jïï* 11 10 dikste vinger in de pap heeft. Mijn antwoord daarop is, dat, als wij ook in dit opzicht een dienst kunnen ver lenen door daarbij de vragen, die hier rijzen, door te geven ook aan de Raad voor de Volkshuisvesting, dan we dat graag zullen doen. Deze Raad heeft een groot draagvlak, omdat daar alle groeperingen, die met de woningbouw te maken hebben, in vertegenwoordigd zijn. Als daar de problemen worden behandeld, dan wordt daarmee de woningbouw alleen maar gediend; de behandeling kan daar ongetwijfeld uitgebreider zijn dan tot nog toe bij gebrek aan zo'n raad het geval was. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter heropent, om 21.20 uur, de vergade ring. Punt 30 (bijlage no. 191). De heer Xjerkstra: Ik heb twee vragen. Ik ben met de onderdoorgang en de opdracht daarvoor op zichzelf wel akkoord, maar daar het College in hetzelfde kader spreekt van een overbrugging met een vaste brug over de Zwette, wilde ik graag weten, of het College ook een richtlijn heeft gegeven voor de hoogte van die brug. In de tweede plaats dit. Er is eerst sprake van een gelijkvloerse kruising met de spoorlijn Leeuwarden Sneek, terwijl iets verderop toch weer staat, dat er t.a.v. die kruising nog overleg gaande is. Betekent dit, dat misschien ook nog de kans aanwezig is, dat het niet een gelijkvloerse kruising wordt? Dat zou ik wel graag willen weten, omdat ik toch wel vind laat de spoorlijn niet een al te hoge frekwentie van berij den hebben dat in een belangrijke tangentweg in ons systeem een gelijkvloerse overgang, vooral in een iets verdere toekomst bekeken, nauwelijks een aan vaardbare zaak is. De heer Tiekstra (weth.)De heer Tjerkstra wil mij stellig, m.n. wat betreft zijn tweede vraag, wel toe staan, dat ik even de tekening erbij neem. Wij hebben hier te maken met een weg, die gedeeltelijk in Leeu warden en gedeeltelijk in Menaldumadeel ligt, en nu heb ik de indruk en die indruk kon wel eens juist zijn dat de onderdoorgang in de spoorlijn naar Sneek ligt in het gebied van Menaldumadeel. Het lijkt me wel waarschijnlijk, omdat, zoals de heer Tjerkstra on getwijfeld bekend is, de grens tussen Menaldumadeel en Leeuwarden oorspronkelijk de oude Zwette volgt. En de kruising met de spoorlijn ligt ten westen van de Zwette. Het is echter niet zo'n grote moeite om terzake van die kwestie zich ervan te vergewissen of het een ongelijkvloerse kruising zal worden. Ik weet, dat de Spoorwegen er de voorkeur aan geven waar ook maar enigszins mogelijk de gelijkvloerse kruisingen uit de lijn te verwijderen. Zoals de heer Tjerkstra be kend is, zal dit werk voor een groot deel met rijks subsidie moeten worden uitgevoerd. Dat betekent dus, dat vermoedelijk de Spoorwegen er wel alle druk op zullen zetten, dat ook deze gelijkvloerse kruising zal worden vervangen door een ongelijkvloerse. Wat de eerste vraag van de heer Tjerkstra betreft, ik ben best bereid de kwestie van de hoogteligging van deze brug nog eens even nader door te spreken met Openbare Werken om te voldoen aan de eis zo neem ik aan van 2.65 m plus F.Z.P. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 31 t.e.m. 35 (bijlagen nos. 186, 197, 190, 189 en 187). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 36 (bijlage no. 212). De Voorzitter: Weth. De Jong zal hieromtrent nog een opmerking maken. De heer De Jong (weth.): Op pag. 4 van dit raads voorstel staat onder punt 4 bij de specificatie van de 16660,o.m. aangegeven onder m.a.v.o. Wisses- dwinger: leermiddelen en instrumenten natuurkunde f 2800,Dat moet zijn f 2880, Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 37. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de commissie. De Wethouders worden geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen. Punt 38 (bijlage no. 208). De heer De Vries: In feite betekent de behandeling van dit raadsvoorstel voortzetting van onze besprekin gen op 27 januari 1.1. In de grond van de zaak zouden we eigenlijk gewoon bij de behandeling van deze aan gelegenheid kunnen aanknopen bij het punt, waarop we op 27 januari zijn gebleven, ware het niet, dat er t.a.v. deze zaak in onze Gemeente, bij onze burgerij, misverstanden blijken te bestaan, misverstanden, die geresulteerd hebben in een brief, gericht aan onze Raad. Men kan zeggen: Een brief in de krant is geen brief aan de Raad, maar ik dacht, dat we ons moei lijk tot deze formele afdoening zouden kunnen beper ken. Het is wel degelijk zaak, dachten we, op bepaalde punten rond deze misverstanden even in te gaan. Wat is hier aan de hand? In 1964 wordt de Gemeen tewet gewijzigd en ontstaat er een mogelijkheid voor wijziging van de z.g. commissiebepalingen, een wijzi ging die hierin resulteert, dat de beleidsvoorbereidin gen van de Raad op een nieuwe, modernere, wijze tot stand gebracht kunnen worden door inschakeling van commissies, waarin, behalve raadsleden, zoals tot dat moment het geval was, ook buitenstaanders, deskun digen, geïnteresseerde burgers, betrokken kunnen wor den. Ik kan U wel vertellen, dat bij die wetswijziging in onze kring gesteld is, dat we het bijzonder op prijs zouden stellen, als ook in de gemeente Leeuwarden na gegaan zou worden, in hoeverre wij bij die nieuwe ont wikkeling praktisch aansluiting zouden kunnen vin den en bij diverse gelegenheden is er dan ook vanuit onze fractie gepreludieerd op de mogelijkheden, die in deze nieuwe commissiebepalingen zijn verborgen. In april 1965 verschijnt er een nota van B. en W., waarin een uiteenzetting wordt gegeven over hetgeen allemaal is veranderd en waarin een aantal nog maar losse suggesties worden gedaan en waarin men stelt: „Raad, bekijk dit nu eens, probeer eens met elkander uit te vinden wat praktisch hanteerbaar en doelmatig zal zijn voor onze Gemeente en dan kunnen we in een latere fase wel een verordening vaststellen, op grond waarvan we tot invoering van deze commissiebepalin gen zouden kunen overgaan." U weet allen, hoe het lot van deze nota is geweest. Het punt heeft enige keren op de agenda gestaan en telkens opnieuw werd het er door allerlei omstandig heden weer afgehaald, totdat in de loop van 1965 de nieuwe Raad eigenlijk al een beetje om de hoek gluur de en het College het maar het beste vond om die nieuwe Raad in 1966 af te wachten. Het oordeelde: Laat die dit gehele karwei in zijn totaliteit maar bij de kop pakken en proberen vóór 1970 deze zaak af te doen. We zijn in die fase nog weer door allerlei te genslagen getroffen, maar daarover behoef ik hier niet uit te weiden. Op een gegeven moment verschijnt onze huidige Voorzitter; die heeft natuurlijk ook tijd nodig om zich te bezinnen op de problematiek rond de be stuursstructuur. Vandaar dat het najaar 1969 wordt, voordat deze nota in sterk gewijzigde vorm opnieuw bij de Raad terecht komt. We hebben op 27 januari U het College een compliment gemaakt voor de wijze, waarop het deze zaak aan ons heeft voorgelegd. Het was een welgemeend compliment, omdat Leeuwarden op het stuk van de commissiebepalingen in feite ver in de voorhoede loopt. Er is praktisch bij mijn we ten geen enkele gemeente, waar men op zo brede schaal deze geheel nieuwe structuur heeft aangepakt en waar het College zich t.a.v. het geheel zo loyaal heeft opgesteld als hier in Leeuwarden het geval is ffe zijn, toen deze nota in het najaar van 1969 kwam, ervan uitgegaan, dat deze zaak geknipt en genaaid zou worden, voordat de nieuwe Raad in september 1970 zijn intrede zou doen. Het College heeft zich ge houden aan deze aanvankelijke afspraken, afspraken, die ook waren gemaakt tussen U, mijnheer de Voor zitter, en de voorzitters van de verschillende fracties, want er is nogal wat „voor-werk" geweest, voordat het zover was, dat deze zaak in haar huidige vorm aan ons kon worden voorgelegd. Nu werd er gezegd, dat deze Raad bezig is een dergelijk belangrijke zaak en dat is het even gauw er door te jagen. Dit verwijt is volkomen misplaatst. Van het begin af aan heeft de gedachte voorgezeten, dat wij vóór septem ber, voordat de nieuwe Raad kwam, deze zaak zouden aanpakken en dat wij er mee klaar zouden zijn op het moment, dat de Raad opnieuw bemand zou worden. „Ja maar", zo wordt er gezegd, „de structuur van deze commissies legt het bestuur van de Gemeente voor een reeks van jaren keihard vast." Niets van aan. Wie kennis heeft genomen van de behandeling van deze zaak op 27 januari 1.1., kan weten, dat we juist van de zijde van het College de toezegging hebben gekregen, dat deze zaak zuiver experimenteel bekeken zal worden. Er zijn allerlei in grijpende veranderingen in onze bestuursstructuur aan de orde en we weten nog niet, hoe die in de praktijk zullen uitvallen. Het is een kwestie van oefenen, van proberen en van testen. We hebben van B. en W. de toezegging gekregen, dat, als na een inloopperiode blijkt, dat deze zaak niet functioneert, zoals wij ons dat met elkander voorstellen, er gelegenheid is voor redres. Dat wilde ik graag voorop stellen, voordat ik zo meteen overga tot nog enkele algemene punten rand de raden en de commissies. Waar het hier dus om gaat, is het functioneren van de Gemeenteraad. Hoe maken wij bij de beleidsvoor bereiding gebruik van de mogelijkheden, die de nieuwe commissiebepalingen in zich bergen? En nu is het net als bij het voetballen gisteravond op de televisie: de tribunezitters zijn vaak de slechtste spelregelkenners. En daarom zou ik zo graag willen, dat we met elkan der proberen die spelregels ook naar buiten uit zo goed mogelijk bekend te maken, zodat men weet, wat men precies aan deze zaak heeft, een zaak, die de moeite waard is, omdat die inderdaad de mogelijkheid biedt tot verdieping van het democratisch functioneren van de Gemeenteraad. En de nieuwe Raad mag straks deze spelregels in de praktijk gaan beproeven. Als dan blijkt, dat ze niet deugen, dan heeft die Raad de taak te zorgen, dat, vóór hij in 1974 wordt afgelost, de spelregels opnieuw op hun merites worden ge toetst. De raden, die worden voorgesteld in het stuk, dat ons thans wordt aangeboden, hebben betrekking op een stuk welzijnsbeleid, dat gericht is op de jeugd, de sport, de cultuur en het bejaardenprobleem. Een ieder zal kunnen beamen, dat het één niet los gezien tan worden van het ander. En het komt onze fractie dan ook gewenst voor, dat we proberen aan de top een stuk beleidscoördinatie tot stand te brengen. Heeft het College zich omtrent de noodzaak daarvan ook een be paald beeld gevormd Kan op dit stuk van zaken bijv. ge dacht worden aan periodieke bijeenkomsten van vertegen woordigers van de raden, is het misschien mogelijk ad hoe bepaalde vraagstukken aan de orde te stellen in gecoördineerd verband of zou nog een andere moge lijkheid beproefd moeten worden, en wel deze, dat we proberen deze raden als collectiviteit te overbruggen door een top-orgaan, waarin tevens gevoegd worden de deskundigen, zoals een socioloog, een psycholoog e.d., die „in het veld" (onze stad) wetenschappelijk gefun deerde onderzoekingen kunnen doen, die dus vanuit een wetenschappelijke benadering van de problemen de verschillende raden en commissies kunnen adviseren. T.a.v. de benoeming van de leden van de respectieve raden zouden we graag zien, dat het College bevordert ffl stimuleert, dat de besturen van de betrokken orga nisaties en instellingen niet zonder meer een bestuurs- M aanwijzen, maar dat over deze aanwijzing eerst intern in de vergadering van deze instituten een be slissing wordt genomen. Het mag gezegd zijn, dat we 111 geen enkel opzicht behoefte hebben om overal tel kens opnieuw dezelfde mensen te ontmoeten, zodat je iedere keer maar weer moet informeren met welke „pet op" een dergelijke functionaris of bestuurslid aanwe zig is. Democratisering betekent ook spreiding van de ver antwoordelijkheden. Deze raden vragen niet in de eer ste plaats bestuurders van de verenigingen; ze vragen inventieve mensen met een gezonde kijk op de maat schappelijke ontwikkeling en dit wil zeggen, dat het waarlijk niet alleen maar mensen uit het eerste gelid behoeven te zijn, die als lid van een dergelijke raad een goede inbreng kunnen leveren. Als zittingsduur van de leden van de raden geldt een periode van 4 jaar. We zouden er op zich zelf geen enkel bezwaar tegen hebben, dat de leden maximaal twee periodes zitting hebben in de respectieve raden. Juist waar het hier gaat om beleidsvoorbereidend werk, waarin ook passen planning en advisering van anderen, is doorstroming een eerste vereiste om zodoende ver starring te voorkomen. De raden zullen blijvend geac tiveerd en gestimuleerd moeten worden om de ontwik kelingen voor te blijven. Misschien is het minder netjes om aan de tot voordragen bevoegde besturen in dit opzicht bepaalde bindingen op te leggen, maar uitein delijk gebeurt het in het belang van de permanente vernieuwingsmogelijkheden van deze raden. Wat het voordragen zelf betreft, zouden we ervoor voelen, dat de besturen motiveren, waarom zij juist een bepaalde man of vrouw voor een benoeming voor dragen, zodat de Gemeenteraad, die uiteindelijk be noemt, ongeveer weet, aan welke kwaliteiten de voor- gedragene beantwoordt en men zekere verwachtingen kan hebben van hun deelname aan dit werk. Een opmerking van algemene aard is verder, dat de respectieve raden voorshands nog een adviserende en stimulerende taak hebben. Het werkelijke meedenken kan echter op den duur niet gaan zonder mede-beslis sen. Dit maakt het naar ons gevoel noodzakelijk, dat, als deze proefperioden zich positief ontwikkelen, de raden op den duur in feite ook een stuk uitvoerend werk zouden moeten kunnen verrichten. De raden zou den zelf in hun taakstelling maar eens moeten nagaan, in de loop van de tijd, welke sectoren van beleid zich zouden lenen voor gedecentraliseerde uitvoering van bestuur. Tenslotte en ter afsluiting van de algemene op merkingen nog twee onderwerpen. In de eerste plaats de zaak van de openbaarheid. Het College heeft zelf al gesteld, dat het openbaarheid als regel en besloten zittingen als uitzonder ing zou willen beschouwen, maar dat het desalniettemin de mogelijk heid van het besloten vergaderen toch wenselijk blijft achten. Met dit laatste kunnen we het wel eens zijn, zij het dan, dat het ons wenselijk voorkomt, dat ook van de besluiten in de besloten zittingen melding wordt gedaan aan de publiciteitsorganen. In de tweede plaats de positie van de commissies. Het doet ons wat verkrampt aan, dat het College zo nadrukkelijk heeft vastgehouden aan de meerderheids posities van de raadsleden in de commissies van ad vies en bijstand. Het is net, alsof daarmee een tegen stelling wordt gesuggereerd van belangengroepen. Twee soorten verantwoordelijkheden: aan de ene kant de raadsleden, aan de andere kant de niet-raadsleden. We zouden ervoor geporteerd zijn aan het element van de inschakeling van de burger bij het bestuur een zwaarder accent te geven. M.n. wordt daarbij gedacht aan de situatie in de commissies van advies en bij stand een plaats toe te kennen aan de op de kandida tenlijsten van de diverse politieke partijen voorkomen de namen van personen, die juist niet gekozen zijn in de Gemeenteraad. Daarmee worden twee vliegen in één klap gevangen: de leden van de Raad zullen zich moeten realiseren, dat doorvoering van deze structuur, die hier aan de orde is, een stevig stuk beslag zal leg gen op de schaarse vrije tijd, die we voor het gemeen teraadslidmaatschap beschikbaar hebben. En in de tweede plaats wordt bereikt, dat een aantal mensen, die tussentijds geroepen kunnen worden tot het ge meenteraadslidmaatschap (Onze fractie heeft in de periode, die nu bijna voorbij is, wel aangetoond, welk een zeefwerking een fractie kan hebben) een stuk training krijgen en ervaring opdoen en dan gemakke lijk kunnen inschieten op het werk in de gemeentelijke

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 6