20 21 de Raad terzake vernemen en ik denk, dat ook de heer Rijpma daar wel benieuwd naar zal zijn. De heer Ten Brug (weth.)De heer De Vries vroeg naar de zin, althans naar de wenselijkheid om zowel een Commissie voor de Volksgezondheid als een Com missie voor de Dienst voor Gezondheidszorg in te stel len. Ik dacht, dat dit analoog was aan een aantal commissies voor andere diensten met daarnaast com missies ter behandeling van algemene problemen. Sub sidies voor Kruis-verenigingen e.d. zouden ter sprake moeten komen in de Commissie voor de Volksgezond heid. Zaken van de Dienst, waarbij wij toch ook heel sterk denken aan het beheer van het complex, dat aan de Borniastraat in opbouw is, m.n. dus aan het over nemen van een deel van de bestuurstaak van het Col lege, zullen behoren tot de taak van de Commissie voor de Dienst voor de Gezondheidszorg. Nu wil ik hierbij opmerken, dat wij hier al een klein beetje preludiëren op de situatie, die we op het ogenblik nog niet heb ben. In het ontwerp-besluit voor de Commissie voor de Volksgezondheid staat, wat deze zal moeten be handelen en dat zij B. en W. van advies zal moeten dienen m.b.t. aangelegenheden, samenhangende met en betrekking hebbende op de zorg voor de gezondheid in het algemeen ten aanzien van de uitvoering van de taak van de G.G.D. Dat is dus het extramurale werk, dat vanuit de Gemeente wordt gedaan, en het inter- murale werk behoort dan tot de taak van de Com missie voor de Dienst voor Gezondheidszorg. Er is nu al op grond van de besluiten van de Raad een duide lijke directiescheiding tussen de G.G.D. en het gezond heidscomplex, maar uitvoering van de verordeningen moet nog uitwijzen, hoe alles verder zal komen. De heer De Vries heeft i.z. de Raad voor de Cul turele Aangelegenheden een aantal punten genoemd. Zijn vraag: Waarom een vertegenwoordigster van het Algemeen Vrouwencomité „Tot Opbouw" is reeds door de Voorzitter van de Raad beantwoord. Daar naast heeft hij gevraagd, waarom de professionele or ganisaties op het terrein van de kunst niet zijn ge noemd. Dat komt doordat wij deze organisaties niet kenden. Op dit terrein is alles niet bijzonder overzich telijk. Laat ik alleen maar de organisatie voor de beel dende kunst, de inmiddels vorig jaar tot stand gekomen B.B.K. '69 noemen. Het is niet grijpbaar door wie en hoe die moet worden vertegenwoordigd, maar dit zullen wij dan proberen op te lossen dit geldt ook voor de Jeugdraad via de „vrije leden", waarop mevr. Veder ook heeft gewezen en van welke mogelijkheid zij zegt, dat op deze manier en dat is ook onze bedoeling nog de nodige soepelheid in het totaal van de samenstelling van deze commissies kan worden ingebracht. De heer De Vries is het niet duidelijk, welke raad wordt bedoeld in art. 1, 3e lid, onder d, van de ont- werp-verordening voor de Culturele Raad, waar wordt gesproken van „de Raad gehoord". Daarvoor moet worden verwezen naar het eerste lid van art. 1 van de verordening, waar staat: „De Raad voor Culturele Aangelegenheden, aan te duiden als Culturele Raad en hierna te noemen „de Raad"." Verder wordt dan ook gesproken van „de Gemeenteraad" om begripsverwar ring, die er toch even in kwam, te voorkomen. In de ontwerp-verordening betreffende de Jeugd raad zijn bij de leden onder c genoemd „twee leden, voorgedragen door de daarvoor in aanmerking ko mende scholierenorganisaties". De heer De Vries heeft gevraagd, of dat niet wat vaag is. Wij hadden aan vankelijk ook in het ontwerp staan „Interscola". Dat is op het moment de organisatie, die vrijwel alle scho lieren organisaties overkoepelt. Maar aangezien op dit punt bij de jeugd nogal geregeld veel veranderingen voorkomen, is het de vraag, of „Interscola" wel zal blijven bestaan, maar zou deze organisatie niet meer bestaan, dan zullen we het via de totaliteit van de scholierenorganisaties moeten zoeken. Komt er een an der' overkoepelend orgaan, dan zullen we dat vragen twee leden aan te wijzen. Wij hebben bij de Jeugdraad inderdaad een verte genwoordiger zowel van de organisaties voor werken de jeugd als van de organisaties voor het jeugd- en vormingswerk onder één noemer. De heer De Vries heeft gevraagd, waarom dit niet te scheiden. Wij zijn eigenlijk tot deze combinatie gekomen, omdat wij op het moment in Leeuwarden maar één organisatie voor de werkende jeugd kennen, dat is de Katholieke Werkende Jeugd. Die zou dan dus in feite slechts een deel van de werkende jeugd omvatten. Om die basis breder te maken, hebben wij gedacht, deze met de vormingsinstituten, die een groter terrein bestrijken, te moeten combineren. Als inderdaad zou blijken, dat in Leeuwarden meer organisaties van werkende jeugd werkzaam zijn of als door een ombuiging van het be leid en ik heb zelfs wel begrepen, dat dat hele maal niet ondenkbaar is deze katholieke werkende jeugd in feite de totale werkende jeugd zou kunnen vertegenwoordigen, dan zou het, dachten wij, wel op een andere manier geregeld kunnen worden, maar het voorgestelde is geënt op de situatie van dit mo ment. De heer De Vries heeft verder nog gezegd, dat t.a.v. de „vrije leden" bij de Jeugdraad in de voetnoot o.m. wordt verwezen naar de voogdijverenigingen en hij acht dat niet juist. Nu, ik kan hem mededelen, dat inmiddels ook van de zijde van een aantal organisaties op het gebied van de jeugd al bezwaar hiertegen is gemaakt en er zal dan ook iemand voor Pro Juven- tute een instelling al door de heer De Vries ge noemd worden aangewezen en het zullen niet de voogdijverenigingen zijn. Dus de praktijk heeft de ook naar het oordeel van de heer De Vries onjuiste situa tie reeds achterhaald. Ik ben al ingegaan op de opmerking van mevr Veder, wat betreft de kwestie van de „vrije leden". Ik heb de oorzaak daarvan genoemd en wij menen, dat deze mogelijkheid op zichzelf ook grote voordelen heeft. De heer De Jong (weth.)De heer De Vries heeft een opmerking gemaakt over de Raad voor Volkshuis vesting en gesproken over de sector van de gehandi capten. Hij heeft eigenlijk de indruk, dat nog te weinig rekening met deze groep wordt gehouden bij de volkshuisvesting. Vandaar, dat hij gepleit heeft voor inspraak van de Invalidenbond. Daarnaast heeft hij gevraagd, of ook rekening gehouden zou kunnen wor den met de belangen van de bejaarden. Wij hebben de indruk, dat met de belangen van de invaliden wèl re kening wordt gehouden, zij het dan, dat het vaak zo moeilijk is dat per concentratie te doen, omdat de in validen liefst ook tussen de niet-invaliden willen wo nen, graag in een wijk met validen willen worden op genomen. Voor zover dat enigszins mogelijk is, wordt daar bij de Gemeente en de woningbouwverenigingen zoveel mogelijk rekening mee gehouden, zowel bij het huisvestingsbeleid als het woningbouwbeleid, en ook aan het aanpassen van woningen, die door invaliden bewoond worden, wordt gedacht. M.i. wordt deze sec tor bepaald niet vergeten. Mocht men incidenteel of als organisatie toch bepaalde wensen hebben, dan zou ik zeggen, dat er helemaal geen bezwaar tegen is juist omdat de Raad voor de Volkshuisvesting toch al groot is gebruik te maken van art. 1, lid 4: „De Raad kan personen uitnodigen als adviserend lid aan zijn werkzaamheden deel te nemen." Men zou dus in cidenteel de Bond van Invaliden kunnen vragen: „Heeft U ook nog wensen en verlangens, waarmede wij rekening zouden kunnen houden, zonder dat dit aanleiding behoeft te geven tot het bezetten van een zetel in de raad." Dus in dat opzicht wil ik deze op merking graag tot me nemen en ook t.z.t. nog eens in het College bespreken. Dan heeft de heer Rijpma nog een opmerking ge maakt over het opnemen van bewoners in de Raad voor de Volkshuisvesting. We hebben juist getracht de bewoners een plaats te geven in de Commissie voor het Woningbedrijf, omdat die meer met de rechtstreek se band tussen huurder en verhuurder te maken heeft. Het is alleen zo bijzonder moeilijk daar de meest representatieve mensen voor te vinden, omdat er zo weinig huurdersverenigingen zijn. Dat is een moeilijk probleem, maar daarmee zijn we bezig bij het Woning bedrijf. Men zou kunnen vragen: Hoe zit dat dan hi] de woningbouwverenigingen? Deze moeten er rekening mee houden, dat een deel van de leden van hun be sturen ook huurders zijn. Het is vaak zo, dat juist ui de belangengroep van deze mensen zelf de woning- tiouwverenigingen, althans in beginsel, destijds ont gaan zijn. Er is wel eens iets anders uit gegroeid. Om in evenwel los daarvan, nog weer een aantal huur ders in deze raad op te nemen, waardoor de raad ook nog weer groter wordt, lijkt ons toch wel wat moei lijk, maar we hebben de indruk, dat, gezien de op- jouw van de woningbouwcorporaties en ook gezien de pogingen, die bij de diverse woningbouwverenigingen rel eens ondernomen zijn om meer contact met de be- ïoners te hebben, met de huurdersbelangen wel re kening wordt gehouden. De heer Miedema heeft er bezwaar tegen, dat de Commissie voor het Woningbedrijf vóór 15 januari een programma van onderhoudswerkzaamheden moet op stellen. In de begroting, die vroegtijdig opgemaakt moet worden voor het komende jaar, is men veelal gebon den aan onderhoudsfondsen, waarvan de normen, als liet woningwetwoningen betreft, zijn vastgesteld door de Minister. Dus daarmee wordt so wie so rekening gehouden bij het opstellen van de begroting. Maar ïier gaat het om: „een programma van onderhouds werkzaamheden, die niet betrekking hebben op de da gelijkse en geringe reparaties" dus wel de buiten gewone onderhoudswerkzaamheden (dat zijn dus heel andere dan die, welke normaal in de begroting op genomen zijn) „en (de commissie) wijst voor de uitvoe ring daarvan, binnen het kader van de daarvoor be schikbare fondsen en reserves, de dekkingsmiddelen aan." Deze commissie kan, dacht ik, los van deze onderhoudsfondsen, die beperkingen hebben, toch be slist wel vóór 15 januari van ieder jaar beoordelen, wat ze van de nog beschikbare reserves kan doen. Daar behoeft men bepaald niet precies tussen 1 en 15 januari mee geconfronteerd te worden. Terzake van datgene wat men in de loop van een jaar is „tegen gekomen" aan te verbeteren situaties, moet men ech ter wel tussen 1 en 15 januari een voorstel bij B. en W. indienen. En dat is m.i. toch ook wel mogelijk. Het voordeel daarvan is, dat we dan het Woningbedrijf die taakstelling mee kunnen geven voor het komende jaar. De heer De Vries: Ik heb me voorgenomen te pro- toen in enkele minuten de zaak af te ronden. Ik geloof n.l., dat het weinig zin heeft nog diep op aller lei detailkwesties in te gaan. Ik dacht, dat we voor de situatie staan, dat we gewoon in het water ge gooid moeten worden en maar eens moeten zwemmen. De commissies en de raden moeten zichzelf in de eerste plaats maar eens proberen waar te maken en als er hier en daar dan iets aan zal schorten ik ver heug me over de toezegging van het College, dat het bereid is op alle mogelijke manieren bij te sturen dan zullen we gewoon de koers opnieuw moeten be palen. Ik heb nog één opmerking over het top-orgaan. Daarbij heb ik al sprekende ingevoerd een soort staf van deskundigen, die op een gegeven moment t.b.v. alle mogelijke raden dienstverlenend kunnen optreden op het terrein van het onderzoek en de planning. Deze opmerking heeft het College helemaal laten liggen. Ik zou graag van B. en W. willen horen, hoe zij den ken, dat de raden individueel of eventueel als col lectiviteit gebruik zouden kunnen maken van de dien sten van dezelfde deskundigen, die mogelijk binnen het gemeentelijk apparaat, mogelijk daarbuiten gevon den kunnen worden, waarbij ik bijv. denk aan de ser vice van het Provinciaal Opbouworgaan. Wat ook bij de beantwoording is blijven liggen, is ®ijn wens t.a.v. de motivering van de voordracht. Als we de besturen gewoon vragen: „Welke man advi seert U ons te benoemen en aan welke goede kwali teiten beantwoordt deze figuur, op grond waarvan U juist deze kandidaat naar voren heeft gebracht", dan weten we ook als Raad iets meer van de verwachtin gen, die we van dit lid kunnen koesteren. T.a.v. de verslaglegging heeft de Voorzitter zich een klein beetje vrijblijvend opgesteld. Hij heeft ge steld: Men is niet verplicht jaarlijks verslag uit te brengen, maar het is natuurlijk wel goed. (De Voor zitter: Men is wel verplicht een jaarverslag in te die- Jen maar ik zou aan deze verslaggeving nog een snder accent willen geven. Ik vind n.l., dat uit de verslaglegging van de raden voor ons als Gemeente rad telkens opnieuw moet blijken, of de daarin aan gegeven koers voor ons inderdaad mee bepalend is voor het beleid, dat we in het jaar dat komt, en de daarop volgende jaren willen gaan voeren. Dan pas krijgt ook de advisering van de kant van de raden de nodige betekenis en diepgang. Onze fractie heeft inderdaad geen behoefte aan het voortbestaan van de Financiële Commissie. De behan deling van financiële vraagstukken kan inderdaad ge heel ingebouwd worden in de taak van de commissies van advies. Weth. Ten Brug heeft uitstekend zijn best gedaan nog eens nader uiteen te zetten, hoe de Commissie voor de Volksgezondheid en de Commissie voor de Dienst voor de Gezondheidszorg zullen functioneren, maar is eigenlijk niet doorgedrongen tot de kern van mijn op merking: „Heeft het wel zin, voor deze twee commis sies afzonderlijke leden te benoemen?" Ik zou het werk van deze beide commissies functioneel bij dezelfde groep mensen willen onderbrengen, want ik vind, dat m.n. de Commissie voor de Volksgezondheid, die dan moet adviseren over de extramurale gezondheidszorg, maar een dunne opdracht heeft. Als we beide com missies in één orgaan verpakken, dan krijgt ook de betekenis van de laatste in de totaliteit een grotere waarde. Van mevr. Veder heb ik begrepen, dat wij van het Algemeen Vrouwencomité „Tot Opbouw" een goede in breng in de Raad voor Culturele Aangelegenheden kunnen verwachten. Ik ben dan ook bereid eerdere kritiek in te slikken. Wat de combinatie betreft van de benoemingsbe- voeg'dheid van de Stichting Vorming Bedrijfsjeugd en de organisaties van werkende jongeren ben ik niet zo bijzonder overtuigd geraakt door het betoog van de Wethouder en te meer niet, omdat hij gewoonweg het N.V.V.-Jongerencontact, dat in Leeuwarden toch al jarenlang functioneert, heeft laten liggen. En ik dacht, dat het dus wel degelijk zin had deze zaak toch te ontkoppelen en de Stichting Vorming Bedrijfsjeugd de bevoegdheid te geven tot aanwijzing van één lid en de werkende jongeren, waarbij ik dan denk aan K.W.J. en N.V.V.-jongeren, eveneens. We hebben met voldoening kennis genomen van de bereidheid van Weth. De Jong in voorkomende gevallen de Revalidatiestichting en de Invalidenbond, waar no dig, in te schakelen bij de verdere voorbereiding van de plannen, die op het terrein van de volkshuisvesting tot uitvoering komen. Ik dacht, dat ik binnen de 5 minuten-termijn ben gebleven. Nogmaals, wij willen graag van de kant van onze fractie alle mogelijke hulp en steun toezeggen bij het tot uitvoer brengen van deze commissiebepalingen. Wij zullen het College niet hinderlijk volgen, maar wel met grote interesse. De heer Reehoorn: Ik zou een korte opmerking willen maken over de Financiële Commissie. Ik zou graag het voorstel, dat de heer Rijpma gedaan heeft, wèl ondersteunen. Ik ben van mening, dat het finan ciële aspect in zijn totaliteit dus te weinig aan dacht heeft gehad in deze Raad in de 4 jaren dat ik daar deel van uitmaak. En ik vind, dat het argument, dat de Financiële Commissie ik ben daar geen lid van geweest niet goed gefunctioneerd heeft, geen reden mag zijn, om deze commissie niet in te stellen. Alleen al als ruggesteun van onze Weth. van Finan ciën acht ik het van grote betekenis, dat zij er is, vooral ook, als wij en daar ontkomen we niet aan op middellange termijn gaan plannen. Dan zal zo'n Financiële Commissie enorm belangrijke diensten kun nen verlenen. N.a.v. de beantwoording van de vragen, die ik in eerste instantie samen met de heer De Vries op het College heb afgevuurd omtrent de Raad voor de Be jaardenaangelegenheden, zou ik eerst de algemene op merking willen maken, dat er t.a.v. alle raden naar mijn gevoel van een dualisme sprake is tussen twee soorten taken, n.l. de beleidsvoorbereidende, die wel goed is geregeld, en de uitvoerende taak, het „doe"- element. Dit laatste komt m.i. in de knel. De Voor zitter heeft een paar voorbeelden gehaald uit de Raad voor de Sportaangelegenheden. Maar daar heeft U nu al typisch een „doe"-element ingebouwd, n.l. de Leeu warder Sportraad, maar dat ontbreekt in alle andere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 11