I Sub J. zieningen aan de noodbrug is het al precies zo gesteld. Dat is m.i. ook nog geen uitgemaakte zaak. De heer De Jong zegt wel, dat dat 183.000,kost, maar ik heb mijn best gedaan om aan te tonen, dat dat niet nodig is. Ik heb alleen een voorbehoud gemaakt voor de bovenbouw. De heer De Jong komt door zijn berekening aan een bedrag van 4 ton en dan zijn we nog net zover als bij de eerste instantie van deze dis cussie. We weten nu nog geen concrete feiten en de bedoeling van mijn voorstel is juist, dat de Raad concreet inzicht in de zaak krijgt. De heer Engels: De heer Heidinga heeft een voorstel in gediend, dat erop neerkomt, dat hij vraagt de brug voorlopig niet af te breken, een begroting te doen opmaken van de kos ten van het inslaan van de heipalen volgens zijn suggestie, te bekijken, wat er moet gebeuren aan de bovenbouw (de Wet houder zegt, daar op het ogenblik niets van af te weten. De heer Heidinga heeft dus gelijk dat te vragen.), een totaal in zicht van de kosten te geven en dan met Economische Zaken te bekijken, hoever dat Ministerie wil gaan. Dat vraagt de heer Heidinga U op korte termijn te doen en wel n.a.v. een stuk, waarin staat, dat U moet vrezen, dat er misschien moeilijkheden met Economische Zaken zullen ontstaan. Wat maak ik nu mee? De Wethouder krijgt in twee instanties de gelegenheid te antwoorden, maar bij geen van deze beide gele genheden zegt hij uitdrukkelijk: „Economische Zaken doet het niet." Integendeel. Hij zegt te vrezen, dat hij moeilijkhe den met Economische Zaken krijgt en in tweede instantie zegt hij zelfs daarbij, dat dit voor hem niet het zwaarste argument is geweest. Nu hoor ik ineens van de Wethouder van Finan ciën, dat er gezegd is, dat er moeilijkheden met Economische Zaken zullen komen. Waarom staat dat dan niet in de stuk ken? Dat brengt mij ertoe te vragen, wat er nu eenvoudiger is dan wat wij hier verzoeken, nl. e.e.a. met Economische Za ken te bekijken, met een rapportje bij de Raad te komen over 3 of 6 weken (als de heer Heidinga het in een paar dagen kan bekijken, dan kan onze dienst met zijn mensen dat ook) en daarbij de inlichting te voegen, wat Economische Zaken doet. (Ook daarvan krijgt U binnen 3 of 6 weken antwoord). Ik blijf dus insisteren op het voorstel van de heer Heidinga, van de juistheid waarvan ik tijdens deze discussie steeds meer overtuigd ben geraakt. De heer Kingma: Na de uiteenzetting van Wethouder De Jong ben ik er eigenlijk nog meer van overtuigd geraakt, dat het in feite heel eenvoudig moet zijn om ook met Eco nomische Zaken tot overeenstemming te komen. Er is immers sprake van de aanleg van een nieuwe brug, dus het gaat al leen maar om enig uitstel. Ik kan me echt niet voorstellen, dat men op dat Ministerie zo dwars zou zijn, dat men dat uit stel niet wil verlenen. De heer Venema: Ik zou graag het volgende willen vra gen. Wanneer nu straks cijfers op tafel konten van deskundi ge mensen en we hebben hier ook een deskundige zitten in de persoon van de heer Heidinga dan wil ik toch wel graag van deze heren de toezegging hebben, dat ze ze accep teren. Anders zeggen ze misschien de volgende keer wel weer, dat ze het voor minder geld kunnen doen. Nou, we weten wel, wanneer we bij die knapen terecht konten, dan moeten we dokken! De heer Tiekstra (weth.): Ik heb er niet het minste be zwaar tegen, maar ik moet wel zeggen, dat ik een uitstel van 3 weken op dit ogenblik bepaald de grens acht. Morgenavond vergadert de Commissie voor Openbare Werken en dat is dé gelegenheid om deze zaak goed gedetailleerd door te spreken, waarbij de cijfers op tafel komen. Wat het geloof in de cijfers betreft, heb ik me, dacht ik, nogal duidelijk uitgedrukt. Maar laten we e.e.a. rustig uitzoeken. Ik maak nog wel het voorbe houd, dat ik in het College van B. en W. de mogelijkheid wil bespreken om de noodbrug voor autoverkeer te sluiten en uitsluitend open te stellen voor voetgangers en wielrijders. De heer De Jong (weth.): Het is niet mogelijk de kosten van de herstelwerkzaamheden aan de aanbruggen te dekken uit de door de heer Reehoorn bedoelde post. Deze post be loopt 175.000,en daaruit moet in de loop van het jaar 30 a 40 keer worden geput voor kleine voorzieningen. Ik zou nog even willen benadrukken, dat Economische Za ken niets te maken heeft met de 1ste Kanaalbrug. Voor het wegenvierkant krijgen we niet eenzelfde subsidie als voor de 2e Kanaalbrug. Daardoor kunnen we niet zo maar even om- switchen. De Voorzitter: Ik stel voor, dat we de motie en eventueel het voorstel in stemming brengen, nadat er al dan niet een na dere verklaring namens het College is afgelegd. De Raad gaat hiermee akkoord. Sub l. De heer Rijpnia: Over dit punt zou ik graag de volgende vragen willen stellen. a. Hoe is de bestuurlijke verhouding van deze commissie, tot de instelling waarvan het College een voorstel doet, tot de Stichting Culturele Centra? b. Is het initiatief voor deze nieuwe commissie uitgegaan of mede uitgegaan van genoemde stichting? c. Is deze commissie een werkcommissie of een overlegcom missie? Voor een werkcommissie is ze naar mijn gevoel veel te groot. Ik zou me kunnen voorstellen, dat voor een over legcommissie de verhouding van de groepen en de aantallen groepen niet aan een goede vertegenwoordiging van de be langhebbenden beantwoordt. d. Wat is de reden, dat die commissie zo is samengesteld? Wanneer ik b.v. kijk naar de keuze van de raadsleden (maar dat moet U maar niet al te serieus nemen), dan vraag ik me af of deze keuze mede is bepaald door de mogelijkheid dit nieuwe gebouw ook te gebruiken voor oecumenische kerk diensten of voor kerkconcerten. Is het de bedoeling, dat de commissie maar kort functioneert, gezien de korte zittingspe riode, die van een van de te benoemen leden zeker is? Waar om 5 leden van het Frysk Orkest? e. Vergadert deze commissie in het openbaar of organiseert zij bijeenkomsten met belanghebbende groepen uit de bevol king? De heer Weide: De brede samenstelling van deze com missie verdient alle lof. Ik heb echter nog 2 vragen. Voor de sector congres- en tentoonstellingswezen stelt het Colle ge voor te benoemen de heren Pols en Van den Berg. Ik heb tegen de benoeming van de heer Pols geen enkel bezwaar, ge zien zijn bestuurlijke kwaliteiten. Hij zal echter zitting ne men in zijn functie van voorzitter van de plaatselijke V.V.V. Aangezien de andere commissieleden zijn gekozen zowel uit het bestuurlijke als het praktische vlak, zou ik het College wil len adviseren om naast de heer Pols ook de huidige directeur van de plaatselijke V.V.V. te benoemen op grond van zijn praktische ervaringen m.b.t. het congres- en tentoonstellings wezen. In de tweede plaats wilde ik nog iets vragen over de archi tecten. Bij de behandeling van de nota over de culturele ac commodaties heb ik gevraagd, welke architecten dit plan zul len begeleiden, zullen voorbereiden en uitwerken. Daarop heb ik min of meer een vaag antwoord gekregen. Nu wij deze commissie gaan benoemen, zou ik het College willen vragen of de in te schakelen architecten plaatselijke, landelijke of buitenlandse architecten zijn. De heer Ten Brug (weth.): Op de vragen van de heer Rijp- ma zou ik het volgende willen antwoorden. a. Er bestaat geen bestuurlijke verhouding tussen deze com missie en de Stichting Culturele Centra. b. Het initiatief tot het instellen van deze commissie is niet uitgegaan van de Stichting Culturele Centra, maar van het College, zoals ook bij de behandeling indertijd van het voor stel tot verbouw van de Harmonie en de Beurs is gezegd. c. De heer Rijpma maakt het mij moeilijk, wanneer ik een keuze moet doen tussen „werkcommissie" en „overlegcom missie". Ik ben het met hem eens, dat deze commissie voor een werkcommissie veel te groot is en voor een overlegcom missie zijn de leden niet goed vertegenwoordigd. Ik zou daar om willen zeggen, dat het eerder een begeleidingscommissie is. (gelach) d. De keuze van de te benoemen raadsleden zou aanleiding kunnen geven tot het houden van oecumenische diensten. In geen enkel opzicht ben ik daar een tegenstander van en ik ben blij, dat de heer Rijpma met mij de oecumene ruimer ziet dan het samengaan van drie christelijke partijen, (ge lach) Wij achten het geen bezwaar, dat een van de raadsle den, wanneer hij de Raad ondertussen mocht verlaten, daar na aan het werk van deze commissie blijft deelnemen. Voor het Frysk Orkest zal dit concerthuis hét vestigings- punt zijn. We hebben dan ook gemeend bij deze commissie niet alleen het bestuur en de directie te moeten betrekken, maar ook twee van de orkestleden. De heer Rijpma kan er van verzekerd zijn, dat het er bij deze mensen niet alleen om zal gaan of de verbouwde Beurs wel geschikt zal zijn voor concerten, zoals het Frysk Orkest die in het algemeen geeft, maar dat deze mensen ook zeker rekening zullen houden met Je mogelijkheid van het brengen van andersoortige muziek. Ik denk daarbij speciaal aan de sector lichte muziek, d. Het is niet de bedoeling, dat deze commissie in het open baar vergadert. De uiteindelijke resultaten van de commissie vergaderingen konten echter in de Raad, waar zij in het I openbaar kunnen worden behandeld. Ik kan me wel voorstel- I len, dat deze commissie, die al contacten met allerlei organi- I saties heeft, ook van die kant de nodige inlichtingen krijgt. De heer Weide heeft gevraagd, waarom ook niet de direc- I teur van de V.V.V. in deze commissie is opgenomen. Welnu I er bestaat geen enkel bezwaar tegen, dat op bepaalde momen- I ten de heer Soepboer als adviseur van de heer Pols in het to- I taal van het werk van deze commissie wordt betrokken. Het antwoord op de vraag van de heer Weide m.b.t. de in I te schakelen architecten was destijds inderdaad vaag. Dat I moest het ook wel zijn en dat moet het ook nu nog zijn.Wij I denken nl., dat in deze commissie ook over de architectkeuze I zal moeten worden gesproken. De heer De Leeuw: lk ben bijzonder blij met dit besluit I van het College. Daardoor valt een aantal dreigingen en I spanningen tussen werkgevers en werknemers weg. Voorts hoop ik, dat het in de brief van B. en W. gebruikte woordje I „vooralsnog" een bijzonder ruime tijdsinhoud zal krijgen. I Persoonlijk zou ik het bijzonder plezierig vinden, dat de Ka- I mer van Koophandel, wanneer zij m.b.t. deze zaak nog I weer een advies uitbrengt, dit met meer gevoel, meer studie I en achtergrondinformatie zal doen dan thans is gebeurd. De heer Van Balen Walter: Tegen dit besluit heb ik I geen bezwaar. Onder de gegeven omstandigheden acht ik dit I het verstandigste, wat het College kon doen. Ik betreur het I alleen, dat de Raad nog altijd wordt geroepen om over dit I soort zaken te beslissen. Naar mijn mening behoorde zo I langzamerhand het bedrijfsleven zo volwassen te zijn, dat I het deze zaken zelf kan afdoen. De Voorzitter schorst om 21.05 uur de vergadering voor I het houden van een koffiepauze. De Voorzitter heropent om 21.30 uur de vergadering en I deelt mede, dat er n.a.v. de mededeling sub H namens het I College geen nadere verklaring zal worden afgelegd. Dan I breng ik nu de motie van de heer Heidinga c.s. in stemming. De motie van de heer Heidinga c.s. wordt aangenomen met I 22 stemmen voor en 8 stemmen tegen. Tegen stemmen de heren Ir. van Balen Walter, Ten Brug, I Heetla, De Jong, Tiekstra, Mr. B. P. van der Veen, De I Vries en Weide. I Punten 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 (bijlagen nos. 91, 89, 106, 86, I 94, 84 en 90). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van I B. en W. I Punt 10 (bijlage no. 85). De heer Tjerkstra: Tegen het beëindigen van deze erf- I pachtsovereenkomst als zodanig hebben wij uiteraard geen be- I zwaar. De betrokkenen hebben dat ook niet. Zij hebben ech- I ter wel bezwaar tegen de onder nr. 3 in het ontwerp-besluit I opgenomen voorwaarde, betrekking hebbende op het plaat- I sen van een azobé-houten hek ter afscheiding tussen tuin en I openbare weg. Betrokkenen wensen een tuinmuurtje en me- I nen daarop recht te hebben, omdat er voorheen ook een der- I gelijk muurtje stond. Dat is hun, zeggen zij, ook toegezegd. I Of dat waar is, kan ik niet beoordelen. Schriftelijk is het in I ieder geval niet vastgelegd. Wel wordt echter die indruk ge- I wekt, wanneer men de verklaring ziet, die deze mensen in- I Oertijd is voorgelegd. Daarin staat onder punt 5, dat zij ak- I koord gaan met het beëindigen van deze erfpachtsovereen- I komst, mits op de nieuwe grens van erfscheiding met de I Tjerk Hiddesstraat door en voor rekening van de Gemeente I Leeuwarden, behoudens goedkeuring door de Schoonheids- I commissie, weer een tuinmuurtje wordt geplaatst. Deze men- I ^en hebben die verklaring niet getekend, omdat zij omtrent bet plaatsen van dat tuinmuurtje zekerheid wilden hebben, onafhankelijk van het oordeel van de Schoonheidscommissie. Ze hadden in die beoordeling blijkbaar niet al te veel ver trouwen. In de loop van de onderhandelingen met de Gemeen te is wel gebleken, dat dit wantrouwen wel enig recht van be staan had. Het College bleek nl. niet bereid om daar weder om een muurtje als afscheiding te doen plaatsen en deze kwestie is, zoals een der betrokkenen schrijft, een onverkwik kelijk zaakje geworden, waaruit een niet onaanzienlijk dossier is voortgekomen, reikende van 23 maart 1968 tot op heden, lk wil niet ingaan op allerhande bijkomstigheden, zoals b.v. het zonder voorkennis en zonder toestemming van de betref fende eigenaren weghalen van de bestaande afscheiding, maar wil mij beperken tot de kern van de zaak, nl. het verschil in esthetische waardering. Het College schrijft in de aanbiedings brief: „Wij zijn daarentegen van oordeel, dat ten einde tot een uit esthetisch oogpunt wenselijke uniformiteit te komen, ook deze erfpachters ermede akkoord dienen te gaan, dat de Gemeente op de nieuwe grens van erfscheiding een tuinhek van azobéhout aanbrengt." Wat die esthetische kijk op de zaak betreft, ben ik het helemaal niet met het College eens. Het komt mij voor, dat de benadering van het College een ty pisch civiel-technische is als alles maar vlak, recht en strak is en zo mogelijk uniform, dan is het ook mooi. Niets is in de regel minder waar. Juist een zekere afwisseling, die te vens een verlevendiging kan betekenen en het uniforme door breekt, brengt veeleer die schoonheid mee. Kijk maar eens naar onze oude binnenstad. Kortom, mijn gevoel voor esthe tica kan het best hebben, dat het monotone beeld van enkele honderden meters van volkomen gelijk hekwerk hier en daar door een andersoortige afscheiding wordt doorbroken, lk teken hierbij nog aan, dat het College, alhoewel mis schien niet van harte, ermee akkoord is gegaan, dat er op sommige andere plaatsen in de Tjerk Hiddesstraat andere af scheidingen zijn aangebracht. Bovendien zijn de straatwan- den ook niet uniform. Ik ben daar gelukkig mee en ik zou dan ook, omdat ik het met deze erfpachters eens ben, het volgende voorstel willen indienen: „De Raad der Gemeente Leeuwarden besluit voorwaarde 3 in de ontwerp-besluiten no's. 3998a en b te schrappen en te vervangen door de woorden: door en voor rekening van de Gemeente Leeuwarden wordt op de nieuwe grens van erf scheiding een afscheiding geplaatst, welke soortgelijk is aan de afscheidingen, geplaatst bij de woningen Tjerk Hiddes straat 1 t/m 5 of bij de woning Tjerk Hiddesstraat 46." Dit voorstel is mede ondertekend door de heer De Vries. De bij die woningen aangebrachte afscheidingen bestaan nl. voor een deel uit metselwerk en voor een deel uit daar tussenin gemaakt ijzerwerk. Deze afscheidingen doen het bij zonder goed in het geheel. Ze blijven laag en dat is wel een voorwaarde bij het profiel van deze straat. Ik ben dus van me ning, dat aan de wens van deze erfpachters moet worden voldaan. Het zou mij nog liever zijn, wanneer ook de af scheiding bij Tjerk Hiddesstraat 32 hierbij werd betrokken, maar m.b.t. die afscheiding heeft de Raad al een besluit genomen. Mocht die afscheiding hierbij echter ook nog kunnen worden betrokken, dan zou ik ook dat nog een ver betering vinden. De heer Heidinga: De heer Stek had namens onze geza menlijk optredende fracties over dit onderwerp zullen spre ken, maar hij is plotseling verhinderd om deze vergadering bij te wonen. Wanneer hij hier echter wel aanwezig had kun nen zijn, zou hij zich hebben aangesloten bij het voortreffe lijke betoog van de heer Tjerkstra. Daarom doe ik dat nu ook. lk ben het volkomen met de heer Tjerkstra eens. De heer Van Balen Walter: Graag wil ik mij bij de woor den van de heer Tjerkstra aansluiten. Gezien de voorgeschie denis, geloof ik, dat we hier van overheidswege de grootst mo gelijke meegaandheid moeten betrachten. We hebben in de voorgeschiedenis iets gedaan, wat, voorzichtig uitgedrukt, twijfelachtig is en ik geloof, dat we, wanneer de Schoon heidscommissie zich daartegen niet per se verzet, aan deze uniformiteit niet een zodanige waarde moeten toekennen, dat er in dat opzicht geen afwijking mogelijk is. De heer Schönfcld: Ik sluit mij daar volkomen bij aan. De heer Tiekstra (weth.): De esthetische eisen, waaraan erfscheidingen moeten voldoen, zijn naar mijn mening altijd wat discutabel. Ik zou liever helemaal geen erfscheidingen hebben, maar kennelijk zijn er ook mensen, die daar anders over denken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 4