r. 14 15 ringsbedrag toe, maar gesteld tegenover de risico's, die in deze bedrijven zitten en die deze bedrijven tot nog toe zelf dragen, is een reserveringsbedrag van 5 miljoen toch echt wel het minimum. Vraagt men nu, waarom 5 miljoen en geen 6 miljoen, dan zou ik willen stellen, dat men op een gegeven moment toch een be paald uitgangspunt moet nemen. Ik kan in zekere zin wel met de heer Reehoorn meevoelen, dat hier een stukje willekeur in zit, maar hij zal het wel met me eens zijn, dat we, in vergelijking met de bedrijfsgebon den reserves van de Energiebedrijven, met deze 5 miljoen beslist niet te hoog zitten. De heer Reehoorn doet de suggestie om de vrijko mende ruimte in de begroting te besteden voor nieuwe investeringen. Wanneer het gaat om vrijkomende ruim te als gevolg van de economische resultaten van de Energiebedrijven, zullen de betreffende gelden, voor zo ver zij binnen deze bedrijven moeten blijven, moeten worden gestort in het egalisatiefonds. Wanneer er wat meer winst is, moet deze niet direct worden ge bruikt voor investeringen buiten het kader van de be drijven. Zodra er echter iets van het typisch bedrijfs gebonden karakter kan worden overgeheveld naar het algemene karakter, kunnen wij die ruimte ook gaan besteden voor doeleinden met een meer algemeen ka rakter. Ik zou die ruimte echter i.p.v. voor nieuwe investeringen liever eerst gebruiken voor afschijven op investeringen, waarop te weinig blijkt te zijn afge schreven, doordat de levensduur van de betreffende activa korter blijkt te zijn dan was verwacht. We ge bruiken de meevallers dan voor het compenseren van de tegenvallers. N.a.v. het door de heer Reehoorn met betrekking tot het Grondbedrijf gestelde zou ik willen opmerken, dat uitbreidingsplannen tientallen miljoenen aan investerin gen vragen en dat ervoor moet worden gezorgd, dat deze bedragen uit de verkoop van grond terug komen. Daarbij komt het voor, dat bij het ene uitbreidings plan de opbrengst uit de grondverkoop net voldoende blijkt te zijn, terwijl men bij het andere uitbreidings plan een bedrag van b.v. een half miljoen of een miljoen overhoudt. Ik heb er bijzonder veel waarde ring voor, dat men e.e.a. bij het Grondbedrijf in het algemeen zodanig heeft weten te calculeren, dat er slechts weinig verschil bestaat tussen het totaal van de investeringskosten en het totaal van de opbrengst uit de grondverkoop en dat wij in de loop van de tijd hierop niet tekort zijn gekomen. Het is altijd ons streven geweest de in de loop der jaren bij het Grondbedrijf gevormde reserve mee te laten functioneren in het totale beeld. M.b.t. de opmerking van de heer Reehoorn over be stemmingsreserves van Openbare Werken zou ik erop willen wijzen, dat er in de grondkosten ook een element zit, dat bij Openbare Werken terecht moet komen, om dat die dienst een deel van de algemene kosten moet uitgeven. De vraag, waar die reserve van Openbare Werken dan terecht komt, kan ik mij wel voorstellen. Misschien zou daar wel eens wat meer lijn in kunnen worden gebracht. Wanneer men zich bij deze zaak echter te veel bindt aan een vaste lijn, heeft men ook geen switch-mogelijkheden meer, wanneer er eens iets moet worden gedekt, waarvoor men niet zonder meer andere dekkingsmiddelen beschikbaar heeft. De reserve aansluitkosten Energiebedrijven heeft eigenlijk voor een belangrijk deel het karakter van een premiereserve bij een levensverzekeringsmaatschap pij. Men heeft daarbij te maken met een reserve, waar een toekomstige verplichting tegenover staat. Er zijn mensen, die direct in eenmaal een bepaald bedrag be talen voor in de toekomst te verrichten onderhoud. M.a.w. eigenlijk zou men uit de rente van dat kapitaal in de toekomst de kosten moeten kunnen bestrijden, welke de betreffende, huisaansluiting meebrengt. Het gaat hier dus om een reservering voor toekomstige verplichtingen, waar de Gemeente voor wordt geplaatst. Het lijkt mij niet juist om een reserve met een zo specifiek karakter te laten opgaan in een risicore serve of een algemene reserve met een heel ander doel. Ik wil best nog eens kijken of er in de verdere toekomst misschien toch nog niet eens iets aan deze reserve kan worden gedaan, maar ik zou in overwe ging willen geven deze zaak voorlopig te laten, zoals ze is. De heer Hogendijk heeft gezegd, dat wij voor 7 re serves 6 reserves in de plaats hebben gesteld, ik zou er echter op willen wijzen, dat er bij die 7 reserves ook 7 verschillende functies aan de orde waren en dat daardoor die 7 reserves niet konden worden omgezet in één grote reserve. De 6 reserves, die wij overhouden, zullen elk weer verschillend functioneren, maar wij hebben deze zaak nu voor het grootste deel binnen het kader van de Gemeente getrokken. De reserves, die wij hebben, zijn in de loop der jaren gebruikt als financieringsmiddelen voor kapitaalsuitgaven. We heb ben daar destijds investeringen voor gedaan en wij kunnen daar dus niet nog eens investeringen voor doen. Wanneer wij vrijkomende bedragen uit de re serves willen aanwenden, moeten wij trachten een im puls te geven aan die investeringen, welke niet snel genoeg zijn afgeschreven, doordat de ontwikkeling an ders is geweest dan werd verwacht. Voorts zou ik erop willen wijzen, dat het in het kader van de cen trale financiering een onmogelijkheid is nieuwe geld leningen aan te gaan ter vervanging van oude geld leningen. Ik heb de indruk gekregen, dat de heer Hogendijk niet voldoende duidelijk heeft aangegeven, dat de functionele opzet van de verschillende reserves blijft bestaan. Wij kunnen met deze reserves niet zo gemakkelijk andere dingen gaan doen, zoals de heer Hogendijk heeft gesuggereerd. Reserveringen kan men maar niet ineens ombuigen en men moet bij reserve ringen de relatie met de investeringen van vroeger aanhouden. Men moet dan ook verschil maken tussen saldireserve, risicoreserve en fondsen, die een bepaald karakter dragen. Van de ene reserve mag wel het 1/30 deel worden gebruikt, maar van de andere weer niet dit als gevolg van het verschillende karakter van de reserves. De heer Hogendijk heeft wel gezegd, dat deze nota eigenlijk inconsequent is, maar hij heeft niet voldoende aangegeven, waar die inconsequentie dan wel schuilt. De Voorzitter: Ik dacht, dat we nu misschien een gunstig moment hadden bereikt om even koffie te drinken. Wethouder De Jong kan dan intussen balans opmaken van datgene, waarop in eerste instantie nog moet worden geantwoord en krijgt na de pauze als eerste het woord. De Voorzitter schorst hierna om 22.55 uur de ver gadering voor het houden van een koffiepauze. De Voorzitter heropent de vergadering om 23.15 uur. De heer De Jong (weth.): Het verschil tussen de aard en de functies van de verschillende reserves is, geloof ik, nog niet helemaal duidelijk geworden. Win sten (b.v. uit de Energiebedrijven) boven de normwinst gaan volgens onze conceptie naar de risicoreserve. De risicoreserve is thans 8 miljoen en het is best moge lijk, dat er zoveel extra baten uit verschillende bedrij ven toevloeien, dat deze reserve over 2 jaar 10 miljoen beloopt. Welnu, dan is onze redenering, dat er tegen over deze toevallige baten uit risicodragende bedrij ven ook achtergebleven investeringen staan, die een extra afschrijving nodig hebben. Wanneer we daarop vervroegd afschrijven, geeft dat ruimte in de begro ting, waardoor we weer nieuwe investeringen kunnen doen. Het leek ons toe, dat het het meest juiste uit gangspunt was om toevallige baten te gebruiken ter compensatie van toevallige lasten. De saldireserve draagt een ander karakter. Zij dient voor het opvan gen van de normale schommelingen in de uitkomsten van de jaarrekeningen. Daar hebben we tot nog toe de algemene reserve ook meestal voor gebruikt. Wan neer wij de saldireserve daarvoor gebruiken, kunnen we dat nog in het hele begrotingsbeeld verwerken. De heren Reehoorn en Hogendijk hebben gevraagd of we die twee reserves nu niet zouden kunnen samenvoegen onder de naam saldireserve of algemene risicoreserve, aangezien we dan een reserve van 10 miljoen zouden hebben en we dan zouden kunnen profiteren van dat 1/30 deel. Naar mijn mening kunnen we daar echter niet van profiteren. Wanneer wij deze reserve n.l. be schouwen als een risicoreserve en het hele karakter daarvan accepteren, moeten wij niet net doen, alsof het hier om een algemene reserve gaat. Wij zouden I»' daardoor n.l. bewijzen, dat het risico aanmerkelijk min der is dan 8 miljoen. En dat is het nu juist niet. Wij hebben juist het specifieke karakter en de functie van deze reserve willen handhaven. Wij hebben getracht lijn in deze zaak te brengen. Ik zou willen voorstellen nu maar eens te beginnen met 8 miljoen aan risico reserve, bijna 2 miljoen aan saldireserve en de ver schillende bestemmingsfondsen daar tussenin en in de loop van de herfst in de Financiële Commissie nog eens te bespreken, hoe dit nu in de begroting voor 1971 moet worden verwerkt. Daarbij zal dan tevens worden bekeken of de Gemeente 1/30 deel zou mogen gebruiken van 10 miljoen, wanneer deze twee reserves bij elkaar werden gevoegd. Naar mijn overtuiging is dat echter niet het geval. De Voorzitter: Wij zullen in de vergadering van 1 september voorstellen de Financiële Commissie te handhaven. Deze commissie zal m.n. tot taak hebben om meer algemene financiële problemen met de Wet houder van Financiën te bespreken en ik dacht, dat het bijzonder nuttig was een dergelijke commissie deze ingewikkelde materie nog eens nader voor de Raad te laten bekijken. Ik onderschrijf het voorstel van de Wethouder dan ook graag. De heer Reehoorn: Ik kan wel akkoord gaan met het laatste voorstel van de Wethouder van Financiën om deze nota te kiezen als vertrekpunt en om over verschillende aspecten hiervan in de Financiële Com missie nog nader te spreken. U hebt al begrepen, dat vooral dat punt van de samenvoeging tot een algemene reserve ons aanspreekt. We menen, dat daarvoor een grond is. Voorheen fungeerde ook een deel van onze algemene reserve als saldireserve en een deel als ri sicoreserve, terwijl de aangroei van deze algemene reserve boven deze twee punten diende voor versnelde afschrijvingen. Bij de thans voorgestelde constructie is ook spr ake van een aangroei van de saldireserve, die we nu hebben getaxeerd op 1,9 miljoen, èn van een mogelijkheid van aangroei van de risicoreserve, die we nu hebben getaxeerd op 8 miljoen. Die aangroei zal het karakter van een echte algemene reserve krijgen en ik persoonlijk zie dus ook geen bezwaar om de saldireserve plus de risicoreserve algemene reserve te noemen, mits telkens duidelijk wordt vastgelegd en door de Wethouder wordt aange toond, welke risico's er moeten worden gedekt en welke bedragen voor saldireserve moeten worden aan gehouden. Dan zal m.i. geen zinnig raadslid een aan slag plegen op die gelden, die noodzakelijk voor de risicodekking moeten blijven gereserveerd. Tot mijn genoegen is de Wethouder op verschillende door mij naar voren gebrachte punten ingegaan. Wel ben ik zo vrij sommige dingen iets anders dan de Wethouder te zien. De heer Hogendijk: Ik heb de nota inconsequent genoemd, omdat naar mijn mening de risicoreserve en de saldireserve één zouden moeten zijn en omdat, naar ik meen, de baten, voortvloeiende uit de meerwaarde van de erfpachtsgronden, wel gaan naar de saldi reserve, terwijl de baten, die boven de normbedragen van de Energiebedrijven uitgaan, juist naar de risico reserve toe gaan. Ik vond dat inconsequent en dacht, dat beide bij de saldireserve thuishoorden. Ik leg me echter neer bij het voorstel, dat deze nota zal wor den gezien als een vertrekpunt en dat e.e.a. in de ko mende herfst nog nader zal worden bekeken. De heer Visser: Ik wil geen discussie meer uitlok ken over dat 1/30 deel van de reserve, maar ik zou er toch nog een kleine opmerking over willen maken. De bestaande algemene reserve van de Gemeente be draagt momenteel ongeveer 5,5 miljoen. In het kader van deze besprekingen zou ik eigenlijk de vraag wil len stellen of het ook mogelijk zou zijn om, wanneer zulks nodig zou blijken te zijn, toch 1/30 deel van die bestaande algemene reserve te nemen voor de dekking van het tekort voor 1970. De Voorzitter: Ik dacht, dat we die dekking van avond buiten beschouwing konden laten. Zoals de Wet houder reeds heeft gezegd, zal de dekking in de raads vergadering van 31 augustus a.s. worden besproken. De heer De Jong (weth.): Het lijkt me niet nuttig in herhaling te vervallen. Over en weer hebben we de standpunten afgetast en ik wil e.e.a. in de toekomst graag nog eens met de Financiële Commissie bespre ken. De heer Visser kan ik nog antwoorden, dat het inderdaad wel mogelijk is om 1/30 deel van de oude algemene reserve voor 1970 nog te gebruiken. Ik meen, dat dat bij de dekkingsnota nog wel aan de orde komt. De Voorzitter: In het ontwerp-besluit moeten nog enkele correcties worden aangebracht. Bij het in A I, onder 2, gestelde moet worden gelezen: „De winst wordt aan de algemene dienst der Gemeente uitge keerd, tenzij de Gemeenteraad besluit deze winst bij het Grondbedrijf aan te wenden voor de dekking van voorzienbare tekorten." Onder 3 moet na de woorden „wordt het verschil door de algemene dienst der Ge meente aan het Grondbedrijf uitgekeerd" de rest wor den geschrapt. Dat is natuurlijk de consequentie van de voorafgaande wijziging. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W„ met inachtneming van de daarin aange brachte wijzigingen. De Voorzitter sluit hierna, om 23.30 uur, de ver gadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 8