7
gaande, kan men ook al concluderen, dat er geen enkel
verschil van mening bestaat t.o.v. deze lokalen, want
er zijn ook de nodige aanvragen om medewerking niet
ingediend. In deze commissie is niet alleen de bouw
en het soort, maar ook de plaats waar deze lokalen
moeten worden gebouwd, en tevens de situering van
deze lokalen bekeken. En als Gemeente en schoolbestu
ren waren wij het er met elkaar over eens, dat qua
situering de terreinen, die daarvoor het meest geschikt
zijn, bij de Krijn van den Helmsehool, de J. H. Niewold-
school, de Antillenschool en de Plataanschool liggen.
Deze laatste mag ik er wel bij noemen, want daar
wordt ook gebouwd op een zeer lang geleden verkre
gen aanvraag. Dat zijn twee scholen, die behoefte aan
een gymnastieklokaal hebben. Uiteraard overigens,
want wij rekenen gemiddeld één gymnastieklokaal
voor twee scholen. Nu wil de heer Visser een voorstel
doen, om in het ontwerp raadsbesluit de woorden „ge
meentelijk" en „ten behoeve van het openbaar gewoon
lager onderwijs" weg te laten, maar ik zie eigenlijk
niet op grond waarvan dat kan, want de procedure ex
art. 72 is hier niet aan de orde. Ik wil er nog wel bij
zeggen en dat is niet louter theorie -, dat de Ge
meente deze lokalen bouwt, maar tussen de bouw van
de lokalen en het beheer (maar dat laatste is niet aan
de orde geweest; men is ook uitgegaan van de conclusie
die de heer Visser op het ogenblik getrokken heeft)
bestaat een belangrijk verschil. De Gemeente bouwt
n.l. ook alle lagere scholen en dat gebeurt op het
ogenblik in het plan-Bilgaard en daarna, als het
geschiktste moment daarvoor gekomen is, worden de
scholen aan de schoolvereniging toegewezen. Dat kan
in feite met deze gymnastieklokalen ook nog wel ge
beuren, maar de situering van deze lokalen is toch wel
zo, dat er op zichzelf geen zakelijke redenen zijn, om
dat te doen. Het belangrijkste is en ik heb het idee,
dat die intentie bij de schoolbesturen ook bestaat
dat wie ook de eigendom heeft, de verdeling van de
lessen over de lokalen en de verdeling van de avond
uren in een gezamenlijke pooling gebeurt. Want dan
hebben èn de scholen èn de burgerij hier het meeste
profijt van.
De heer Weide heeft nog gevraagd, wanneer met het
werk begonnen wordt. Dat is een zaak van financie
ring en daarover ben ik niet optimistisch. Ik ben ook
niet helemaal zonder hoop, maar het is n.l. al een be
hoorlijke tijd geleden, dat G.S., toen wij onze nood
klaagden over het grote gbrek aan gymnastieklokalen,
ons eigenlijk mee op deze lijn van de Heidemij hebben
gezet. Die was toen bezig met de bouw van een aantal
gymnastieklokalen in Groningen en Friesland en dit
zou en het blijkt nu ook wel, voorzover ik weet, be
waarheid te worden de laatste grote serie bouw van
gymnastieklokalen door de Heidemij zijn. Men zei
„Zoekt U daar aansluiting bij". En dat hebben wij ook
gedaan. Wij zullen dus binnenkort met G.S. moeten
praten, om op zo kort mogelijke termijn te kunnen in
stappen in het totaal van de bouw van gymnastiek
lokalen, die op het ogenblik aan de gang is (en men
is bijna aan een uitbreiding van die serie toe).
Ook is eerst uitvoerig in de commissie aan de orde
geweest, welke scholen de grootste behoefte hebben
aan een gymnastieklokaal en welk lokaal dus eerst
gebouwd moest worden. U begrijpt, dat dit bijzonder
moeilijk was uit te maken, maar wanneer ze in die
seriebouw gebouwd worden, dan komen deze lokalen
vrij vlot na elkaar klaar, want tussen het begin van
de bouw van het ene en het andere lokaal zit ongeveer
een maand. Binnen een half jaar nadat het eerste gym
nastieklokaal gereed gekomen is, is ook het laatste
lokaal klaar. Dus de prioriteitsvraag: „Welke school
heeft er het meeste behoefte aan?" behoefde gelukkig
ook niet te worden opgelost.
De heer Heidinga heeft gevraagd: „Wie heeft het
opzicht?" Ik dacht, dat de Heidemij het opzicht zou
moeten hebben. Dat is ook de bedoeling. De Heidemij
is de opdrachtgever en die heeft een aannemer in het
werk, die deze hele serie gymnastieklokalen bouwt.
Er zijn inderdaad bij de bouw van de vorige gym
nastieklokalen wel wat moeilijkheden geweest. Ik
dacht, dat niet alleen de Gemeente, maar ook de Heide
mij daar wel van geleerd heeft. Er zijn uitvoerige be
sprekingen over geweest en de bezwaren, die de Ge
meente indertijd vóór de bouw gesignaleerd heeft,
maar waaraan ondanks overleg met de V.N.G. niet
door de bouwers kon worden tegemoetgekomen, bleken
op enkele punten later helaas gegrond te zijn. Maar
die bezwaren zijn in de onderwerpelijke plannen vol
ledig weggewerkt.
De heer Visser: Er zou nog heel veel te zeggen zijn
over dit punt. Ik ben het wel met de Wethouder eens
terzake van de elementen die hij heeft opgenoemd: de
verdeling enz., wat allemaal zo in de commissie speelt.
Maar het controversiële punt waar het thans om gaat,
is het beheer. De Wethouder heeft gesteld, dat van
geen schoolbestuur een aanvraag ex art. 72 der L.O.-
wet is binnengekomen. Ik dacht, dat het in deze pro
cedure ook niet nodig was, dat wij, gelet op de proce
dure bij de bouw van scholen voor gewoon lager on
derwijs in 't Ielan, de aanvragen ex art. 72 ontvangen
hadden van de schoolbesturen. Daar heeft de Gemeente
de scholen gebouwd en de toewijzing zou dus in een
later stadium dat is, geloof ik, nog niet gebeurd
plaats vinden. Ik dacht, dat het de bedoeling geweest
was ook van het College t.a.v. de bouw van gym
nastieklokalen dezelfde procedure te volgen. Dat blijkt
mij ook wel uit de verslaggeving van de drie verga
deringen van de commissie. Daarin vindt men dezelfde
teneur terug. Dus met dat argument ben ik het niet
eens.
De Wethouder stelt, dat het College bereid is het
punt van het beheer in een later stadium in deze com
missie nog te bespreken met de vertegenwoordigers van
het bijzonder onderwijs. En daar heb ik dan vrede mee.
Ik ben n.l. van mening en dat is voor mij het punt
dat dit open moet blijven. De goegemeente moet
niet de indruk krijgen, dat het College deze com
missie de woestijn in stuurt. Dat kan het College en
ook de Raad van Leeuwarden zich niet permitteren.
Deze commissie is in het leven geroepen en die moet
gewoon volledig gehonoreerd worden. Er moet fair
play gespeeld worden. Dus als de Wethouder zegt: „Ik
ben bereid om dit spel in de commissie verder uit te
spelen", dan kan ik daarin mee gaan. Alleen zit ik dan
nog even met de redactie van het ontwerp-besluit. Wan
neer wij hier vanavond besluiten tot de bouw van vier
lokalen het vijfde is dus geen punt, want dat is een
wettelijk geval dan is in eerste aanleg de bouw
van vier gemeentelijke lokalen mogelijk en dan dacht
ik, dat daarmee de beheersvorm vaststond. Ik kan het
verkeerd lezen, maar zo vat ik het op. En datzelfde
geldt dus ook voor wat gesteld is onder I van het be
sluit t.b.v. het openbaar gewoon lager onderwijs. Dit
hangt met elkaar samen. Vandaar, dat ik zo straks
gezegd heb, eventueel een amendement op de redactie
van dit besluit te willen indienen. Als de Wethouder
nu zegt: „Dit is niet nodig" en de Raad gaat ermee
akkoord, dan heb ik er wel vrede mee. Dan ligt het
punt van het beheer verder nog helemaal open en
wordt deze commissie niet aan kant gezet, want dat
kunnen wij ons, zoals ik reeds zei, beslist niet per
mitteren.
De heer G. de Vries: Staan de gymnastieklokalen
die toebehoren aan het bijzonder onderwijs, ook ter
beschikking van de buitenschoolse sportactiviteiten op
dezelfde manier als de openbare gymnastieklokalen die
in de pool worden ingedeeld door de inspecteur van de
Lich. Opvoeding? Als dat niet het geval is, dan zou
ik in ieder geval er toch voor willen pleiten, deze zaak
in gemeentelijke handen te houden.
De heer Engels: Het is vooral die laatste opmer
king, die mij nu toch doet opveren. Ik ben er een voor
stander van dat we tot de grootst mogelijke pooling
komen en ik ben er ook een voorstander van, dat de
Gemeente samen met het bijzonder onderwijs komt tot
het bouwen van scholen en ik vind het bepaald een
vooruitgang, dat door gesprekken die bouw m.n. in
Ielan tot stand is gekomen. Maar als dat gepaard gaat
met het tevoren bestemmen van 4 van de 5 gymnas
tieklokalen voor het openbaar onderwijs of met de be
wering: „We zullen straks wel over de beheersvorm
praten", dan vind ik de machtspositie „4 van de
zijn van mij" onzuiver spel. Dan vind ik, dat deze zaak
beter geargumenteerd moet worden. Waarom 4 voor
het openbaar onderwijs en niet voor het bijzonder onder
wijs En dan moet men niet aankomen met het ver
haal van ex art. 72, want dat doet het dan bij mij niet
meer, omdat over deze zaak in commissieverband ge
sproken is. Dan vind ik, dat de Wethouder ons hier
duidelijkheid moet geven over de formulering en dan
dient hij uiteen te zetten, of die formulering ons de
mogelijkheid geeft t.z.t. de kwestie van het beheer
nader te bezien.
Ik moge daarbij dit opmerken: We zijn er tot nu toe
in geslaagd, ook dank zij de activiteit van deze Wet
houder. tussen het bijzonder en openbaar onderwijs in
bepaalde nieuwe stadswijken een goed samenspel te
krijgen En dat kan men grandioos bederven, als men
niet uitkijkt terzake van gevoeligheden die er liggen,
en de indruk zou wekken, zonder het te bedoelen, dat
men andere zaken wil ondergraven. Ik zou willen plei
ten voor een toezegging van de kant van het College
t.a.v. een betere formulering dan hier gegeven is, die
inderdaad openhoudt, dat gymnastieklokalen worden
gebouwd, die voor beide categorieën van onderwijs en
voor alle buitenschoolse activiteiten gebruikt kunnen
worden Ik ben het met U eens, dat in die pooling in
de toekomst moet zijn ingebouwd (voor zover het nog
niet het geval mocht zijn), dat ook de bijzondere scho
len hun gymnastieklokalen voor buitenschoolse activi
teiten zullen moeten inbrengen.
De heer Kingma: Ik zie niet in, waarom men hier
zo lang over moet praten, ik dacht, dat het beheer van
de lokalen helemaal niet belangrijk was. Als iedereen
ze mag gebruiken, welke betere beheerder zou men
dan kunnen vinden dan de Gemeente? Ze kunnen zo
wel voor het openbaar als het bijzonder onderwijs en
zowel voor de algemene als de bijzondere sportvereni
gingen dienen. Ik zou zeggen, dat daar geen menings
verschillen over kunnen zijn. Ik vind het discussiëren
daarover gewoon muggenziften, spijkers zoeken op laag
water.
De heer Heidinga: Ik heb een beetje ervaring dat
is al een tijdje geleden met het verhuren en het ge
bruiken van deze zalen. Ik ben heel lang voorzitter
van de Chr. Gymnastiekvereniging „Kracht en Vriend
schap" geweest. Dat is een heel grote vereniging en we
zaten vaak om zaalruimte verlegen. En we hadden
altijd vreselijk veel moeite dit even aan het adres
van de heer De Vries om een uurtje in een gemeen
telijke school te krijgen, maar de christelijke scholen
weigerden ons nooit. Daar waren we altijd welkom en
bovendien waren in die christelijke scholen ook de
„neutrale" verenigingen welkom. Als er ruimte was
en zij waren de eerste aanvragers, dan krégen ze een
lokaal.
De heer Wiersma: Ik geloof, dat we zo langzamer
hand een beetje op het emotionele vlak geraken met
de gymnastieklokalen. Ik heb weinig meegemaakt van
het overleg dat hierover heeft plaats gehad, maar toch
weet ik er wel iets van. Ik dacht, dat er op grond van
art. 72 nog een oude aanvraag lag om een gymnastiek
lokaal te bouwen bij de Willem de Zwijgerschool. Die
aanvrage wordt bij deze raadsbrief gehonoreerd en ver
der is men overeengekomen, dat over het beheer van
het nog te bouwen 4-tal gymnastieklokalen, zodra deze
zijn gerealiseerd, nog wel te praten valt. Ik dacht ook,
dat dit het geval was met de laatste serie lagere scho
len, voor zover ze op het ogenblik in gebruik zijn bij
het bijzonder onderwijs, maar ik meen, dat ze nog niet
zjn overgedragen. Ik ben daaromtrent niet behoorlijk
"p de hoogte op dit moment.
Voor de rest juich ik het toe, dat er behoorlijk con
tact bestaat tussen de gemeentelijke gymnastiekloka
len en die, welke in gebruik zijn bij het bijzonder on
derwijs en ook door de schoolbesturen beheerd worden,
en vind ik het juist, dat er een zo groot mogelijk ge
bruik wordt gemaakt van deze gymnastieklokalen. Wij
hebben helaas na de tweede wereldoorlog verzuimd
gymnastieklokalen te bouwen in een juiste verhouding
tot het aantal scholen en dat is een van de oorzaken,
dat we nu met de pijn en de moeilijkheden zitten en
'k dacht, dat we hier met z'n allen heel veel aan kon
den doen, als we ons gezond verstand gebruiken en
deze zaak vooral niet in het emotionele vlak trekken.
De hear Boomgaardt: Ik bin it mei de hear King-
Dla iens, hwer't hy seit: Hwat kin 't skele, hwa it
bihear fan dy gymnastyklokalen hat. Bilangryk is de
situearring. Dy kin men objektyf fêststelle; eltsenien
kin dat dwaen. En de histoaryske üntjowing kin men
respektearje. Neat gjin opset of kweatinkendheit is
dêrby. Mar hwat de situearring oangiet, dan sitte de
iepenbiere skoallen stikken en stikken gunstiger as
de kristlike skoallen. De situearring is dus bilangryk,
net it bihear. Stel jin foar, dat de bern hieltiten soms
troch waer en wyn, iis en kjeld nei de skoallen trekke
moatte. Nei in bipaelde goede forhalding sykje op it
mêd fan de situearring, is it evidinte punt.
De heer Ten Brug (weth.)Tot mijn spijt heeft de
behandeling van dit op zichzelf belangrijke voor
stel een wending genomen, die ik betreur. Hier zijn de
woorden „fair play spelen in de commissie" gevallen.
Alsof er van mijn kant en van die van het College
enige aanleiding zou zijn te veronderstellen, dat wij,
deel uitmakende van die commissie, geen fair play
zouden spelen.
Do heer Engels heeft zojuist gezegd, dat, als je „al
deze gymnastieklokalen in handen hebt, je vanuit een
machtspositie deze lokalen verdeelt". Dat zou echter
niet alleen zijn een zaak van niet fair play in de com
missie, maar ook van niet fair play als Gemeentebe
stuur. Ik kan mij de vrij nuchtere opmerking van de
heer Kingma voorstellen: „Waar praten we hier eigen
lijk over?" De Gemeente bouwt lokalen en 4 van deze
5 zijn voor haarzelf. De Gemeente is reeds bezig in een
commissie te bekijken en heeft daar, dacht ik, heel
goede vorderingen in gemaakt hoe al deze ruimte zo
billijk mogelijk kan worden verdeeld. Daar zijn ook
geen moeilijkheden over; er zijn wel bijzondere scholen,
die meer gymnastieklokalen ter beschikking kunnen
krijgen dan ze afnemen. Als men minder uren afneemt,
is het soms wat goedkoper.
Het spijt mij bijzonder, dat de discussie deze kant
uit ging. Ook de opmerking van de heer Heidinga be
treur ik ten zeerste. Het mag dan in een ver verleden
en ik betwijfel het nog het geval zijn geweest,
maar dat op dit moment de verenigingen van confes
sionele signatuur moeilijker plaats krijgen in een gym
nastieklokaal van de Gemeente dan verenigingen zon
der confessionele signatuur, is beslist niet waar. Het
ligt heel anders. Eens werd ik opgebeld het is wel
meer dan 1 y2 jaar geleden door een vereniging van
confessionele signatuur, die vroeg, of zij een gymna
stieklokaal kon krijgen, want het betrokken school
bestuur nam naar haar mening een huur, die veel en
veel te hoog was. Het spijt me, dat ik dit soort dingen
moet zeggen, maar de opmerkingen in deze Raad ge
ven mij daartoe aanleiding.
Ik geloof, dat wij hier inderdaad in de sfeer van het
gezond verstand moeten redeneren. Wat is er aan de
orde? Er is een commissie geweest, die zich gebogen
heeft over de vraag, waar de 10 gymnastieklokalen
moeten staan, ook over de vraag, waar 5 gymnastiek
lokalen moeten staan en over de vraag, waarom we
voorlopig niet meer dan 5 kregen. Zij heeft zich ge
realiseerd, dat er al lang een aanvraag ex art. 72 van
de Prins Willem de Zwijgerschool was, bovendien dat
de toewijzing van dit lokaal aan deze school ook geen
enkele moeilijkheid gaf, want deze school is bijna een
dubbele school. Die verhouding „2 lagere scholen 1
gymnastieklokaal", heeft verder een rol gespeeld bij
de keuze waar deze lokalen het best zouden kun
nen worden gebouwd. Men heeft zich in de commissie
ook met de plaats verenigd en daarom bevreemden mij
deze bezwaren ook. De Raad zit hier inderdaad om
algemene gemeentelijke belangen te bevorderen. Maar
ik zie hier geen strijd met het gemeentelijk belang,
terwijl geen enkel bestuur van bijzondere scholen heeft
gevraagd het anders te doen dan op dit moment aan
de Raad wordt voorgesteld.
Ik kan er lang of kort over praten, maar zo liggen
de feiten.
De heer Engels: Ik zou nog graag het volgende
willen zeggen ter informatie. Mijn opmerking schijnt
de Wethouder in het verkeerde keelgat geschoten te
zijn, terwijl mijn reactie een reactie was op een op
merking, gemaakt door de heer De Vries. Dat had de
Wethouder dan moeten begrijpen. Ik wilde van de Wet
houder echter graag weten, of het juist is, dat in de