2
3
geweest, dan zou U dat andere rapport moeten hebben, waar
naar U heeft gevraagd. Hoe dat zit, weet ik echter op dit mo
ment ook niet.
De Voorzitter: Wij zullen e.e.a. doen nagaan en de Raad
alsnog informeren of het door de heer Van Balen Walter be
doelde rapport de Raad al of niet ter inzage kan worden ge
geven.
De onder sub D genoemde rapporten worden met inachtne
ming van de door de Voorzitter gedane toezegging voor ken
nisgeving aangenomen.
Sub E.
Dit verzoek wordt in handen gesteld van B. en W. om pre
advies.
Sub F.
Deze mededeling wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub G.
De heer Tjerkstra: Het College schrijft, dat de in het me
morandum vermelde problemen reeds de volle aandacht heb
ben. Daar twijfelen wij niet aan. Er wordt echter voorgesteld,
dit adres verder voor kennisgeving aan te nemen. Daarmee is
onze fractie het eigenlijk niet eens. Wanneer een stuk voor
kennisgeving wordt aangenomen, kan dat ook de indruk
wekken, dat men het naast zich neerlegt. Ik weet wel, dat dat
beslist niet de bedoeling van het College is. De problemen,
die in de brief van de Fryske Nasjonale Partij worden aange
sneden, zijn ons allen en ook al langer dan vandaag bekend.
Het lijkt ons goed de brief in een enigszins positieve zin te be
antwoorden. Inderdaad kan men zich afvragen, waar dit pro
bleem ligt van het tekort aan gemeentelijke financiën en mo
gelijk ook van de wat scheve verhoudingen wat betreft som
mige plattelandsgemeenten. De oplossing van dat probleem is
een zaak, die de Regering aangaat en niet ons. Het is dan ook
geenszins mijn bedoeling op deze materie thans in te gaan, dat
doen we zo nu en dan bij de begrotingszittingen. Ik zou er
wel namens mijn fractie op willen aandringen, dat U adressant
in deze zin antwoordt, dat deze problemen niet alleen Uw
volle aandacht hebben, maar dat zij ook bij voortduring de
aandacht van de andere Gemeenten hebben middels de Ver
eniging van Nederlandse Gemeenten, dat dit voor het overige
een zaak is van de Tweede Kamer, dat de betreffende fracties
van deze Raad dat al meerdere malen hebben doorgegeven
aan de Tweede Kamer-fracties en dat wij dat ook in dit ge
val weer zullen doen.
De heer Reehoorn: Mijn opmerkingen zijn eigenlijk van
dezelfde aard als die van de heer Tjerkstra. Ook wij zouden
graag willen zien, dat op dit adres iets positiever werd gerea
geerd. Vooral wanneer U schrijft, dat deze problemen de aan
dacht van het College hebben, zou aan de F.N.P. kunnen
worden doorgegeven, dat deze zaak en ook dat, wat zij aan
snijdt, in het overleg zal worden betrokken. Als ik de krant
goed heb gevolgd, hebben Provinciale Staten aan G.S. ge
vraagd om over deze zaak met een rapport te komen. Daar
zullen wij dan t.z.t. ook wel kennis van kunnen nemen.
Deze hele verhouding Rijk-Gemeente in het financiële vlak
heeft inderdaad, dacht ik, bij voortduring Uw aandacht. Per
soonlijk zou het mij wel interesseren eens te horen, wat door
de Gemeente Leeuwarden in het kader van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten over bepaalde concrete punten t.a.v.
die huidige financiële verhouding Rijk-Gemeente ingebracht
is punten, die bij ons ook kritiek ontmoeten in die hier en
daar toch wat scheef getrokken verhoudingen tussen de Ge
meenten van verschillende grootte.
De heer De Jong (weth.): De heer Tjerkstra zou eigen
lijk graag een antwoord van het College aan adressant zien.
Wij hebben reeds gesteld, dat deze problemen de aandacht
hebben, dus niet alleen onze aandacht, maar o.a. ook die van
de Minister. De Minister heeft zelf bij circulaire d.d. 30 juni
1969 gezegd, dat i.v.m. de voorgenomen herziening van de
verdeelsleutel van de uitkeringen uit het Gemeentefonds de
bedragen per inwoner voor 1970 voorlopig gelijk moeten blij
ven aan die voor 1969 in afwachting van wat er verder in be
weging is. Men voelt dus wel, dat deze zaak voldoende leeft
zowel bij de Minister als bij de Raad voor de Gemeentefinan-
ciën en we vragen ons dan ook af of het op dit moment wel
juist is adhesie te betuigen aan een adres dat in zijn intentie
onze sympathie wel heeft, maar dat in zijn uitwerking en de
gedane voorstellen bepaald bezwaren bij ons oproept. Een
van de voorstellen van adressant is b.v. de Raad voor de Ge-
meentefinanciën maar zo gauw mogelijk op te heffen. Daar
hebben wij nu echter juist bezwaar tegen, want daar ligt nu
juist een stuk bundeling van krachten. Adressant wil voorts
o.m. volledige gelijkschakeling van alle plattelandsgemeenten
en grote Gemeenten. Een dergelijke stelling vinden we echter
toch wel absurd. Daarmee gaat de sympathie van het adres in
eerste aanleg niet verloren; er zit inderdaad wel iets in, maar
als Gemeente durven we niet te gaan staan achter de uitwer
king en de conclusies ervan. Deze kwestie is hier echter al
eens eerder besproken en kortheidshalve zou ik daarnaar
kunnen verwijzen. Wanneer de heer Tjerkstra beslist wil, dat
we een antwoord aan adressant sturen, dan wil ik wel toezeg
gen, dat we kunnen schrijven, dat de in deze circulaire aange
sneden problemen ook onze aandacht hebben en dat we niet
na zullen laten ermee naar voren te komen, waar we dat maar
kunnen. In het verleden is deze zaak ook in het kader van be
sprekingen in de Commissie voor de Gemeentefinanciën door
de afgevaardigde van Leeuwarden ter sprake gebracht. Mede
namens het College zou ik willen stellen, dat we wel in deze
zin zouden kunnen antwoorden, met dien verstande, dat we
daarbij tevens uitdrukkelijk stellen, dat we ons van de in het
adres getrokken conclusies distanciëren. Ik dacht, dat ik hier
mee tevens de vragen van de heer Reehoorn had beantwoord.
De heer Tjerkstra: Ik vrees, dat er een klein misverstand
is ontstaan. De heer De Jong heeft het over adhesiebetuiging
en het eens zijn met de uitwerking en de conclusies van het
onderhavige adres. Daarom heb ik helemaal niet gevraagd
en dat is mijn bedoeling ook niet. Het gaat mij er alleen om,
dat we iets positiever antwoorden dan U ons voorstelt, nl. om
dit adres voor kennisgeving aan te nemen. Met een antwoord
in de door de heer De Jong geschetste zin kan ik best tevre
den zijn.
De Voorzitter: Dit adres zal dus worden beantwoord in
de zin, zoals zojuist is besproken tussen Wethouder De Jong
en de heren Tjerkstra en Reehoorn.
Sub H.
De heer Hcidinga: Ik vind die zaak van de noodbrug over
het Nieuwe Kanaal wel enigszins vreemd. Het is het College,
dacht ik, toch ook wel bekend, dat een vrij belangrijk deel
van de bevolking deze brug erg graag gehandhaafd zou zien.
Noch het College, noch de Raad moeten dergelijke wensen
van de bevolking zo maar naast zich neerleggen, want we
zitten hier ten slotte voor de belangen van de burgerij. Nu zou
het natuurlijk kunnen zijn, dat het algemeen belang ermee zou
zijn gediend, dat deze brug werd verwijderd. Het is echter zeer
de vraag, dacht ik, of dat wel het geval is. M.i. is het dat n.l.
niet. De beantwoording door het College van de door mij ter
zake gestelde vragen maakt mij dat ook niet duidelijk. Hoewel
volgens U de toestand van de brug en speciaal van de palen
onder de aanbruggen heel slecht is, laat U toch het zwaarste
verkeer over deze brug toe. Zo vreselijk slecht kunnen ze dan
toch niet zijn. Ik heb trouwens zelf deze palen eens gecontro
leerd en het lijkt mij, dat de toestand daarvan nog wel wat
meevalt. Ik heb er helemaal geen behoefte aan om tegen de
technische adviezen van de mensen van de Dienst voor Open
bare Werken in te gaan. Ik heb de meeste waardering voor hun
vakmanschap en het is volkomen normaal, dat U op de advie
zen van onze eigen Dienst afgaat.
Wat ik echter mis, is de overweging Uwerzijds of het ook
mogelijk is deze brug te behouden, ten einde tegemoet te
komen aan de toch wel sterk levende wens van de in die om
geving wonende bevolking.
Bij de beantwoording van de eerste door mij gestelde vra
gen wordt de nadruk erop gelegd, dat G.S. voor die brug
slechts een tijdelijke vergunning hebben gegeven. In het on
derhavige stuk echter wordt de nadruk erop gelegd, dat de Mi
nister van Economische Zaken de subsidie wel eens zou kun
nen terugvragen. Het lijkt er eigenlijk wel wat op, dat U de
Minister hier de hint geeft om dat te doen. Beide opmerkin
gen echter maken op mij enigszins de indruk van een bedrei
ging, zoals een moeder die tegen haar kind kan uitspreken. Ik
dacht echter niet, dat wij als Raad en College zó zaken moes
ten doen. Natuurlijk interesseert het mij wel, dat de Minister
dat mogelijk zou kunnen doen, maar als wij ervan overtuigd
zijn, dat we die brug nog een tijdje moeten handhaven, dan
moeten wij met de Minister van Economische Zaken overleg
plegen, hoe wij deze kwestie oplossen.
lk zal niet bestrijden, dat de in de stukken genoemde
maatregelen m.b.t. de palen 183.000,zullen moeten kos
ten. De vraag is naar mijn mening echter of juist déze maatre
gelen moeten worden getroffen. M.i. is dat nl. niet nodig. De
aangetaste palen kan men rustig laten staan en aan weerszij
den daarvan of vlak erbij twee nieuwe palen slaan met een ver
bindingsstuk op de kop, die de balken, waarop de aanbrug rust,
opnieuw dragen. In de bij de stukken gelegde notities wordt
gesteld, dat aan de bovenbouw van de brug geen zware con
structieve eisen zijn gesteld, omdat het maar een noodbrug is.
Ik dacht echter, dat dat niet waar was. Deze brug nl. is de oor
spronkelijke spoordokbrug en is dus eigenlijk helemaal geen
noodbrug. Hij is ook helemaal niet van een bijzonder lichte
constructie. Het is mij heel goed bekend, dat het vorige jaar
meerdere contragewichten uit die brug zijn gevallen. De brug
gen bij de Tuinen en het Vliet hebben ook contragewichten.
Gesteld nu, dat deze gewichten uit een van die bruggen zou
den vallen, dan zouden we in deze Raad toch niet overwegen
die brug af te breken. Dan zouden we besluiten tot reparatie
van die brug. Voorts dacht ik, dat we bij deze kwestie wel dui
delijk de 1ste Kanaalbrug mochten betrekken, die heel slecht
is. Ik woon daar vlak bij en kan U wel zeggen, dat er heel wat
aan die brug mankeert. We hebben zo nu en dan al bepaal
de noodvoorzieningen aan die brug getroffen, opdat hij nog
kan draaien. Soms kan de brugwachter hem niet eens open
krijgen en dan help ik hem wel eens door aan de leuning te du
wen. (lk voel me dan zo'n beetje gemeente-ambtenaar; ten
slotte zit ik ook in de Raad.) (gelach)
Ik ben dus van mening, dat het met betrekkelijk geringe
middelen mogelijk is de noodbrug te handhaven. Met het oog
daarop zou ik graag een voorstel willen indienen, dat luidt als
volgt:
„De Raad der Gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen
op 31 maart 1970, besluit:
1. de zgn. hulpbrug over het Nieuwe Kanaal voorlopig niet
af te breken;
2. het College van B. en W. op te dragen een plan met begro
ting aan de Raad over te leggen betreffende het inslaan van
een aantal heipalen t.b.v. de zgn. aanbruggen;
3. het College op te dragen een plan met begroting over te
leggen, betreffende de verbeteringen of herstellingen, die no
dig zouden kunnen zijn aan de bovenbouw van de brug;
4. het College op te dragen overleg te plegen met het Minis
terie van Economische Zaken betreffende de financiële af
wikkeling van de bouw van de 2de Kanaalbrug, annex hulp
brug, en in dit overleg te betrekken de noodzaak van ver
vanging van de in slechte staat zijnde 1ste Kanaalbrug en van
het resultaat van dit overleg aan de Raad mededeling te
doen."
De heer Tjerkstra: lk had uit de stukken begrepen, dat
deze brug moest verdwijnen, zowel om financiële redenen
(reeds gegeven subsidie en nog te verstrekken subsidie) als
om redenen van zwakke constructie. Ik ben ervan uitgegaan,
dat die opvatting juist is, maar ik zou de zaak toch graag nog
even van een andere kant willen bekijken. De afstand tussen
de 1ste en de 2de Kanaalbrug is bijna 1 km. Het laten verval
len van deze noodbrug zou betekenen, dat er tussen de stads
delen ten noorden en ten zuiden van het Nieuwe Kanaal be
slist zeer weinig verbindingsmogelijkheden overblijven. In
verband hiermede zou ik graag willen vernemen of het Colle
ge enig inzicht heeft in het gebruik, dat van deze brug wordt
gemaakt en, zo niet, of het ook mogelijk is om, voordat we
eventueel besluiten tot het afbreken van deze brug, te doen
nagaan, hoeveel gebruik ervan wordt gemaakt. Ik vraag dit
mede i.v.m. het volgende. Gesteld, dat er op het ogenblik be
trekkelijk weinig gebruik van die brug wordt gemaakt, dan
zou het toch best mogelijk zijn, dat er in de toekomst meer be
hoefte zal bestaan aan deze extra connectie tussen de noord
en de zuidkant van het Nieuwe Kanaal. Daarbij denk ik aan
de situatie, dat b.v. de spoorbaan omhoog is gebracht, met
daarin een paar onderdoorgangen en dat er voor een deel uit
voering is gegeven aan ons wegenstructuurplan (ik denk daar
bij m.n. aan de oostelijke binnenstadstangent; dan kom ik in de
buurt van de 1ste Kanaalbrug terecht). Ik zou het op prijs stel
len, wanneer dit nog eens werd bekeken en ik kan mij voorstel
len, dat men daarbij tot de conclusie komt, dat deze extra ver
binding hetzij direct, hetzij op den duur noodzakelijk blijft.
Daarbij zou ik, mede gezien de zeer lange en daardoor wat
moeilijk te volgen motie van de heer Heidinga, even in het
midden willen laten of dat dan de onderhavige brug moet zijn.
Met alle respect voor het vakmanschap van de heer Heidinga
lijkt mij de operatie, die hij voorstelt, ook nog niet zo eenvou
dig, omdat er ook dan nog wel het een en ander van zijn
plaats moet worden gehaald.
De heer Kingina: Ook wij dachten, dat er van deze nood
brug nog vrij veel gebruik werd gemaakt. Naar mijn mening
zou deze brug ook een ontlasting kunnen betekenen van het
verkeer over de rondweg. Er liggen 's winters vrij veel sche
pen in het Nieuwe Kanaal en daarom lijkt het mij ook van be
lang, dat deze brug beweegbaar blijft.
De heer Scliönfeld: Kortheidshalve zou ik mij volledig
willen aansluiten bij de woorden van de heer Heidinga. Ook
ik vind het noodzakelijk, dat deze noodbrug wordt gehand
haafd en dat nader wordt bekeken, op welke wijze dit kan ge
schieden. Mocht het niet mogelijk zijn de palen op de door de
heer Heidinga voorgestelde wijze in te heien, dan zou er mis
schien nog een andere oplossing mogelijk zijn om deze brug
althans voor voetgangers en fietsers te behouden.
De heer Tiekstra (weth.): Er is in de verhandelingen, die
de raadsleden aan deze brug hebben gewijd, voortdurend
het woord „noodbrug" gebruikt. Ik geloof ook, dat we er goed
aan doen dit woord in de discussie consequent te handhaven.
Deze brug is nl. in 1964 inderdaad als tijdelijke voorziening
aangebracht. De keuze m.n. van de palen, waarop deze brug is
gebouwd, stond daarmee ook in verband. De gebruikte den-
nepalen zijn niet van dezelfde duurzame aard als men door
gaans voor deze voorzieningen gebruikt. Geleidelijk heeft er
dus een aantastingsproces plaats gehad, waardoor deze onder
steuning niet meer betrouwbaar is - althans niet meer zodanig
betrouwbaar, dat deze brug zonder nader te treffen voorzienin
gen op deze plaats zou kunnen worden gehandhaafd. Men is
dus bepaald uitgegaan van een tijdelijke voorziening in de tijd,
dat de 2de Kanaalbrug eruit lag. Terecht vraagt de heer Heidin
ga zich af, waarom het verkeer er nog steeds over mag, als de
toestand van die brug dan inderdaad zo slecht is. De Raad zal
zich herinneren, dat we op een bepaald moment welbewust
en consequent de Prins Hendrikbrug hebben gesloten voor het
zware autoverkeer, omdat we op dat ogenblik de verantwoor
delijkheid voor eventualiteiten, die zich met die brug zou
den kunnen voordoen, niet meer wilden dragen. Dat is het
trieste bij de bruggen, waarmee wij te maken hebben. Wan
neer dus de Raad zou besluiten, dat de onderhavige voorzie
ning inderdaad in een toestand moet worden gebracht, dat z.i
gedurende de tijd, dat er nog geen andere verbinding is, kan
blijven liggen, dan moet men een materiaal gebruiken, dat
duurzamer is dan het thans onder water gebruikte materiaal.
Daar zitten m.n. de kosten in. De heer Heidinga moet zich
wel realiseren, dat deze noodvoorziening indertijd nog niet zo
goedkoop was (ruwweg 2Vi ton), ondanks het feit, dat voor
de bovenbouw de oorspronkelijke dokbrug is gebruikt. Daar
zitten de kosten dus niet in. Zouden we deze zelfde brug nü
bouwen dit ter vergelijking van de kosten dan zou ze
stellig op 3^2 ton komen. Ik ben ervan overtuigd (en de heer
Heidinga is dat, dacht ik, ook), dat de raming van Openbare
Werken m.b.t. de te treffen voorzieningen, waardoor deze
brug inderdaad een behoorlijk lange tijd opnieuw kan worden
gebruikt, wel juist is, vooral met het oog op het materiaal, dat
men daarvoor gekozen heeft, dat duurzamer moét zijn dan
dennepalen. Deze dennepalen staan nu 5 a 6 jaar erin en ik
neem aan, dat men over 5 a 6 jaar niet opnieuw zo'n opera
tie wil. Ik wijs de Raad erop, dat de aanbesteding voor de af
braak van de brug reeds is gehouden. In overleg met de aan
nemer is eind vorige week besloten de gunning nog 14 dagen
op te schorten, ten einde meer tijd te krijgen, ook voor de
Raad, om tot een beslissing te komen.
Ik meen te moeten stellen, dat de bedoeling van de subsidië
ring destijds niet is geweest een voorziening te treffen, die lan
ger dienst moest doen dan nodig was voor de vervanging van
de 2de Kanaalbrug. Aangezien het gaat om de uitvoering van
infrastructuurwerken, ben ik bang, dat het overleg met Econo
mische Zaken ter zake wel eens op een negatief resultaat zou
kunnen uitlopen, mede gelet op de opstelling, die Economi
sche Zaken t.a.v. infra-structuurwerken meestal inneemt. Ik
heb er dus weinig fiducie in, dat we met subsidie van Econo
mische Zaken deze brug nog langer zouden kunnen handha
ven, nog afgezien van het feit, dat het niet de minste zin heeft
tegenover Economische Zaken de toestand van de 1ste Ka
naalbrug aan te halen.
Het is logisch, dat in de tijd, dat de 2de Kanaalbrug er niet
was, er van deze noodbrug intensief gebruik werd gemaakt,
evenals in de tijd, dat de Zuidergrachtswal voor verkeer niet