de Mi nister van Economische Zaken de subsidie wel eens zou kun nen terugvragen. Het lijkt er eigenlijk wel wat op, dat U de Minister hier de hint geeft om dat te doen. Beide opmerkin gen echter maken op mij enigszins de indruk van een bedrei ging, zoals een moeder die tegen haar kind kan uitspreken. Ik dacht echter niet, dat wij als Raad en College zó zaken moes ten doen. Natuurlijk interesseert het mij wel, dat de Minister dat mogelijk zou kunnen doen, maar als wij ervan overtuigd zijn, dat we die brug nog een tijdje moeten handhaven, dan moeten wij met de Minister van Economische Zaken overleg plegen, hoe wij deze kwestie oplossen. lk zal niet bestrijden, dat de in de stukken genoemde maatregelen m.b.t. de palen 183.000,zullen moeten kos ten. De vraag is naar mijn mening echter of juist déze maatre gelen moeten worden getroffen. M.i. is dat nl. niet nodig. De aangetaste palen kan men rustig laten staan en aan weerszij den daarvan of vlak erbij twee nieuwe palen slaan met een ver bindingsstuk op de kop, die de balken, waarop de aanbrug rust, opnieuw dragen. In de bij de stukken gelegde notities wordt gesteld, dat aan de bovenbouw van de brug geen zware con structieve eisen zijn gesteld, omdat het maar een noodbrug is. Ik dacht echter, dat dat niet waar was. Deze brug nl. is de oor spronkelijke spoordokbrug en is dus eigenlijk helemaal geen noodbrug. Hij is ook helemaal niet van een bijzonder lichte constructie. Het is mij heel goed bekend, dat het vorige jaar meerdere contragewichten uit die brug zijn gevallen. De brug gen bij de Tuinen en het Vliet hebben ook contragewichten. Gesteld nu, dat deze gewichten uit een van die bruggen zou den vallen, dan zouden we in deze Raad toch niet overwegen die brug af te breken. Dan zouden we besluiten tot reparatie van die brug. Voorts dacht ik, dat we bij deze kwestie wel dui delijk de 1ste Kanaalbrug mochten betrekken, die heel slecht is. Ik woon daar vlak bij en kan U wel zeggen, dat er heel wat aan die brug mankeert. We hebben zo nu en dan al bepaal de noodvoorzieningen aan die brug getroffen, opdat hij nog kan draaien. Soms kan de brugwachter hem niet eens open krijgen en dan help ik hem wel eens door aan de leuning te du wen. (lk voel me dan zo'n beetje gemeente-ambtenaar; ten slotte zit ik ook in de Raad.) (gelach) Ik ben dus van mening, dat het met betrekkelijk geringe middelen mogelijk is de noodbrug te handhaven. Met het oog daarop zou ik graag een voorstel willen indienen, dat luidt als volgt: „De Raad der Gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 31 maart 1970, besluit: 1. de zgn. hulpbrug over het Nieuwe Kanaal voorlopig niet af te breken; 2. het College van B. en W. op te dragen een plan met begro ting aan de Raad over te leggen betreffende het inslaan van een aantal heipalen t.b.v. de zgn. aanbruggen; 3. het College op te dragen een plan met begroting over te leggen, betreffende de verbeteringen of herstellingen, die no dig zouden kunnen zijn aan de bovenbouw van de brug; 4. het College op te dragen overleg te plegen met het Minis terie van Economische Zaken betreffende de financiële af wikkeling van de bouw van de 2de Kanaalbrug, annex hulp brug, en in dit overleg te betrekken de noodzaak van ver vanging van de in slechte staat zijnde 1ste Kanaalbrug en van het resultaat van dit overleg aan de Raad mededeling te doen." De heer Tjerkstra: lk had uit de stukken begrepen, dat deze brug moest verdwijnen, zowel om financiële redenen (reeds gegeven subsidie en nog te verstrekken subsidie) als om redenen van zwakke constructie. Ik ben ervan uitgegaan, dat die opvatting juist is, maar ik zou de zaak toch graag nog even van een andere kant willen bekijken. De afstand tussen de 1ste en de 2de Kanaalbrug is bijna 1 km. Het laten verval len van deze noodbrug zou betekenen, dat er tussen de stads delen ten noorden en ten zuiden van het Nieuwe Kanaal be slist zeer weinig verbindingsmogelijkheden overblijven. In verband hiermede zou ik graag willen vernemen of het Colle ge enig inzicht heeft in het gebruik, dat van deze brug wordt gemaakt en, zo niet, of het ook mogelijk is om, voordat we eventueel besluiten tot het afbreken van deze brug, te doen nagaan, hoeveel gebruik ervan wordt gemaakt. Ik vraag dit mede i.v.m. het volgende. Gesteld, dat er op het ogenblik be trekkelijk weinig gebruik van die brug wordt gemaakt, dan zou het toch best mogelijk zijn, dat er in de toekomst meer be hoefte zal bestaan aan deze extra connectie tussen de noord en de zuidkant van het Nieuwe Kanaal. Daarbij denk ik aan de situatie, dat b.v. de spoorbaan omhoog is gebracht, met daarin een paar onderdoorgangen en dat er voor een deel uit voering is gegeven aan ons wegenstructuurplan (ik denk daar bij m.n. aan de oostelijke binnenstadstangent; dan kom ik in de buurt van de 1ste Kanaalbrug terecht). Ik zou het op prijs stel len, wanneer dit nog eens werd bekeken en ik kan mij voorstel len, dat men daarbij tot de conclusie komt, dat deze extra ver binding hetzij direct, hetzij op den duur noodzakelijk blijft. Daarbij zou ik, mede gezien de zeer lange en daardoor wat moeilijk te volgen motie van de heer Heidinga, even in het midden willen laten of dat dan de onderhavige brug moet zijn. Met alle respect voor het vakmanschap van de heer Heidinga lijkt mij de operatie, die hij voorstelt, ook nog niet zo eenvou dig, omdat er ook dan nog wel het een en ander van zijn plaats moet worden gehaald. De heer Kingina: Ook wij dachten, dat er van deze nood brug nog vrij veel gebruik werd gemaakt. Naar mijn mening zou deze brug ook een ontlasting kunnen betekenen van het verkeer over de rondweg. Er liggen 's winters vrij veel sche pen in het Nieuwe Kanaal en daarom lijkt het mij ook van be lang, dat deze brug beweegbaar blijft. De heer Scliönfeld: Kortheidshalve zou ik mij volledig willen aansluiten bij de woorden van de heer Heidinga. Ook ik vind het noodzakelijk, dat deze noodbrug wordt gehand haafd en dat nader wordt bekeken, op welke wijze dit kan ge schieden. Mocht het niet mogelijk zijn de palen op de door de heer Heidinga voorgestelde wijze in te heien, dan zou er mis schien nog een andere oplossing mogelijk zijn om deze brug althans voor voetgangers en fietsers te behouden. De heer Tiekstra (weth.): Er is in de verhandelingen, die de raadsleden aan deze brug hebben gewijd, voortdurend het woord „noodbrug" gebruikt. Ik geloof ook, dat we er goed aan doen dit woord in de discussie consequent te handhaven. Deze brug is nl. in 1964 inderdaad als tijdelijke voorziening aangebracht. De keuze m.n. van de palen, waarop deze brug is gebouwd, stond daarmee ook in verband. De gebruikte den- nepalen zijn niet van dezelfde duurzame aard als men door gaans voor deze voorzieningen gebruikt. Geleidelijk heeft er dus een aantastingsproces plaats gehad, waardoor deze onder steuning niet meer betrouwbaar is - althans niet meer zodanig betrouwbaar, dat deze brug zonder nader te treffen voorzienin gen op deze plaats zou kunnen worden gehandhaafd. Men is dus bepaald uitgegaan van een tijdelijke voorziening in de tijd, dat de 2de Kanaalbrug eruit lag. Terecht vraagt de heer Heidin ga zich af, waarom het verkeer er nog steeds over mag, als de toestand van die brug dan inderdaad zo slecht is. De Raad zal zich herinneren, dat we op een bepaald moment welbewust en consequent de Prins Hendrikbrug hebben gesloten voor het zware autoverkeer, omdat we op dat ogenblik de verantwoor delijkheid voor eventualiteiten, die zich met die brug zou den kunnen voordoen, niet meer wilden dragen. Dat is het trieste bij de bruggen, waarmee wij te maken hebben. Wan neer dus de Raad zou besluiten, dat de onderhavige voorzie ning inderdaad in een toestand moet worden gebracht, dat z.i gedurende de tijd, dat er nog geen andere verbinding is, kan blijven liggen, dan moet men een materiaal gebruiken, dat duurzamer is dan het thans onder water gebruikte materiaal. Daar zitten m.n. de kosten in. De heer Heidinga moet zich wel realiseren, dat deze noodvoorziening indertijd nog niet zo goedkoop was (ruwweg 2Vi ton), ondanks het feit, dat voor de bovenbouw de oorspronkelijke dokbrug is gebruikt. Daar zitten de kosten dus niet in. Zouden we deze zelfde brug nü bouwen dit ter vergelijking van de kosten dan zou ze stellig op 3^2 ton komen. Ik ben ervan overtuigd (en de heer Heidinga is dat, dacht ik, ook), dat de raming van Openbare Werken m.b.t. de te treffen voorzieningen, waardoor deze brug inderdaad een behoorlijk lange tijd opnieuw kan worden gebruikt, wel juist is, vooral met het oog op het materiaal, dat men daarvoor gekozen heeft, dat duurzamer moét zijn dan dennepalen. Deze dennepalen staan nu 5 a 6 jaar erin en ik neem aan, dat men over 5 a 6 jaar niet opnieuw zo'n opera tie wil. Ik wijs de Raad erop, dat de aanbesteding voor de af braak van de brug reeds is gehouden. In overleg met de aan nemer is eind vorige week besloten de gunning nog 14 dagen op te schorten, ten einde meer tijd te krijgen, ook voor de Raad, om tot een beslissing te komen. Ik meen te moeten stellen, dat de bedoeling van de subsidië ring destijds niet is geweest een voorziening te treffen, die lan ger dienst moest doen dan nodig was voor de vervanging van de 2de Kanaalbrug. Aangezien het gaat om de uitvoering van infrastructuurwerken, ben ik bang, dat het overleg met Econo mische Zaken ter zake wel eens op een negatief resultaat zou kunnen uitlopen, mede gelet op de opstelling, die Economi sche Zaken t.a.v. infra-structuurwerken meestal inneemt. Ik heb er dus weinig fiducie in, dat we met subsidie van Econo mische Zaken deze brug nog langer zouden kunnen handha ven, nog afgezien van het feit, dat het niet de minste zin heeft tegenover Economische Zaken de toestand van de 1ste Ka naalbrug aan te halen. Het is logisch, dat in de tijd, dat de 2de Kanaalbrug er niet was, er van deze noodbrug intensief gebruik werd gemaakt, evenals in de tijd, dat de Zuidergrachtswal voor verkeer niet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 2