2 3 Daar zou ik dan een tweede vraag aan willen ver binden, n.l.: Zou het ook mogelijk zijn, dat, wanneer de Raad daarover gaat spreken, hij dat doet, nadat hij via de betrokken Wethouder geïnformeerd is over de feitelijke gang van zaken? Daarop zouden wij onze reactie als Raad kunnen baseren. Voordat wij met de behandeling van dit punt be ginnen, wilde ik graag naar ik dacht, de gevoelens van meer raadsleden vertolkend die twee vragen aan U, mijnheer de Voorzitter, voorleggen. De Voorzitter: Wordt dit voorstel van orde door minstens twee raadsleden ondersteund? Ja, ik consta teer, dat de heren Engels en Heidinga e.a. het onder steunen en dat niemand stemming verlangt. Dan kun nen we inderdaad, daar het onderwerp, dat de heer Vellenga aanroert, zo dicht ligt bij dat wat thans aan de orde is en een bepaalde samenhang daarmee ver toont, het voorstel-Vellenga in behandeling nemen. Dit houdt dus ook in, als ik de heer Vellenga goed heb begrepen, dat van de zijde van het College eerst enige toelichting wordt gegeven op het bericht dat gelan ceerd is. (De heer Vellenga: Ja, mijnheer de Voor zitter.) De heer Tiekstra (weth.)Mijnheer de Voorzitter, als U het mij toestaat, zou ik rekening willen houden met het feit, dat een aantal raadsleden de historie in het bijzonder m.b.t. Lekkumerend-oost niet kennen. Hoe zou men dan het heden kunnen begrijpen? Ik geloof, dat het voor dit beraad dus wel van belang is, dat ik heel kort de historie in herinnering breng. In 1965 heeft de Raad een bestemmingsplan Lekku- merend vastgesteld. Daarop is een beroepschriften procedure gevolgd, die doorgezet is tot aan de Kroon. In januari 1969 heeft de Kroon in deze aangelegenheid uitspraak gedaan en daarbij heeft het toen vastgestel de bestemmingsplan rechtskracht gekregen. De Ge meente verkeerde evenwel in de omstandigheid, dat de grond, waarop gebouwd moest worden, in het bijzon der tussen Groningerstraatweg en Lekkumerweg, hoofdzakelijk in handen van één eigenaar was, i.e. de heer Hellinga, die al jaren lang de pretentie had zelf het bestemmingsplan uit te voeren. Daarvan is niets gekomen en dat betekende, dat wij dus dat zullen de „oudere" raadsleden zich wel herinneren pas na dat het plan rechtskracht verkregen had, een onteige ningsprocedure konden beginnen. Het resultaat van het overleg tussen de betreffende grondeigenaar en de Gemeente is in april 1970 in de Raad geweest, in twee erlei vorm: in de vorm van een kredietverstrekking aan het Grondbedrijf m.b.t. percelen, die onder de onteige ning vielen, en in de vorm van een koopovereenkomst m.b.t. percelen, die buiten de grenzen van het gelden de bestemmingsplan lagen. Maar inmiddels staat al wel vast, dat door het verstrijken van de tijd en de overige ontwikkeling het bestemmingsplan gewijzigd zou moeten worden. Uiteraard was dat met het oog op de onteigeningsprocedure geen gemakkelijke zaak. Die liep op basis van het geldende bestemmingsplan. We zijn dus wel tot overeenstemming gekomen met de eigenaar, maar, doordat de rechtbank tot op dit ogenblik nog geen vonnis m.b.t. de onteigening heeft gewezen, is de Gemeente nog geen eigenares van de betreffende gronden. De eigenaar heeft evenwel aan de Gemeente toestemming gegeven, dat zij daarop wer ken kon uitvoeren. De omstandigheden, die hebben geleid tot het op nieuw in beoordeling nemen van het plan, waren in hoofdzaak de volgende: De verkeersoplossing ter plaatse van het Vrijheidsplein moest volledig gewijzigd worden. Het is, dacht ik, de raadsleden en de burgerij voldoende bekend, dat het huidige Vrijheidsplein be paald onvoldoende capaciteit heeft. Maar dat niet al leen. Ook al zou het vergrote plein, zoals het in het bestemmingsplan is opgenomen, worden uitgevoerd, zou het nog een ondeugdelijke oplossing zijn, omdat men inmiddels volledig van deze verkeersoplossing daar is afgestapt. Dat betekende, dat er een vrij grote ruimte voor de opnieuw geprojecteerde verkeersvoor- zieningen moest worden gereserveerd. En dat veroor zaakt een aanmerkelijke wijziging in de plannen. Maar het volgende punt was, dat de bebouwingsplannen, die op voet van de huidige inzichten ik mag ook wel zeggen: voorschriften van het Departement ont wikkeld moesten worden in het betreffende gebied, niet meer pasten in het oorspronkelijke bestemmingsplan. Dat betekent kort en goed, dat vanaf het moment, dat de Kroon het plan in beroep goedgekeurd heeft, al vast stond, dat het gewijzigd moest worden, maar wat dat inhoudelijk voorstelde, kon nog niet worden uit gekiend. Inmiddels is er een wijziging van het bestem mingsplan in bewerking. Een structurele opzet niet een verkaveling, maar een hoofd-opzet heeft inmid dels al punt van discussie uitgemaakt in de Commissie Ruimtelijke Ordening. Er zijn nog weer nadere wijzi gingen gekomen en inmiddels heeft er ook overleg plaats gevonden op ambtelijk niveau, met de betreffen de adviseurs van G.S. Het inzicht van deze functiona rissen dus kennende en rekening houdende met de aanwijzingen, die zeer recentelijk van die kant geko men zijn, kunnen wij nu het bestemmingsplan opnieuw opzetten. Wij hebben bij de ontwikkeling van de woningbouw plannen bij voortduring getracht het tempo er zo in te houden, dat wij zo mogelijk nog vóór 1 juli met de onderhavige aanvraag bij G.S. zouden kunnen komen, in de verwachting, dat dan met toepassing van art. 20 Wederopbouwwet nog gebouwd zou kunnen worden, uiteraard met de daaraan verbonden procedure. Het is heel wel mogelijk, dat deze veronderstelling wat al te optimistisch is geweest. Maar in deze situatie bleef ons geen andere weg over. Wat gebeurde nu? De aan vraag ex art. 20 kan door G.S. niet meer worden af gehandeld. De datum van 1 augustus 1970 en ik herhaal met nadruk, dat wij getracht hebben deze zaak nog vóór 1 juli in dei Raad te krijgen -is gepasseerd zonder dat G.S. een beslissing hebben genomen. Op 1 augustus 1970 expireerde de Wederopbouwwet en trad in volle omvang de procedure van de Wet Ruimtelijke Ordening, i.e. die van art. 19, in werking, waarbij is voorgeschreven het besluit, dat we de Raad vanavond vragen, met de verklaring van geen bezwaar van G.S. en de Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening. Nu is men van de zijde van G.S. en genoemde Inspecteur wel bereid deze procedure toe te passen, mits men een duidelijk inzicht krijgt in het bestemmingsplan in voor bereiding. Op zo kort mogelijke termijn er wordt op het ogenblik hard aan gewerkt zullen we G.S. deze informatie verschaffen. Met Uw goedvinden, mijnheer de Voorzitter, zou ik een enkel woord willen wijden aan de gevolgen, die eventueel verbonden zijn aan de gepubliceerde beslis sing van G.S. m.b.t. het contingent. Tot op zekere hoogte is dat contingent natuurlijk een administratieve zaak. Het gaat erom, hoeveel woningen in produktie kunnen worden genomen en hoe snel dat kan geschie den. Naar op grond van onze informatie mag worden aangenomen, betekent de beslissing van G.S. niet: a. dat de woningen niet gebouwd zullen worden; b. dat ze aanmerkelijk later gebouwd zullen worden dan oor spronkelijk is verwacht. Wij mogen op basis van het overleg, dat met G.S. is gevoerd, rustig aannemen, dat, zodra er over het ontwerp-bestemmingsplan met de adviseurs van dat college overeenstemming bestaat en dat kan binnen enkele weken de procedure ex art. 19 Wet Ruimtelijke Ordening enz. kan worden toege past en dat door G.S. medewerking zal worden ver leend aan het woningbouwplan, zoals het 22 juni in de Raad is geweest. Het kan hoogstens betekenen, dat er een aantal maanden vertraging optreedt, maar niet, dat deze bebouwingsplannen niet doorgaan. Het kan ook betekenen, dat de rest van de bebouwing eerder in uitvoering kan worden genomen op basis van voor 1971 ter beschikking te stellen contingenten. Het verhaal is wat uitvoerig geworden. Ik hoop, dat de Raad er begrip voor heeft, dat B. en W. getracht hebben vóór 1 augustus 1970 de zaak rond te krijgen; anderzijds kan niet ontkend worden, dat G.S. in dezen ook hun verantwoordelijkheid hebben, die zij uiteraard op de wet moeten baseren. En nu de le augustus 19'° gepasseerd is, worden wij dus met de procedure ex art. 19 Wet Ruimtelijke Ordening geconfronteerd, maar, zoals gezegd, ik dacht niet, dat dit funeste ge volgen heeft voor het woningbouwprogram. De Voorzitter: Ik neem aan, dat we nu de discussie Kunnen houden omtrent het voorgestelde ontwerp dat is rondgezonden, en voor zover hier behoefte toe zou bestaan omtrent het punt, dat nader door Weth. Tiekstra is toegelicht. De heer Vellenga: Aansluitend bij Uw laatste woor- den, mijnheer de Voorzitter, het gaat inderdaad, ge zien de formulering van het agendapunt en de inhoud van de ons toegezonden raadsbrief, primair om het voorbereidingsbesluit t.a.v. twee toekomstige bestem mingsplannen, t.w. Lekkumerend-oost en Aldl&n-west. Ik kan namens mijn fractie wel mededelen, dat wij laar alszodanig niet al te veel bezwaar tegen hebben. Het is een ontwikkeling, die voortvloeit uit de prakti sche gang van zaken in deze gemeente, maar die ook geheel past in de toepassing van de Wet op de Ruim telijke Ordening. En in die zin kan het goed zijn, dat men probeert bepaalde dingen te sauveren of te voor komen, en, zo gezien dus, zouden wij waarschijnlijk niet zoveel aanleiding hebben gehad uitgebreid over dit punt te spreken. Nu is het evenzeer duidelijk en ik ben het College dankbaar, dat men niet alleen op mijn suggestie is ingegaan, maar ook Weth. Tiek stra gelegenheid heeft gegeven een en ander te zeg gen—, dat, als je als Gemeenteraad met een dergelijk onderwerp bezig bent, je niet het gevoel moet hebben, dat je over iets abstracts praat, doch dat het ook tanden en voeten moet hebben; dat je niet theoretiseert over bepaalde dingen, maar dat je je zo duidelijk mo gelijk voor ogen kan stellen, wat de consequenties van een bepaald besluit zijn. En die mogen dan, wat Ald- ian-west betreft, iets verder weg liggen, hoewel zich ook daar wel bepaalde contouren aftekenen. In Lek kumerend-oost ligt die zaak dichterbij en is ze veel en veel duidelijker geworden. Vandaar, dat de vraag werd ingegeven over de reële woningbouwplannen in Lek kumerend-oost toch iets meer te horen, gezien ook de berichten, die daarover waren verschenen en die de ronde hebben gedaan. Nu heeft de Wethouder na zijn kort historisch overzicht, dat m.n. voor pas-gearriveer de raadsleden wel verhelderend gewerkt zal kunnen nebben op een bepaald moment een paar dingen heel duidelijk genoemd. In de eerste plaats heeft hij gezegd, dat er al jaar en dag een plan lag, dat deels doorkruist is door een onteigeningsprocedure enz. enz., maar dat toch wel opnieuw moest worden bekeken m.n. vanuit de gehele verkeerssituatie rondom het Vrijheidsplein en alle inzichten, die wij ons daaromtrent in de laatste tijd met het oog op de toekomst hadden verworven. Het tweede punt, dat hij eraan heeft toegevoegd, is minstens even belangrijk, n.l. dat onze opvattingen t.a.v. bebouwing en bebouwingsplannen toch ook wel verandering hebben ondergaan, omdat ze niet meer up to date te achten waren. En hij wees daar m.n. op de voorschriften en wenken van de kant van het Ministe rie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Nu zijn die voorschriften en wenken natuurlijk niet van gisteren of eergisteren; die lopen al een tijdje mee. Dus men zou kunnen voorstellen het is een ietwat kri tische opmerking dat de betrokken diensten daar toch wel voldoende rekening mee hadden kunnen hou den. ook wel vóór april 1970. Wat ik er meer van zou willen zeggen, is, dat het ook evenzeer duidelijk is, dat er overleg is geweest met de adviseurs van G.S. En nu dacht ik, dat ook deze adviseurs waarschijnlijk wel op spoed hebben aan gedrongen naarmate die fatale datum van 1 augustus 1970 dichterbij kwam, omdat alle Colleges van G.S. distracties hadden gekregen, althans aardige medede- 'ingen hadden ontvangen van de Minister van Volks huisvesting en Ruimtelijke Ordening om, wat hun ge- Wed betrof, de Gemeentebesturen toch attent te maken ®P die datum, met het verzoek eraan te willen mede werken, dat de Gemeentebesturen alles zouden doen wat ze konden om vóór 1 augustus klaar te maken wat klaargemaakt moest worden. Vandaar, dat B. en W. wat op het scherp van het mes balanceerden, toen zij overwogen te proberen die plannen nog vóór 1 juli 1970 klaar te hebben en ze dan op grond van art. 20 Wederopbouwwet gereali seerd te krijgen. Het hanteren van dat artikel is al- id al een zaak geweest, waarover men zeer verschil- •end kon denken dat is ook wel meer dan één keer in deze Raad gebleken maar naarmate die datum 1 augustus 1970 dichterbij kwam, werd die operatie toch wel heel riskant. Ik vraag mij dus af, of het ver standig is geweest het er zo op te laten aankomen en of het College niet min of meer ondershands of hoe dan ook gewaarschuwd is, dat dit een riskante ope ratie was. In die zin zou ik dus toch wel graag over die pe riode vóór 1 augustus of 1 juli enige opheldering wil len hebben. Hoe heeft het College dit alles verwerkt; hoe is het precies gegaan en is het B. en W. niet dui delijk geworden, dat dit toch wel een beetje een „linke" zaak zou kunnen zijn? De Wethouder heeft voorts gezegd: „Wij zijn nu nog weer in overleg met G.S." en „Er vindt hoogstens vertraging plaats." De voorstelling gaat dus wel door, maar dan niet op de datum, die wij zouden wensen, maar later in de tijd. Dat lijkt op het eerste gezicht iets van winst in te houden. Het is natuurlijk alleen maar de vraag, of daarmee het contingent ook blij vend veilig is gesteld. Ik bedoel de aantallen. Men kan dus medewerking krijgen om die aantallen in dit plan te realiseren, zij het later in de tijd, maar kan ons dat in 1971 ook zuur opbreken? Ik dacht, dat dat ook een vraag is, die de Raad bezig moet houden. Wij kunnen welk voorbereidingsbesluit dan ook nemen, wanneer wij dat doen voor een vlakte die onbebouwd blijft, dan heeft dat weinig zin. Vandaar de samenhang, dacht ik, tussen het eigenlijke agendapunt en de dingen, die hier nog bij horen. Ik had er daarom behoefte aan toch nog vragender wijs te reageren op datgene wat de Wethouder heeft gezegd. Ik zou willen eindigen met twee duidelijke vragen aan het College te stellen: 1. Staat het vast, dat, zij het met enige vertra ging, toch deze woningen in dit plan gebouwd zullen kunnen worden? En een bijkomend vraagje: Is er een termijn te noemen eventueel? 2. Hoe zijn dan de perspectieven voor 1971 Kan het alsnog gebeuren, dat de aantallen, die wij vertraagd zouden moeten krijgen, ons dan alsnog worden afgehouden? De heer Heidinga: Wij hebben ons ook zorgen ge maakt over de zaak van deze 248 bejaardenwoningen, waarover een persbericht verscheen. En we hebben hierover ampel overleg in onze fractie gepleegd. Ook wij stellen het bijzonder op prijs, dat deze zaak bij dit punt, waarbij ze ook al haast normaliter aan de orde kon komen, uitvoerig kan worden doorgenomen. Men krijgt zo licht misverstanden bij de burgerij. Wethouder Tiekstra is wel vrij duidelijk geweest in zijn overzicht van de gang van zaken. En in grote trekken kan ik er ook wel mee akkoord gaan, dat het zo gegaan is. Blijft echter een belangrijk punt en wel dit: Wij wisten natuurlijk allemaal, gezien het contingent dat we had den op te souperen, dat we op de betreffende plaats zouden moeten bouwen. (Wij hebben nooit veel aan planning gedaan. Dat komt, hoop ik, misschien nog wel eens.) Er moet B. en W. alles aan gelegen zijn geweest te zorgen, dat wij de mogelijkheden daarvoor gereed maakten. En nu hebben wij niet de indruk, dat daar alles aan gedaan is, wat daaraan gedaan moest worden. Wij hebben, dacht ik, vóór 1 juli de bouwplannen gereed gehad. Ze zijn hier n.l. vóór 1 juli in de Raad geweest. Dus ik neem aan, dat namens het College ook wel vóór 1 juli over die bouwplannen overleg is gepleegd met G.S. Ze zullen althans wel bij de provinciale directie zijn ingediend. Ik zou zeggen: Dat kan haast niet anders. Dat was dus op tijd. Ik hoor straks wel, of het anders gegaan is. Dan blijft dus alleen maar de omissie, dat die bouwplannen niet in overeenstemming waren met het geldende bestem mingsplan. Dat is een duidelijke zaak. Nu zegt de Wethouder: „Wij hebben daarover overleg gepleegd met G.S.", maar hij verzuimt daarbij te zeggen, wan neer dat overleg is gepleegd. Want dat overleg had naar mijn mening óók vóór 1 juli moeten plaats heb ben, want anders zou het geen effect sorteren. We hadden immers haast geen tijd meer, n.l. maar één maand. Ik wilde dus graag via U, mijnheer de Voor zitter, van het College horen: Is er toen werkelijk een goed overleg van het College met G.S. geweest

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 2