4
5
niet te halen. Betekent dat een overdracht van be
voegdheden van het Rijk of betekent dat ook, dat er
een derde, die tussengeschoven kan worden, bijv. een
Gemeente, die deze bevoegdheden dan aan de Provincie
overdraagt? Het is ook in strijd met de tot nu toe wet
telijk vastgestelde situatie, dat de Provincie zich buiten
het onderwijs houdt en dat het onderwijs een zaak is
m.n. van Gemeente en schoolbesturen en wel onder de
zorg van het landsbestuur. Vandaar ook, dat het on
derwijs in de Grondwet als een voorwerp of onderwerp
dat gaat om en om met de armenzorg van aan
houdende zorg wordt genoemd.
Het tweede punt is dit: Hier staat, dat, om een gun
stige voorwaarde te scheppen voor de verdere ontwik
keling van het Fries aanvangsonderwijs, een regionaal
pedagogisch centrum van groot belang is. Op zichzelf
geloof ik, dat Friesland behoefte aan een regionaal pe
dagogisch centrum heeft om inderdaad te komen tot
gezonde decentralisatie van het werk van de drie pe
dagogische centra. Het is ook bekend, dat de drie pe
dagogische centra het werk in de provincies niet aan
kunnen. Ze hebben er domweg geen mankracht voor
en ze denken ook over decentralisatie. En ik dacht,
dat het gehele onderwijs in Friesland: het onderwijs
in ééntalige en het onderwijs in tweetalige scholen,
daar wel behoefte aan heeft. Maar m.i. zou van zo'n
pedagogisch centrum heel weinig terecht komen, als
het, zoals het hier staat, in het bijzonder zal worden
belast met de pedagogisch-didactische begeleiding van
het tweetalige onderwijs en het gehele onderwijs in de
Friese taal en letterkunde. De tweetaligheid op een
beperkt aantal scholen in Friesland is een specifiek
probleem, maar het is een onderdeel van de algemene
pedagogisch-didactische problemen in het geheel van
het onderwijs. Als dat pedagogisch centrum zich
omdat het in Friesland gevestigd is in het bijzonder
met het tweetaligheidsprobleem moet bezig houden, zou
dat een verzwakking zijn en zouden wij de pedagogisch-
didactische begeleiding, die wij in Friesland zo nodig
hebben, zeer moeilijk van de grond krijgen.
Dan zijn er nog inderdaad de bezwaren de heer
Schönfeld heeft daarop gewezen van het voorschrij
ven zonder meer van het Fries als verplicht vak of
als voertaal. Ik dacht, dat dit ook van geval tot geval
moet worden bekeken. Verplicht Fries onderwijs zou in
Leeuwarden tot de onmogelijkheden behoren. Men denkt,
als men dit rapport goed leest, enigszins in de richting
van: „Van die verplichtingen kunnen dan ontheffingen
verleend worden." Het mag dan wel principieel zijn,
maar ik geloof niet, dat je het Fries ermee bevordert;
eerder zou je een grote tegenstand tegen het Fries
krijgen; nog grotere moeilijkheden. De moeilijkheden
rondom de tweetalige scholen zijn daar helaas, zeg
ik erbij ook wel een duidelijk voorbeeld van.
Met de opmerkingen over de cultuur en de recreatie
en die op het terrein van het maatschappelijk werk
heeft ook het College geen enkele moeilijkheid, even
min als met de voorbeelden, die gegeven worden ter
zake van verdere en betere subsidiëring van rijkswege.
Of je van de rijksambtenaren zonder meer mag eisen,
dat ze zich van de Friese taal bedienen, ik weet 't niet;
ik dacht, dat inderdaad een verstandig rijksambtenaar
die de taal niet kent, in ieder geval in Friesland
levende die taal wel zal proberen te verstaan. En
ik geloof dan ook inderdaad, dat we hem dat met el
kaar maar aan het verstand moeten brengen. Voor
zoiets moet je echter niet wettelijke regelingen stellen,
want dan gaan wij onszelf toch wel heel sterk in een
isolementspositie dringen.
De heer Schönfeld hoopt, dat hij met zijn opmer
kingen het standpunt van B. en W. heeft benaderd en
dat hij het anders graag voor zijn eigen rekening wil
nemen. Nu, ik dacht, dat hij in ieder geval een belang
rijk deel van zijn opmerkingen maar voor zijn eigen
rekening moet nemen. Dat lijkt mij op dit moment het
eenvoudigste. Ik geloof, dat hij op bepaalde punten
overdrijft. Dezelfde bezwaren, die ik zou hebben tegen
overdrijving, welke hier door de heer Van der Veen
„diepvries" is genoemd, zijn er ook aan de andere
kant en overdrijving schaadt altijd. Ik zie niet de be
zwaren van de heer Schönfeld, maar daarmee houden
eigenlijk ook de bemoeienissen en de directe belang
stelling van het College op. De regelingen i.z. de ak
ten is in eerste instantie een zaak van de Gemeente.
Wat de akten van de burgerlijke stand betreft, zie ik
geen enkel bezwaar, dat die ook in het Fries zouden
kunnen worden gesteld. Ik geloof ook niet, dat dat tot
moeilijkheden aanleiding zal geven. (De heer B. p,
van der Veen: Spellingsmoeilijkheden.) Inderdaad, maar
dat houd je, vóór en na Marchant!
Waarom hebben wij het voorstel gedaan, zoals wij
het gedaan hebben? Niet om de zaak af te houden,
niet om er gemakkelijk af te komen, maar om, dit
rapport goed gelezen hebbende, er een reële positie
tegenover in te nemen. Ik dacht n.l., dat het even fout
was om te zeggen: „Het is een stuk van de Ried fan
de Fryske Biweging en wij moeten op dit punt „hoe
den" handelen t.o.v. die Biweging", als het fout is om
t.o.v. het eigen geweten misschien zonder meer te zeg
gen: „Een streep er door." Ik dacht, dat je de zaak
op haar eigen merites moest bekijken. We hebben in
het rapport een aantal punten gevonden, die wij zon
der meer kunnen onderschrijven en waarover wij later
nog eens zouden willen spreken.
Er komt ook een heel concreet punt bij. Het is niet
onmogelijk er zullen besprekingen geopend worden
dat èn de totstandkoming van regionale schoolad
viesdiensten èn de totstandkoming van een pedago
gisch adviesbureau in het kader van de Fryske Aka-
demy bij een punt als dit een rol zou spelen. Ik geloof,
dat het onjuist is, dat Leeuwarden als uitgangspunt
neemt wat in dit rapport naar voren wordt gebracht.
Ik heb ook het vermoeden, dat men in de kringen van
de pedagogische centra dit uitgangspunt niet onder
schrijft.
De hear P. van der Veen: Ik leau, dat de Wethalder
wol aerdich ütinoarset hat itjinge, hwat wy ek fan
miening wiene en ik bin der eigentlik bliid mei, dat
ik dit antwurd nou sa hear. Ik leau, dat üs fraksje
hjir ek wol mei kontint wêze kin; allinnich soe it
miskien dochs wol riedsum wêze en dat soene wy
ek mei klam freegje wolle dat in oantal fan de
foarbylden dy't de Wethalder nou niis neamde
yn it antwurd oan de Ried fan de Fryske Biweging
noch ris ünderstreke waerden.
De hear Boomgaardt: De Wethalder hat my ek wol
düdlik makke hwat bidoeld wurdt en ik achtsje it
bitreklik akseptabel foar my. It hoecht ek net roun
to lizzen op alle konkrete punten. It soe mal wêze
en dêryn bin ik it folslein mei de Wethalder iens
om to sizzen: „En nou dit en net oars." Ik siz allin
nich: Dit advys fan it Kolleezje oan 'e Ried yn dizze for-
mulearring en sa't de Wethalder it seit, sjit syn doel
foarby. Dit is in oerladen ófwizing fan it forsyk en ik
kin my folslein oanslute by hwat de hear P. van der
Veen seit. Jimme kinne it hwat konkreter meitsje of
in diel fan dizze sin weilitte; ik haw de weilitting fan
de hiele tuskensin ütsteld. It kin noch wol koarter;
dan forswakt men dus de ófwizing en men forsterkt
de sympathybitsjüging. Dy léste is to sterk ófswakt
yn dit advys. Dat is by my it biswier. De tuskensin:
„In ieder geval zouden zij daaraan niet onvoorwaarde
lijk adhesie willen betuigen." kin ek weilitten wurde.
Jo hawwe ek al sein: „Wy hawwe op guon punten bi-
swieren.", mar as it Kolleezje yn 'e geast sa as de
hear P. van der Veen ütstelt, as yllustraesje in pear
punten neame wol, dêr haw ik gjin inkeld biswier
tsjin. Hwat B. en W. nou ütstelle, suggerearret in mear
ófwizende halding as hja fan doel west hawwe to ad-
visearjen.
De heer Ten Brug (weth.): Ik geloof, dat het laat
ste zinnetje, waarin voorgesteld wordt „de Ried fan
de Fryske Biweging overeenkomstig het vorenstaande
in te lichten." eigenlijk hier verkeerd staat. Bedoeld
is meer naar de geest dan naar de letter. Ik dacht,
dat de Ried fan de Fryske Biweging, nu wij geen ad
hesie betuigen, aan een concreet antwoord, althans een
aantal voorbeelden, zoals: „Hoewel wij het rapport in
algemene zin kunnen onderschrijven, hebben wij op die
en die onderdelen toch wel bezwaar!" ook niets heeft
(De hear Boomgaardt: Dat earste moat der dan net
yn.) Ik vind het wel: In zijn algemene strek
king kunnen wij het rapport onderschrijven, maar op
een aantal onderdelen bestaat er bezwaar. Dan weet
men ook waar men aan toe is; Ik geloof, dat je Je
niet achter vage zinnen moet verschuilen. Ik dacht,
dat ik wel namens het College zou spreken, als ik
voorstel een aantal voorbeelden in de brief op te nemen.
De Voorzitter: Dat betekent dus, dat we het voor
stel handhaven, maar dat de beantwoording duidelijk
geadstrueerd zal worden met een aantal voorbeelden,
waaruit de conclusie, zoals die hier staat, is getrokken.
Verlangt iemand hierover stemming?
De heer B„ P. van der Veen: Ik verlang geen stem
ming, maar ik wens wel namens mijn fractie duidelijk
te maken, dat wij met deze formulering niet akkoord
kunnen gaan en niet in de laatste plaats, omdat wij
op deze manier niet weten, waar wij nu eigenlijk wel
of niet adhesie aan betuigen; dat is ons niet duidelijk
genoeg. Als de Raad achter de uitspraak van de Wet
houder wil gaan staan, is ons dat wèl, maar dan scha
ren wij ons niet in die massa.
De Voorzitter: Uw gehele fractie, mijnheer Van
der Veen?
De heer B. P. van der Veen: Ja, dat is de gehele
fractie.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het door B.
en W. voorgestelde, met dien verstande, dat de leden
van de V.V.D.-fractie en de heer Schönfeld tegen zijn.
Sub E.
Het beroepschrift wordt in handen van B. en W. ge
steld om preadvies.
Sub F.
De heer Faber: Uw voorstel om de adressant een
bericht te sturen met een inhoud, die overeenkomt met
de antwoorden op de schriftelijke vragen, die ik bij
het College heb ingediend, vind ik wel wat erg be
knopt. Bij die beantwoording scheen het College ervan
uit te gaan, dat het ondanks het grotere gewicht van
de bussen, door een veel betere vering uitgesloten leek,
dat van deze bussen meer hinder zou worden onder-
ionden dan van de oude. Op grond van deze beant
woording overwoog ik opnieuw vragen te stellen, maar
een convocatie voor een vergadering van de Commis
sie voor de Stadsautobusdienst weerhield mij hier voor
lopig van. Helaas heb ik een deel van deze vergade
ring niet mee kunnen maken, maar de notulen heb ik
I inmiddels ontvangen en daarin staan punten genoemd,
I die toch wel een ander beeld geven van de hoedanig-
I heid van deze bussen; en ook worden de factoren ge-
I noemd, die een rol meespelen. Om duidelijk te maken
I wat ik precies bedoel, wilde ik toch even een paar
regels uit deze notulen aanhalen. Daarin stelt de ad
junct-directeur van Openbare Werken, de heer Muller,
dat vele wegen nog het oude zandbed en daarmee
bedoelt hij dan het zandbed van 10 tot 12 cm heb
ben. Er zijn overigens meer factoren in het spel, zoals
dikte, profiel en spanning van de banden, maar het
gewicht en de rij-frequentie hebben de meeste
invloed. En tenslotte compenseert de betere vering zon-
I der meer zeker niet het grotere gewicht. ïn de verdere
I discussie bleek, dat men het nuttig achtte op de ver-
I schillende knelpunten metingen te gaan verrichten. Ik
I dacht, dat het redelijk en goed zou zijn, dat het Col-
I ege de adressant, maar ook de anderen, die op de een
I of andere wijze hun grieven hebben geuit, zou mede-
I delen, dat men een aantal metingen gaat doen, om op
I die manier te kunnen vaststellen wat er nodig is om
I m de bestaande situatie verbetering te brengen. Te-
I rens wil ik het College vragen de metingen op twee
I manieren te laten verrichten, n.l. zowel bij het gebruik
I 'an de oude als bij dat van de nieuwe bussen, want
I men moet per slot van rekening ook een verschil con-
I stateren.
Ten slotte wil ik B. en W. vragen om, zodra het
I onderzoek is afgerond en bekend is welke maatrege-
I w zullen worden genomen, de Raad hiervan mede-
I deling te doen.
I De heer StekIk zou alleen willen vragen, of de
I oonclusie in het adres van de heer Algra, dat de Ge
meente bij een eventuele beschadiging aan eigendom
men aansprakelijk wordt gesteld wegens het plegen
van een onrechtmatige daad, juist is. Daar ben ik erg
nieuwsgierig naar.
De heer SchönfeldHier wordt voorgesteld om
adressant te berichten overeenkomstig de beantwoor
ding door B. en W. dd. 9 februari van de over dit on
derwerp gestelde vragen. In de beantwoording op deze
vragen wordt echter gesteld, dat het College toch een
nader onderzoek zal laten instellen en zo mogelijk
maatregelen zal nemen ter beperking van de overlast.
Het is thans 9 maart, dus een maand later. Het heeft
me verbaasd, dat er omtrent de resultaten van dit in
te stellen onderzoek thans nog niets bekend is. M.i.
spelen de schokbrekers hier de boosaardige rol. Het
zou aanbevelenswaard zijn, op de kortst moge
lijke termijn, in overleg met de N.T.M., een onpartij
dige instantie als de A.N.W.B. om een deskundig advies
te vragen, en de bussen aan te passen aan de uitslag
van dit advies. Ik zou graag van mijn kant zien, dat
deze zaak bespoedigd werd, teneinde de betrokken bur
gers van deze overlast te verlossen. Ik hoop, dat het
College bereid is, de beantwoording in deze zin aan
te passen.
De heer Van Balen Walter: Ik wil graag adhesie
betuigen aan de woorden van de heer Faber. Uit eigen
ervaring is mij bekend, dat in bepaalde straten inder
daad de overlast van deze nieuwe bussen dermate
groot is, dat de huizen hier beslist veel schade door
lijden. Ik zou dus wel op spoed willen aandringen bij
het onderzoek, dat U hebt toegezegd. En ik zou U
willen aanraden het niet bij dat onderzoek te laten,
maar inderdaad in de een of andere richting maatre
gelen tot verbetering te treffen, want dit is m.i. drin
gend geweest. De overlast is werkelijk te groot.
De heer Kingma: Wij stellen ons graag achter het
voorstel van de heer Faber, want wij menen ook, dat
de overlast, die hier wordt geconstateerd en die
meet niet moeilijk te constateren zijn inderdaad
aanwezig is. We zouden daarom ook graag zien, dat
het beloofde onderzoek zo spoedig mogelijk tot een
resultaat kwam.
De heer De Jong (weth.): De heer Faber heeft de be
antwoording wat beknopt genoemd. Hij heeft daar gelijk
aan. Hij heeft als lid van de Stadsautobusdienstcom-
missie, waarin ook een aantal personen uit de verschil
lende schakeringen van de burgerij zitting heeft, nog
het voordeel gehad, dat hij inzage gehad heeft van de
notulen van de vergadering van de 26e februari, waar
in deze zaak vrij breedvoerig besproken is en hij heeft
daar ook wel uit kunnen lezen, dat ze wel de nodige
aandacht gehad heeft. Men is bezig met meting van
de trillingen. En dat niet alleen. Er is een drietal pun
ten aan de orde gekomen:
1. Wat valt aan het rijden nog te doen Is het tem
po van het rijden of de instructie van de chauffeurs
hier in het geding?
2. Kunnen sommige routes nog iets verlegd wor
den door bepaalde bochten in wegen waarvan de aan-
wonenden nogal veel last hebben, af te snijden?
3. Wat is er aan de wegen te doen? Vandaar, dat
de adjunct-directeur van Openbare Werken in deze
commissievergadering aanwezig geweest is, zijn mening
hier ook over gegeven heeft en dat ook de opdracht
gegeven is een nader onderzoek in te stellen naar de
trillingen. Het lijkt me volkomen reëel, dat, zoals de
heer Faber vraagt, zodra over dit onderzoek iets na
ders bekend is, daar ook mededeling van gedaan wordt.
Dat zal in de volgende vergadering van de Stadsauto-
busdienstcommissie ongetwijfeld eerst aan de orde moe
ten komen; die heeft ook de opdracht tot het onder
zoek gegeven. Het is primair een kwestie van die
commissie. De N.T.M, die deze lijn exploiteert, heeft
er allicht iets mee te maken, maar de Gemeente heeft
weer een relatie met de Stadsautobusdienstcommissie.
Ik wil wel toezeggen, dat we adressanten, na de vol
gende vergadering van de Stadsautobusdienstcommis
sie mededeling van een en ander zullen doen. Ik ge
loof, dat men daar ook recht op heeft; het is een zaak,