12 13 keuken. We zouden ons kunnen voorstellen, dat het College zich nog eens op dit punt beraadt, maar op zichzelf zijn er naar ons gevoelen een aantal commis sies, die zich voor trainingsobjecten van bestuurlijk werk uitstekend lenen. Voor de respectieve raden geldt in wezen eenzelfde mogelijkheid. Van de twee door de Gemeenteraad aan te wijzen leden zou één van hen best een adspirant-raadslid kunnen zijn. Voor ver lies van contact met het achterland behoeft o.i. niet te worden gevreesd, omdat de meeste fracties de eer ste opvolgers ook laten deelnemen aan het overleg over de onderwerpen, die in onze Gemeenteraad aan de orde zijn. (De heer Heidinga: Is het waar?) (De heer Vellenga: Ja, de eerste opvolgers van de fractie.) Als het laatste niet algemeen geldt, dan zouden we het vanuit onze fractie van harte willen aanbevelen. We zullen nu nog graag even de bij de raadsbrief van 10 juli gevoegde bijlagen op de voet volgen. Het instellingsbesluit van de commissie voor de Gem. Sociale Dienst kan niet los worden gezien van het functioneren van de commissie van advies op grond van art. 75 van de Algemene Bijstandswet. Dit heeft het College in zijn nota van 23 december 1969 in een voetnoot zelf ook beklemtoond. En nu doet zich, als we goed zijn ingelicht, de situatie voor, dat er juist een wijziging tot stand gebracht zal worden in de Al gemene Bijstandswet, waarbij aan deze commissie ex art. 75 van de Algemene Bijstandswet een nieuwe vorm wordt gegeven in die zin, dat die ook geplaatst zal worden in het kader van het functioneren van art. 61 van de Gemeentewet. Wij zitten op het ogenblik met de situatie, dat de commissie van advies op grond van art. 75 van de Algemene Bijstandswet nogal wat gro ter is dan de commissie, die hier wordt voorgesteld. Hoe denkt het College dit in de praktijk op te lossen? M.n. vindt men in onze fractie, dat we de inbreng van de vakbonden in dit werk niet graag verminderd zou den zien. Tussen de commissie voor de Volksgezondheid en de commissie voor de Dienst voor de Gezondheidszorg zien we een soortgelijke samenhang als de vorige. Zou niet overwogen moeten worden om deze commissies wel als commissies te laten functioneren, maar ze te bemannen met dezelfde leden? De commissie voor het opbouwwerk is al enigermate experimenteel bezig wat ervaring op te doen op grond van een aanwijzing onder de nu nog bestaande com missiebepalingen in onze Gemeente. Ieder onzer die bij dit werk betrokken is, weet, dat het niet zo gemak kelijk is op dit terrein tot een goede planning en ad visering te komen. De huidige samenstelling van de commissie kan door de vermenging van het lidmaat schap Gemeenteraad en Centraal Orgaan niet gehand haafd blijven. We zouden eens moeten nagaan, of hier niet eens een restrictie aangebracht moet worden in die zin, dat van de twee door de Gemeenteraad aan te wijzen leden in elk geval één een niet-lid zou moe ten zijn van het Centraal Orgaan. Over dit Centraal Orgaan wil ik nog een aanvul lende opmerking maken. Het is een organisatie, die zich bezighoudt met het stimuleren van een stuk sa menlevingsopbouw in onze Gemeente. Het is een nieuw stuk werk, waarmee we al voelende en tastende pro beren vat te krijgen op een stuk maatschappelijke ont wikkeling. Het bemoeit zich niet alleen met zaken van de jeugd, het adviseert op alle mogelijke manieren, ook over sociale acties in de stad, die op een bepaald mo ment vragen om deskundige begeleiding en bijstand. En vandaar, dat we het gevoel hebben, dat in dit Cen traal Orgaan niet alleen ingebouwd zal moeten worden de advisering in de samenlevingsopbouw, maar dat ook in de verschillende andere raden dit Centraal Orgaan via advisering van de deskundige medewerkers een be langrijk stuk activeringswerk zou kunnen doen door het leggen van de noodzakelijke dwarsverbindingen. De Raad voor Culturele Aangelegenheden biedt door het instellen van een ongelimiteerd aantal secties en commissies een aantal al naar de behoefte alle mogelijkheden om de inspraak van onderop optimale kansen te geven. Het zal in de praktijk nog niet zo gemakkelijk zijn dit totaal van verscheidenheid van culturele interessevelden en belangen tot een goed slui tend samenspel te brengen. Het ontgaat ons, waarom in art. 1, sub 3, 6e, het Algemeen Vrouwencomité „Tot Opbouw" geroepen is op het terrein van de cultuur en de volksontwikkeling een vertegenwoordiger voor te dragen. Onder art. 1, sub 3, d, is uit de tekst van het artikel niet duidelijk, welke raad hier gehoord moet worden. In de tot voordragen bevoegde instellingen missen wij voorts de professionele organisaties op het terrein van de kunst. In het instellingsbesluit van de Sportraad valt op, dat niet minder dan 9 leden voorgedragen kunnen wor den door het bestuur van de Vereniging Leeuwarder Sportraad. Wij vragen ons af, of deze bevoegdheid niet ergens geclausuleerd had moeten worden in die zin, dat deze 9 mensen in ieder geval uit 9 verschillende sportorganisaties afkomstig moeten zijn. Ook hebben wij niet primair de behoefte gevoeld aan bestuurders van plaatselijke verenigingen, maar meer aan mensen die het verschijnsel „sport" kennen en omtrent de ont wikkeling daarvan een belangrijke inbreng kunnen le veren. Leeuwarden heeft successievelijk heel wat men sen geleverd aan de regionale en nationale sportbon den. M.n. de inbreng van deze mensen zou in onze plaatselijke Sportraad een belangrijk element kunnen zijn. Bovendien missen we in deze raad de medische inbreng. We kunnen ons op het terrein van de sport in het huidige tijdsgewricht amper nog sportbeoefening zonder medische begeleiding, zoals t.a.v. de sportkeu ring en alles wat daaraan vastzit, indenken. Zou het te overwegen zijn in het instellingsbesluit meteen een clausule op te nemen, dat in de Sportraad tevens een medicus dient te worden benoemd. T.a.v. de Verordening Raad voor Jeugdaangelegen- heden vragen wij ons m.b.t. art. 1, lid 3, sub 2, af: Wat betekent twee leden voorgedragen te krijgen door de besturen van de daarvoor in aanmerking komende scholierenorganisaties? Wie bepaalt de daarvoor „in aanmerking komende"? Had hier niet zonder meer moeten staan: „besturen van de schoolorganisaties"? Wat betreft sub 8 van lid 3c, zelfde artikel, menen wij, dat de instituten voor de vorming bedrijfsjeugd en de organisaties van werkende jongeren zozeer ver schillen in doelstelling, dat deze aanwijzing in twee afzonderlijke voordracht-bevoegdheden geregeld had moeten worden. Bij de toelichting op 3d in de voetnoot wordt mede gedeeld, dat hier gedacht wordt aan personen uit o.m. de kringen van de voogdijverenigingen. Dit laatste komt ons onjuist voor. De voogdijverenigingen zijn in stellingen voor gespecialiseerd maatschappelijk werk op basis van de justitiële kinderbescherming. Wanneer men in de sector van de sociale dienstverlening zoekt, zou men nog kunnen denken aan een organisatie als bijv. Pro Juventute, die zich bezighoudt met preven tieve zorg, maar niet aan voogdijverenigingen. De Verordening op het terrein van de Raad voor Bejaardenaangelegenheden blijkt in vormgeving een compromis te zijn, waarin op tal van punten gevolg is gegeven aan wensen en verlangens, die in het Ge- sprekscentrum voor het Maatschappelijk Werk blijken te leven, maar waarin aan de andere kant van een advies van deze instelling op tal van punten weer is afgeweken. We hebben als raadsleden en wellicht is B. en W. dat bekend een adres ontvangen van de vier stede lijke centra voor maatschappelijk werk. We kunnen dit adres niet volledig volgen, omdat een aantal sug gesties zijn verwerkt in deze verordeningen en andere om welke reden dan ook door het College verder ook niet meer zijn genoemd, maar ook niet zijn opge nomen. Kunnen B. en W. ons aan de hand van het adres van deze centra een toelichting geven, waarom zij m.n. het advies i.z. het 5e lid, sub 3c, en het 9e M niet hebben opgevolgd? Het is duidelijk, dat het hiel gaat om een verschil van inzicht in de doelstelling en het functioneren van de raad. Alvorens ons definitief te binden aan de verordening, zoals die hier voor ons ligt, zouden we graag nog horen, hoe het overleg ovei deze zaak precies is verlopen, of er van de kant van het College bepaalde toezeggingen zijn gedaan en in welk opzicht de functie van deze raad, zoals zij die voorstaan, verschilt van de conceptie, welke het Ge- sprekscentrum dienaangaande had. Bij de Raad voor de Volkshuisvesting tenslotte mis sen wij de sector van de gehandicapten-zorg. We heb ben bij herhaling de klacht gehoord, dat er in Leeu warden bij de woningbouw zo weinig rekening wordt jehouden met de behoefte aan aangepaste woningen. Dit is een specialisme bij uitstek; o.i. verdient het aan beveling via de Revalidatiestichting of de plaatselijke invalidenbond inspraak te krijgen in de Raad voor de Volkshuisvesting. In dit kader passen ook weer de belangen van de bejaarden waarover wij zopas nog met elkander van gedachten hebben gewisseld wier huisvesting met het oog op hun afnemende phy- sieke vermogens steeds meer aanpassingseisen aan de woning stellen, zodat deze mensen zo lang mogelijk bun zelfstandigheid kunnen handhaven. Dit zijn een vrij groot aantal opmerkingen, vragen en suggesties. We hebben het op 27 januari ook al gezegd: Het is een zaak, die de eerste jaren alleen maar experimenteel benaderd kan worden. Gezamenlijk zullen we eraan moeten werken om de vorm en de in- houd bij te schaven, te modelleren, zodat het geheel past in een soepel en goed functionerend beleidsvoor- bereidings- en uitvoeringsproces van onze gemeente lijke huishouding. We willen herhalen, dat in onze fractie naast de wensen en verlangens, die we zopas geuit hebben, toch wel een grote mate van waardering leeft voor de wijze, waarop het College in onze Gemeente deze zaak beeft aangepakt. Dat er groepen in onze samenleving zijn, die het lang niet ver genoeg gaat met de inspraak behoefte, is een punt dat zeker is. Omgekeerd zijn er ook mensen, die vinden, dat dit al veel te ver gaat. Laten wij het daarom maar houden op de middenweg die hier ligt tussen de uitersten. Deze plannen, die dus een middenbaan vormen, zul len van de kant van onze fractie zo goed mogelijk worden begeleid; het College kan daarbij op onze ac tieve medewerking rekenen. De heei' Rijpma: De heer De Vries heeft al uitvoerig de geschiedenis van dit raadsvoorstel gememoreerd en aan die geschiedenis kan ik dus gevoegelijk voorbijgaan. Ik meen, dat hij terecht de conclusie heeft ge trokken, dat het hier een materie betreft, die al jaren lang de Raad beroert en waarvan het noodzakelijk is die in deze raadszitting af te maken. Hierbij zijn meer dingen aan de orde dan alleen het functioneren van de Raad op zichzelf. De Raad heeft zich moeten behelpen met een gering aantal commis sies, waarvan de oudste nog uit de vorige eeuw stamt 1868) en waarvan de meeste stammen uit de jaren 20. Het is naar mijn gevoel dan ook duidelijk, dat wij de nieuwe Raad niet kunnen opschepen met een zo onvolledig geoutilleerd apparaat als dat met deze Raad het geval is geweest. Er zijn verschillende secto ren van het gemeentelijk bedrijf, die vrij zelfstandig opereren en waarin de raadsleden weinig inzicht héb- ten, zoals bijv. het Grondbedrijf, het Woningbedrijf e.d. Daarom juichen onze samenwerkende fracties het toe, dat het College dit voorstel thans in de Raad heeft pebracht en dat wij op dit moment een beslissing over de commissies en de raden kunnen nemen. Wij zijn dus ook niet bereid op de suggestie van buiten deze Raad om dit onderwerp te laten liggen, totdat de nieu we Raad in functie is getreden, in te gaan. Ons heeft bovendien slechts een verzoek bereikt van één nieuwe fractie, die alleen de pretentie had namens alle nieuwe fracties te spreken, en van die andere fracties hebben wij een dergelijk bericht niet ontvangen, zodat ik moet concluderen, dat het percentage, namens hetwelk zij spreken, dan ook aanzienlijk kleiner is dan in hun ™ef aan de fractievoorzitters wordt vermeld. Tot de zakelijke beoordeling van dit voorstel komen- »e, wil ik het volgende opmerken. De door B. en W. voorgestelde commissies voor de '-TX, de Volksgezondheid, het Opbouwwerk, de Ge- rondheidszorg, het Woningbedrijf en het Grondbedrijf -''ben in hoofdzaken onze instemming. Ze zijn groten deels geconstrueerd overeenkomstig het raadsdebat januari j.l. Een enkele opmerking over de afzon- 'rlijke onderwerpen is van een enkele van onze frac tiegenoten te verwachten. Ik volg dus niet het voorbeeld de heer De Vries, die alles heeft besproken. Onze ^handeling heeft een zekere vorm van decentralisa tie, die de heer De Vries voor de toekomstige raden verwezenlijkt wil zien. (Gelach.) Eenheid door diffe rentiatie. Bij nader inzien vragen wij ons wel af, of we nog niet een commissie te weinig zullen hebben. Op blz. 4 van de raadsbrief van 24 december '69 staat, dat er weinig behoefte bleek te bestaan aan handhaven van de huidige Financiële Commissie, „mede gelet op het feit, dat de betreffende commissies van advies en bij stand zullen moeten worden geraadpleegd over de ont- werp-begrotingen van de diverse diensten en bedrij ven.". Wij hebben ons toen tegen deze conclusie niet verzet. Toch vragen wij ons nu af, of we daar ver standig aan gedaan hebben. Immers, iedere dienst of ieder bedrijf heeft de neiging het maximum uit de gemeentekas te halen, terwijl er toch ook wel eens „neen" gezegd moet worden. Is alleen de Wethouder de „neen-man" of zou een raadscommissie hem van dienst kunnen zijn bij het beoordelen van de prioritei ten Bovendien zullen er steeds weer financiële rege lingen ad hoe getroffen moeten worden op uitwerking van principe-besluiten. Doen we er nu verstandig aan geheel zonder Financiële Commissie te werken? Mis schien wil het College of de Wethouder hierover als nog zijn standpunt bekend maken. De instelling van raden voor culturele aangelegen heden, voor de sport, voor jeugdzaken, voor bejaarden en voor de volkshuisvesting heeft onze instemming. Alleen de wijze van functioneren geeft ons wel aan leiding tot vragen en tot het maken van opmerkingen. De taken van de raden omschrijven B. en W. onder a 1, 2 en 3, en onder d 1het instellen van onderzoekingen en het bestuderen van vraagstukken, het coördineren, stimuleren en activeren, uitbrengen van adviezen aan particulieren, aan de gemeentelijke overheid. De wijze van uitvoering van deze taken kan twee kanten heb ben, maar de kant van de vrijblijvendheid, in de zin van: „Wij hebben gesignaleerd, wij hebben geconsta teerd, wij hebben geadviseerd enz. en je ziet maar wat je er mee doet", is een ontwikkeling, die, dacht ik, aan het aanzien van de raden geen goed zou doen. Er is een andere kant: de kant van de verplichting van particulieren en overheid. „Wij menen", aldus zo'n raad, „dat iets juist is en daarom moet die en die in stantie dat en dat doen." De eerste oplossing van vrij blijvendheid biedt weinig perspectief. De tweede op lossing zou voor vele organisaties en misschien ook voor de overheid niet zo gemakkelijk te verteren zijn. Op sommige terreinen, waarop de raden gaan opereren, is vrijwel uitsluitend het particulier initiatief tot nu toe zelfstandig werkzaam. En die instellingen zullen hun eigen verantwoordelijkheid willen behouden. Het oprichten van een raad is dan ook niet hetzelfde als het functioneren ervan. Sommige betrokken instellin gen zouden liever een stichting zien dan een raad, een stichting, die dan door de overheid gesubsidieerd wordt, een stichting, waarin de overheid vertegenwoordigd is, maar waarin de verantwoordingsplicht aan de over heid toch beperkt is. Een stichting heeft naar ons ge voel het gevaar, dat de beslotenheid veel te groot wordt. Men vergadert niet in het openbaar, men vult het bestuur intern aan, men rapporteert slechts sum mier aan de betrokkenen. Dat is de praktijk, zoals we die gewoonlijk bij stichtingen zien, en er is geen enkele reden om aan te nemen, dat stichtingen op dit terrein anders zullen functioneren dan in het verleden het ge val is geweest. We verwachten van een raad, dat deze representa tief is voor de betrokken groep, d.w.z.: A. naar de kant van de verenigingen die op dit terrein werken, B. na.ar de kant van diegenen, die voorwerp van zorg zijn voor de betrokken raad. Om een voorbeeld te noe men: In een raad voor de volkshuisvesting behoren de woningbouwverenigingen, maar ook de bewoners van de „luchtkastelen", die de besturen van die verenigin gen bouwen. In een raad voor de bejaarden behoort de Hervormde Diaconie om een voorbeeld te noemen te participeren, maar ook de bewoners van haar te huizen. Daarom bevredigt ons art. 3 van de besluiten niet geheel. Dat artikel is heel sterk geënt op de ver enigingen en uit het betoog van de heer De Vries is duidelijk geworden, dat, als je eenkeer begint met een opsomming van verenigingen, je nooit tevreden bent. Er hoort altijd weer iets bij. Van onze kant wordt de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 7