8 9 Nadrukkelijk zou ik erop willen wijzen, dat men uit de wij ze, waarop deze zaak is behandeld, niet de conclusie moet trekken, dat er van gemeentewege meer is toegezegd dan uit de correspondentie blijkt. Juist het feit, dat de betreffende ambtenaar betrokkenen geen tuinmuurtje kon garanderen, is voor hen reden geweest om de verklaring van afstand niet te tekenen. Verder laat ik de esthetische beoordeling van deze verzamelde erfafscheidingen thans gaarne aan de Raad over. De hear Boomgaard!: Ik fyn it net in bilangrike saek. Mar ik wie hwat bilangstellend, oft de Skjintmekommisje hjir wol heard is, hwant it aspekt fan de esthetika spilet hjir nochal yn mei. De hear Tiekstra (weth.): Ek foar in erföfskieding dat stiet diidlik yn de Bouforoardering, dy't ek mei help fan de hear Boomgaardt ta stan kommen is moat men in bou- forgunninkje hawwe en der moat efkes oerlein wurde mei de Skjintmekommisje. (De hear Boomgaardt: Jawol, mar hoe tinkt dy kommisje dêr oer?) Dat wit ik net; dér kin ik op dit stuit gjin antwurd op jaen. Hwannear't de Ried nou bislüt dizze bipaling te foroarjen hwant de Skjintmekommisje docht perfoarst net mear as in advys jaen oan B. en W. en B. en W. bislisse dan sil it Kolleezje by dy bislissing rek ken halde dat hoopje ik alteast mei it stanpunt fan de Ried. De motie van de heren Tjerkstra en De Vries wordt aange nomen met 4 stemmen tegen en 26 stemmen voor. Tegen stemmen de heren Ten Brug, Heetla, De Jong en Tiekstra. I'unt 11 (bijlage no. 101). De heer Ileidinga: De heer Kooistra heeft een bezwaar schrift ingediend tegen het feit, dat er een bouwvergunning is verleend voor het pand Dennenstraat 72. Dit bezwaarschrift is gericht tot de Raad, maar de Raad heeft ter zake van de verlening van deze bouwvergunning geen enkele stem. Dat ik hierover nu toch het woord ga voeren, vindt zijn oorzaak in het feit, dat ik voel, dat de heer Kooistra eigenlijk gelijk heeft ten minste in sommige dingen. In dit verband komt ook al gauw de gedachte bij mij op, wat ik zou hebben gedaan, wanneer het andersom was geweest en de heer Kooistra zich op de Raad zou hebben beroepen, omdat hem een bouwver gunning niet was verleend, (gelach) De Raad heeft destijds de daarvoor gestelde termijn laten verstrijken en het hier be doelde bestemmingsplan is toen zonder enige inspraak van de Raad tot stand gekomen. Er zijn aan de Dennenstraat drie blokjes van elk 4 woningen gebouwd en deze staan haaks op de straat. Op zichzelf is dat een nare opstelling, maar ik denk, dat deze opstelling is verkozen om de grond zo economisch mogelijk te benutten. Deze woningen zijn bewust zodanig in gedeeld, dat de woonkamer op het zuiden ligt, aan een trot toir en dat er achter die woonkamer een berging ligt. Deze mensen kunnen dus vanuit hun woonkamer niet bij hun voor- buren of achterburen in de woonkamer kijken. Bij het verle nen van deze bouwvergunning wordt het pand, waarvoor deze vergunning is aangevraagd, veel ruimer en beter bewoonbaar. Daar staat echter tegenover, dat deze mensen dan bij de an dere bewoners in de woonkamer kunnen kijken. Dat vind ik een nogal grote inbreuk op de privacy van deze mensen. Daarom spijt het mij, dat het College via art. 20 deze bouw vergunning heeft verleend dit te meer, omdat 10 of 11 be woners in deze buurt bezwaren tegen het verlenen van deze vergunning hadden. Ik begrijp niet, dat deze bezwaren voor het College niet voldoende gewicht in de schaal hebben ge legd om deze bouwvergunning te weigeren. De heer Tjerkstra: Inderdaad staat de Raad hier formeel zonder meer buiten spel. Het toepassen van art. 20 van de Wederopbouwwet is nl. een zaak, die alleen het College aan gaat. Daarachter wil ik mij echter niet verschuilen. Ik zie deze zaak iets anders dan de heer Heidinga en voor mij weegt hier het zwaarst, dat er door het verlenen van deze bouwvergunning een aanzienlijke verbetering van het woon- gerief kan ontstaan. Het College zegt, dat de procedure van art. 20 met de nodige rechtswaarborgen is omgeven. Het gaat er echter maar om, wat men hier onder het woord „nodige" verstaat. Het is een feit, dat in een normale rechtsgang bij een bestemmingsplan de Raad eraan te pas komt en dat men dan ook de kans heeft om in beroep te gaan. Dit inschakelen van de Raad en dit in beroep gaan zijn hier beide uitgesloten en ik ben het dan ook beslist niet eens met de strekking van het door het College in dit opzicht gestelde. (De heer B. P. Van der Veen: Het is een noodbrug.) Ik hoop, dat hij s.erk genoeg is. Naar mijn mening wordt het uitzicht van de omwo nenden door deze achteraanbouw niet erg belemmerd. Ik heb wel gezien, dat er om deze tuinen hoge heggen staan. Boven dien kunnen de omwonenden t.z.t. deze achteraanbouw ook aanbrengen. De heer Tiekstra (weth.): Het is een feit, dat de betrok kene (en dat is niet de heer Kooistra) met toepassing van art. 20 beschikt over een bouwvergunning en dat hij van deze bouwvergunning gebruik kan maken. Deze bebouwingsvoor schriften zullen ook weer verschijnen bij de verdere ontwikke ling van het plan „Heechterp" en dan kan uiteraard de open bare procedure plaats vinden, die bij de vaststelling van be stemmingsplannen wordt toegepast. Of er in die situatie inder daad sprake is van planschade, zullen we dan wel zien. Uit de stukken blijkt wel, dat het College aan deze vergroting van het woongenot van aanvrager een groter belang heeft toege kend dan aan de ingediende bezwaren en dat het College van G.S. B. en W. in die gedachten heeft ingevolgd. De heer Heidinga: B. en W. hebben ons in 1968 mede gedeeld, dat de aanbieding van het bestemmingsplan „Heeg terp" naar hun verwachting wel niet lang meer op zich zou hoeven te laten wachten. Thans, ongeveer lVi jaar later, is dit plan echter nog steeds niet aan de Raad aangeboden. Ik heb van de stedebouwkundige dienst vernomen, dat dit plan klaar ligt. Wanneer de Raad dit bestemmingsplan nu eerder had kunnen vaststellen, had deze burger zijn normale recht van beroep gehad. Dat heeft hij nu niet en dat vind ik toch wel een nare zaak. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 12, 13, 14, 15 en 16 (bijlagen nos. 93, 89, 80, 79 en 81). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 17 (bijlage no. 102). De heer Tjerkstra: Gezien mijn optreden thuis en de re sultaten daarvan, ben ik geen best pedagoog. Het zal het Col lege daarom misschien wel verwonderen, dat ik over dit on derwerp spreek. Men moet er echter maar rekening ntee hou den, dat mijn niet aanwezige linker buurman mij op het ogen blik souffleert. Deze m.a.v.o.-school moet stellig op zo kort mogelijke ter mijn een nieuw gebouw hebben. Bij aanneming van dit voor stel kan dat worden bereikt, terwijl dat anders waarschijnlijk nog erg lang zou hebben geduurd. Wel rijst de vraag of wij hiermee de bouw van de scholengemeenschap in 't Aldlan niet vertragen. Het College zegt weliswaar, dat dit niet het ge val is, maar toch zou ik het wel op prijs stellen, wanneer de Wethouder hierover nog iets zei. De nieuwe ontwikkelingen, scholengemeenschappen, middenschool, voltrekken zich snel en met horten en stoten. Misschien is het goed om e.e.a. eerst eens uit te laten kristalliseren en dan pas te besluiten, hoe wij het in Leeuwarden zullen doen. Door alles in één gebouwen complex onder te brengen, houden we alle mogelijkheden voorshands open. Het stemt ons ook tot voldoening, dat de inspecties, de directeuren van de scholen en ook het Departe ment hiermee akkoord gaan. Verder zou ik nog graag vernemen of we ook nieuwe schoolgrenzen moeten vaststellen, nu er twee m.a.v.o.-schoien vrij dicht bij elkaar komen te staan. Het komt ons voor, dat dat geen bezwaar is, maar ook daarop zouden we nog graag een antwoord van het College ontvangen. De heer Ten Brug (weth.): Bij de behandeling van de be groting voor 1970 heb ik op een desbetreffende vraag van de heer Hogendijk geantwoord, dat er thans nauwelijks moge lijkheden zijn om een m.a.v.o.-school in de scholengemeen schap op te nemen en dat het treffen van een dergelijke maatregel ook nauwelijks zin heeft, omdat wij dan te maken zouden hebben met een nog ergere dislocatie dan we op het ogenblik hebben bij de stedelijke scholengemeenschap met haar twee gebouwen Achter de Hoven en in de Grote Kerk straat. Uit de correspondentie die we met het Ministerie heb ben gehad blijkt wel, dat de thans voorgestelde maatregel de enige mogelijkheid is om op korte termijn een nieuw gebouw voor de Wopke Eekhoffschool te krijgen. Het inbrengen van dit gebouw in de scholengemeenschap h.a.v.o.-atheneum A en B betekent nauwelijks een vertraging van de bouw van die ge meenschap, omdat wij het oorspronkelijke plan moeten aan passen aan de nieuwe maten. We zijn daartoe in overleg ge treden met het Informatiecentrum Scholenbouw in Rotter dam, welk centrum heel goede relaties heeft met het Minis terie. Dit informatiecentrum zal voor ons uitrekenen, hoe veel lokalen enz. er in totaal in deze nieuwe situatie zullen moeten zijn en het Ministerie heeft gezegd, dat we zonder meer kunnen voortgaan met de verdere uitwerking van de plannen, omdat hetgeen het I.C.S. in Rotterdam aan het Mi nisterie voorlegt, over het algemeen praktisch zonder meer genade vindt bij de Minister en zijn medewerkers. Ik geloof, dat het na realisering van het uit dit voorstel voortvloeiende raadsbesluit niet in belangrijke mate nodig zal zijn nieuwe schoolgrenzen vast te stellen, aangezien de m.a.v.o. in het Nijlan meer dan voldoende leerlingen trekt buiten 't Aldlan, in welk gebied op het ogenblik ook nog geen mensen wonen. Er komt ook een natuurlijke scheiding tussen 't Nijlan en 't Aldlan. Hierbij denk ik niet alleen aan de Schrans, maar ook aan de weg, die daar nog naast komt. De m.a.v.o. in 't Aldlan zou haar leerlingen dan kunnen betrek ken uit 't Aldlan en het gebied, tot aan de Pieter Stuyvesant- weg of de Groningerstraatweg. De m.a.v.o. aan de Wisses- dwinger zou dan ook het noorden kunnen meenemen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijlage no. 96). De heer Tjerkstra: Wanneer we hier een h.e.a.o.-school kunnen krijgen, is dat van groot belang. Onze fractie gaat er dan ook graag mee akkoord, dat de gemeentelijke aanvraag wordt ingetrokken en verheugt zich erover, dat het is ge lukt drie aanvragen in 1 aanvraag om te zetten, zodat we niet de kans lopen deze school door versnippering niet te krijgen. De heer Ten Brug (weth.): Met de nu ontstaande situa tie ben ik even gelukkig als de heer Tjerkstra en ik dacht, dat hier van onze kant in het openbaar de Christelijke Vereniging voor e.a.o. en de h.t.s. dank moest worden gebracht voor het bereikte resultaat. De papieren van de andere partner, die ook zijn aanvrage zal intrekken, hebben we op dit moment nog niet in huis. De voorzitter van deze vereniging heeft mij echter vanavond medegedeeld, dat deze zaak rond is en dat de papieren onderweg zijn. De Voorzitter: ln het besluit wordt abusievelijk gespro ken van lager economisch en administratief onderwijs. Uiter aard moet hier worden gelezen hoger economisch en admini stratief onderwijs. Deze correctie zal nog worden aange bracht. Z.h.st wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met dien verstande, dat in het besluit de woorden „lager economisch en administratief onderwijs" worden gecorri geerd in „hoger economisch en administratief onderwijs". Punt 19 (bijlage no. 100). De heer Tjerkstra: We gaan ook in dit geval graag ak koord met de koers, die het College vaart. Het verheugt ons, dat het College op deze manier alle mogelijkheden heeft opengelaten, zodat we de komende ontwikkelingen volledig kunnen opvangen. De heer Wiersma: Ook wij gaan gaarne akkoord met het indienen van deze aanvrage. Ik meen, dat ook het bijzonder onderwijs bezig is om dit schooltype hier te krijgen. Daarom zou ik het College willen adviseren te dezer zake contact op nemen met het bijzonder onderwijs, opdat er niet weer, zo als dat m.b.t. de h.e.a.o. het geval is geweest, twee of meer aanvragen om dit schooltype worden ingediend, waardoor bet voor de Staatssecretaris en de Minister weer moeilijk zal worden om tot een beslissing te komen. De heer Ten Brug (weth.): Met het door de heer Wiers- fa gestelde ben ik het in beginsel eens en ik ben gaarne be- reid deze kwestie eens met de betrokken schoolbesturen te be spreken. We moeten echter wel goed begrijpen, dat de enige ■tanier om deze school te krijgen natuurlijk is, dat we aan sluiten aan de situatie van de gemeentelijke middelbare han delsavondschool. We hebben dan wat in te brengen, want die wordt omgezet. We kunnen dus moeilijk een situatie schep pen, die nu gelukkig t.a.v. het h.e.a.o. is ontstaan. Dat er drie aanvragen om een h.e.a.o. waren ingediend lag niet aan de Gemeente. De gemeentelijke aanvrage was er allang en later zijn er nog twee aanvragen bij gekomen. Ik heb dat niet kun nen voorkomen, omdat men geen contact met ons heeft ge zocht. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 98). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 21 (bijlage no. 95). De heer De Vries: Wij willen graag beginnen met B. en W. een tweeledig compliment te maken in de eerste plaats voor het feit, dat zij tijdens de begrotingszitting deze zaak omstreeks het middernachtelijk uur van de agenda hebben af gevoerd, omdat zij van mening waren, dat deze zaak te be langrijk is om haar in een vloek en een zucht af te doen en in de tweede plaats voor het feit, dat zij reeds na zo korte tijd deze nota aan de Raad voorleggen. De problematiek rond het bejaardenbeleid in onze Gemeente verdient een grondige be handeling. Het wel en wee van enige honderden medeburgers is hier in het geding. Dat blijkt ook uit de nota van B. en W., waarin ter adstructie demografische gegevens worden ge noemd, die ons duidelijk maken, dat we hier hebben te doen met een zaak, die blijvend de grootst mogelijke aandacht zal opeisen van overheid en particulier initiatief. De op zichzelf gelukkige omstandigheid, dat mede door de belangrijk verbe terde sociale omstandigheden en een zich verder perfectione rende gezondsheidszorg de gemiddelde levensduur steeds lan ger wordt, roept een aantal probleemsituaties op, waaraan het hoofd moet worden geboden. Het College zegt in deze no ta, dat een totale oplossing van dit probleem op korte termijn niet realiseerbaar is. We delen deze opvatting, maar voegen eraan toe, dat de aandacht, die sinds betrekkelijk korte tijd aan deze zaak wordt besteed, nog niet van een zodanige om vang is, dat er van een geconcentreerde aanpak van het pro bleem als geheel sprake kan zijn. Deze nota opent daartoe weliswaar mogelijkheden, maar in feite komt het College op dit stuk op dit moment nog niet verder dan knabbelen aan de rand. Vanuit deze gezichtshoek willen we graag enige kanttekeningen plaatsen bij de zaak, die hier aan de orde is. In overleg tussen de besturen van de bejaardentehuizen en het College is er een Centrale Commissie Opnamebeleid Be jaarden in het leven geroepen. Er is een registratie en een in ventarisatie gemaakt van de bejaarden, die zouden moeten worden opgenomen in een verzorgings- of verpleeghuis. Op blz. 2 van de nota wordt een overzicht gegeven van deze regis tratie. We willen graag weten, hoe deze registratie tot stand is gekomen en wie de indicaties aan de praktijk heeft getoetst. Zo nu en dan hoort men in de buitenwacht de opmerking en de klacht, dat de Centrale Commissie Opnamebeleid ook geen wonderen tot stand kan brengen. Deze nota bevestigt dit, want de plaatsing van 31 personen op een onmiddellijke behoefte van rond 400 personen biedt op zichzelf weinig soe laas. Hierbij wordt nog geheel voorbijgegaan aan de ca. 125 psychiatrische patiënten een categorie mensen, wier geeste lijk lijden voor hun omgeving als regel een bron is van de grootst mogelijke spanningen en noodsituaties. Het komt ons voor, dat het, voor zover er nog inrichtingsbesturen zijn, die niet volledig en op royale wijze meewerken aan een geco ördineerd opnamebeleid (dat moeten we maar eens in alle openheid zeggen), een zaak is, die toch wel afkeurenswaardig is. Een plaats in een verzorgings- of verpleegbed is in onze gemeente een distributie-artikel geworden en het is gewoon een eis van dwingende rechtvaardigheid, dat een vrijkomende plaats wordt ingenomen door de verzorgingsbehoeftige, die daarop de meeste aanspraak heeft. Daarom is het nodig, dat de indicatie centraal wordt getoetst en niet meer door de be sturen afzonderlijk. Op zichzelf gaat onze fractie dan ook vol ledig akkoord met de door het College gedane suggestie om in gevallen, waarin bij nieuwbouw of uitbreiding een beroep wordt gedaan op garantie van de kant van de Gemeente, o.m. de voorwaarde te stellen, dat een dergelijk bestuur zich bereid verklaart medewerking te verlenen aan een centraal opna-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 5