2
3
Daar zou ik dan een tweede vraag aan willen ver
binden, n.l.: Zou het ook mogelijk zijn, dat, wanneer
de Raad daarover gaat spreken, hij dat doet, nadat
hij via de betrokken Wethouder geïnformeerd is over
de feitelijke gang van zaken? Daarop zouden wij onze
reactie als Raad kunnen baseren.
Voordat wij met de behandeling van dit punt be
ginnen, wilde ik graag naar ik dacht, de gevoelens
van meer raadsleden vertolkend die twee vragen
aan U, mijnheer de Voorzitter, voorleggen.
De Voorzitter: Wordt dit voorstel van orde door
minstens twee raadsleden ondersteund? Ja, ik consta
teer, dat de heren Engels en Heidinga e.a. het onder
steunen en dat niemand stemming verlangt. Dan kun
nen we inderdaad, daar het onderwerp, dat de heer
Vellenga aanroert, zo dicht ligt bij dat wat thans aan
de orde is en een bepaalde samenhang daarmee ver
toont, het voorstel-Vellenga in behandeling nemen. Dit
houdt dus ook in, als ik de heer Vellenga goed heb
begrepen, dat van de zijde van het College eerst enige
toelichting wordt gegeven op het bericht dat gelan
ceerd is. (De heer Vellenga: Ja, mijnheer de Voor
zitter.)
De heer Tiekstra (weth.)Mijnheer de Voorzitter,
als U het mij toestaat, zou ik rekening willen houden
met het feit, dat een aantal raadsleden de historie in
het bijzonder m.b.t. Lekkumerend-oost niet kennen.
Hoe zou men dan het heden kunnen begrijpen? Ik
geloof, dat het voor dit beraad dus wel van belang is,
dat ik heel kort de historie in herinnering breng.
In 1965 heeft de Raad een bestemmingsplan Lekku-
merend vastgesteld. Daarop is een beroepschriften
procedure gevolgd, die doorgezet is tot aan de Kroon.
In januari 1969 heeft de Kroon in deze aangelegenheid
uitspraak gedaan en daarbij heeft het toen vastgestel
de bestemmingsplan rechtskracht gekregen. De Ge
meente verkeerde evenwel in de omstandigheid, dat de
grond, waarop gebouwd moest worden, in het bijzon
der tussen Groningerstraatweg en Lekkumerweg,
hoofdzakelijk in handen van één eigenaar was, i.e. de
heer Hellinga, die al jaren lang de pretentie had zelf
het bestemmingsplan uit te voeren. Daarvan is niets
gekomen en dat betekende, dat wij dus dat zullen
de „oudere" raadsleden zich wel herinneren pas na
dat het plan rechtskracht verkregen had, een onteige
ningsprocedure konden beginnen. Het resultaat van
het overleg tussen de betreffende grondeigenaar en de
Gemeente is in april 1970 in de Raad geweest, in twee
erlei vorm: in de vorm van een kredietverstrekking aan
het Grondbedrijf m.b.t. percelen, die onder de onteige
ning vielen, en in de vorm van een koopovereenkomst
m.b.t. percelen, die buiten de grenzen van het gelden
de bestemmingsplan lagen. Maar inmiddels staat al
wel vast, dat door het verstrijken van de tijd en de
overige ontwikkeling het bestemmingsplan gewijzigd
zou moeten worden. Uiteraard was dat met het oog
op de onteigeningsprocedure geen gemakkelijke zaak.
Die liep op basis van het geldende bestemmingsplan.
We zijn dus wel tot overeenstemming gekomen met
de eigenaar, maar, doordat de rechtbank tot op dit
ogenblik nog geen vonnis m.b.t. de onteigening heeft
gewezen, is de Gemeente nog geen eigenares van de
betreffende gronden. De eigenaar heeft evenwel aan
de Gemeente toestemming gegeven, dat zij daarop wer
ken kon uitvoeren.
De omstandigheden, die hebben geleid tot het op
nieuw in beoordeling nemen van het plan, waren in
hoofdzaak de volgende: De verkeersoplossing ter
plaatse van het Vrijheidsplein moest volledig gewijzigd
worden. Het is, dacht ik, de raadsleden en de burgerij
voldoende bekend, dat het huidige Vrijheidsplein be
paald onvoldoende capaciteit heeft. Maar dat niet al
leen. Ook al zou het vergrote plein, zoals het in het
bestemmingsplan is opgenomen, worden uitgevoerd,
zou het nog een ondeugdelijke oplossing zijn, omdat
men inmiddels volledig van deze verkeersoplossing
daar is afgestapt. Dat betekende, dat er een vrij grote
ruimte voor de opnieuw geprojecteerde verkeersvoor-
zieningen moest worden gereserveerd. En dat veroor
zaakt een aanmerkelijke wijziging in de plannen. Maar
het volgende punt was, dat de bebouwingsplannen, die
op voet van de huidige inzichten ik mag ook wel
zeggen: voorschriften van het Departement ont
wikkeld moesten worden in het betreffende gebied, niet
meer pasten in het oorspronkelijke bestemmingsplan.
Dat betekent kort en goed, dat vanaf het moment, dat
de Kroon het plan in beroep goedgekeurd heeft, al
vast stond, dat het gewijzigd moest worden, maar wat
dat inhoudelijk voorstelde, kon nog niet worden uit
gekiend. Inmiddels is er een wijziging van het bestem
mingsplan in bewerking. Een structurele opzet niet
een verkaveling, maar een hoofd-opzet heeft inmid
dels al punt van discussie uitgemaakt in de Commissie
Ruimtelijke Ordening. Er zijn nog weer nadere wijzi
gingen gekomen en inmiddels heeft er ook overleg
plaats gevonden op ambtelijk niveau, met de betreffen
de adviseurs van G.S. Het inzicht van deze functiona
rissen dus kennende en rekening houdende met de
aanwijzingen, die zeer recentelijk van die kant geko
men zijn, kunnen wij nu het bestemmingsplan opnieuw
opzetten.
Wij hebben bij de ontwikkeling van de woningbouw
plannen bij voortduring getracht het tempo er zo in
te houden, dat wij zo mogelijk nog vóór 1 juli met de
onderhavige aanvraag bij G.S. zouden kunnen komen,
in de verwachting, dat dan met toepassing van art. 20
Wederopbouwwet nog gebouwd zou kunnen worden,
uiteraard met de daaraan verbonden procedure. Het
is heel wel mogelijk, dat deze veronderstelling wat al
te optimistisch is geweest. Maar in deze situatie bleef
ons geen andere weg over. Wat gebeurde nu? De aan
vraag ex art. 20 kan door G.S. niet meer worden af
gehandeld. De datum van 1 augustus 1970 en ik
herhaal met nadruk, dat wij getracht hebben deze zaak
nog vóór 1 juli in dei Raad te krijgen -is gepasseerd
zonder dat G.S. een beslissing hebben genomen. Op 1
augustus 1970 expireerde de Wederopbouwwet en trad
in volle omvang de procedure van de Wet Ruimtelijke
Ordening, i.e. die van art. 19, in werking, waarbij is
voorgeschreven het besluit, dat we de Raad vanavond
vragen, met de verklaring van geen bezwaar van G.S.
en de Inspecteur voor de Ruimtelijke Ordening. Nu is
men van de zijde van G.S. en genoemde Inspecteur
wel bereid deze procedure toe te passen, mits men een
duidelijk inzicht krijgt in het bestemmingsplan in voor
bereiding. Op zo kort mogelijke termijn er wordt
op het ogenblik hard aan gewerkt zullen we G.S.
deze informatie verschaffen.
Met Uw goedvinden, mijnheer de Voorzitter, zou ik
een enkel woord willen wijden aan de gevolgen, die
eventueel verbonden zijn aan de gepubliceerde beslis
sing van G.S. m.b.t. het contingent. Tot op zekere
hoogte is dat contingent natuurlijk een administratieve
zaak. Het gaat erom, hoeveel woningen in produktie
kunnen worden genomen en hoe snel dat kan geschie
den. Naar op grond van onze informatie mag worden
aangenomen, betekent de beslissing van G.S. niet: a.
dat de woningen niet gebouwd zullen worden; b. dat
ze aanmerkelijk later gebouwd zullen worden dan oor
spronkelijk is verwacht. Wij mogen op basis van het
overleg, dat met G.S. is gevoerd, rustig aannemen, dat,
zodra er over het ontwerp-bestemmingsplan met de
adviseurs van dat college overeenstemming bestaat
en dat kan binnen enkele weken de procedure ex art.
19 Wet Ruimtelijke Ordening enz. kan worden toege
past en dat door G.S. medewerking zal worden ver
leend aan het woningbouwplan, zoals het 22 juni in de
Raad is geweest. Het kan hoogstens betekenen, dat er
een aantal maanden vertraging optreedt, maar niet,
dat deze bebouwingsplannen niet doorgaan. Het kan
ook betekenen, dat de rest van de bebouwing eerder
in uitvoering kan worden genomen op basis van voor
1971 ter beschikking te stellen contingenten.
Het verhaal is wat uitvoerig geworden. Ik hoop, dat
de Raad er begrip voor heeft, dat B. en W. getracht
hebben vóór 1 augustus 1970 de zaak rond te krijgen;
anderzijds kan niet ontkend worden, dat G.S. in dezen
ook hun verantwoordelijkheid hebben, die zij uiteraard
op de wet moeten baseren. En nu de le augustus 19'°
gepasseerd is, worden wij dus met de procedure ex
art. 19 Wet Ruimtelijke Ordening geconfronteerd,
maar, zoals gezegd, ik dacht niet, dat dit funeste ge
volgen heeft voor het woningbouwprogram.
De Voorzitter: Ik neem aan, dat we nu de discussie
Kunnen houden omtrent het voorgestelde ontwerp dat
is rondgezonden, en voor zover hier behoefte toe
zou bestaan omtrent het punt, dat nader door
Weth. Tiekstra is toegelicht.
De heer Vellenga: Aansluitend bij Uw laatste woor-
den, mijnheer de Voorzitter, het gaat inderdaad, ge
zien de formulering van het agendapunt en de inhoud
van de ons toegezonden raadsbrief, primair om het
voorbereidingsbesluit t.a.v. twee toekomstige bestem
mingsplannen, t.w. Lekkumerend-oost en Aldl&n-west.
Ik kan namens mijn fractie wel mededelen, dat wij
laar alszodanig niet al te veel bezwaar tegen hebben.
Het is een ontwikkeling, die voortvloeit uit de prakti
sche gang van zaken in deze gemeente, maar die ook
geheel past in de toepassing van de Wet op de Ruim
telijke Ordening. En in die zin kan het goed zijn, dat
men probeert bepaalde dingen te sauveren of te voor
komen, en, zo gezien dus, zouden wij waarschijnlijk
niet zoveel aanleiding hebben gehad uitgebreid over
dit punt te spreken. Nu is het evenzeer duidelijk
en ik ben het College dankbaar, dat men niet alleen
op mijn suggestie is ingegaan, maar ook Weth. Tiek
stra gelegenheid heeft gegeven een en ander te zeg
gen—, dat, als je als Gemeenteraad met een dergelijk
onderwerp bezig bent, je niet het gevoel moet hebben,
dat je over iets abstracts praat, doch dat het ook
tanden en voeten moet hebben; dat je niet theoretiseert
over bepaalde dingen, maar dat je je zo duidelijk mo
gelijk voor ogen kan stellen, wat de consequenties van
een bepaald besluit zijn. En die mogen dan, wat Ald-
ian-west betreft, iets verder weg liggen, hoewel zich
ook daar wel bepaalde contouren aftekenen. In Lek
kumerend-oost ligt die zaak dichterbij en is ze veel en
veel duidelijker geworden. Vandaar, dat de vraag werd
ingegeven over de reële woningbouwplannen in Lek
kumerend-oost toch iets meer te horen, gezien ook de
berichten, die daarover waren verschenen en die de
ronde hebben gedaan. Nu heeft de Wethouder na zijn
kort historisch overzicht, dat m.n. voor pas-gearriveer
de raadsleden wel verhelderend gewerkt zal kunnen
nebben op een bepaald moment een paar dingen heel
duidelijk genoemd. In de eerste plaats heeft hij gezegd,
dat er al jaar en dag een plan lag, dat deels doorkruist
is door een onteigeningsprocedure enz. enz., maar dat
toch wel opnieuw moest worden bekeken m.n. vanuit
de gehele verkeerssituatie rondom het Vrijheidsplein
en alle inzichten, die wij ons daaromtrent in de laatste
tijd met het oog op de toekomst hadden verworven.
Het tweede punt, dat hij eraan heeft toegevoegd, is
minstens even belangrijk, n.l. dat onze opvattingen
t.a.v. bebouwing en bebouwingsplannen toch ook wel
verandering hebben ondergaan, omdat ze niet meer up
to date te achten waren. En hij wees daar m.n. op de
voorschriften en wenken van de kant van het Ministe
rie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Nu
zijn die voorschriften en wenken natuurlijk niet van
gisteren of eergisteren; die lopen al een tijdje mee. Dus
men zou kunnen voorstellen het is een ietwat kri
tische opmerking dat de betrokken diensten daar
toch wel voldoende rekening mee hadden kunnen hou
den. ook wel vóór april 1970.
Wat ik er meer van zou willen zeggen, is, dat het
ook evenzeer duidelijk is, dat er overleg is geweest
met de adviseurs van G.S. En nu dacht ik, dat ook
deze adviseurs waarschijnlijk wel op spoed hebben aan
gedrongen naarmate die fatale datum van 1 augustus
1970 dichterbij kwam, omdat alle Colleges van G.S.
distracties hadden gekregen, althans aardige medede-
'ingen hadden ontvangen van de Minister van Volks
huisvesting en Ruimtelijke Ordening om, wat hun ge-
Wed betrof, de Gemeentebesturen toch attent te maken
®P die datum, met het verzoek eraan te willen mede
werken, dat de Gemeentebesturen alles zouden doen
wat ze konden om vóór 1 augustus klaar te maken
wat klaargemaakt moest worden.
Vandaar, dat B. en W. wat op het scherp van het
mes balanceerden, toen zij overwogen te proberen die
plannen nog vóór 1 juli 1970 klaar te hebben en ze
dan op grond van art. 20 Wederopbouwwet gereali
seerd te krijgen. Het hanteren van dat artikel is al-
id al een zaak geweest, waarover men zeer verschil-
•end kon denken dat is ook wel meer dan één keer
in deze Raad gebleken maar naarmate die datum
1 augustus 1970 dichterbij kwam, werd die operatie
toch wel heel riskant. Ik vraag mij dus af, of het ver
standig is geweest het er zo op te laten aankomen en
of het College niet min of meer ondershands of hoe
dan ook gewaarschuwd is, dat dit een riskante ope
ratie was.
In die zin zou ik dus toch wel graag over die pe
riode vóór 1 augustus of 1 juli enige opheldering wil
len hebben. Hoe heeft het College dit alles verwerkt;
hoe is het precies gegaan en is het B. en W. niet dui
delijk geworden, dat dit toch wel een beetje een „linke"
zaak zou kunnen zijn?
De Wethouder heeft voorts gezegd: „Wij zijn nu
nog weer in overleg met G.S." en „Er vindt hoogstens
vertraging plaats." De voorstelling gaat dus wel door,
maar dan niet op de datum, die wij zouden wensen,
maar later in de tijd. Dat lijkt op het eerste gezicht
iets van winst in te houden. Het is natuurlijk alleen
maar de vraag, of daarmee het contingent ook blij
vend veilig is gesteld. Ik bedoel de aantallen. Men kan
dus medewerking krijgen om die aantallen in dit plan
te realiseren, zij het later in de tijd, maar kan ons dat
in 1971 ook zuur opbreken? Ik dacht, dat dat ook een
vraag is, die de Raad bezig moet houden. Wij kunnen
welk voorbereidingsbesluit dan ook nemen, wanneer wij
dat doen voor een vlakte die onbebouwd blijft, dan
heeft dat weinig zin. Vandaar de samenhang, dacht
ik, tussen het eigenlijke agendapunt en de dingen, die
hier nog bij horen.
Ik had er daarom behoefte aan toch nog vragender
wijs te reageren op datgene wat de Wethouder heeft
gezegd.
Ik zou willen eindigen met twee duidelijke vragen
aan het College te stellen:
1. Staat het vast, dat, zij het met enige vertra
ging, toch deze woningen in dit plan gebouwd zullen
kunnen worden? En een bijkomend vraagje: Is er een
termijn te noemen eventueel?
2. Hoe zijn dan de perspectieven voor 1971 Kan
het alsnog gebeuren, dat de aantallen, die wij
vertraagd zouden moeten krijgen, ons dan alsnog
worden afgehouden?
De heer Heidinga: Wij hebben ons ook zorgen ge
maakt over de zaak van deze 248 bejaardenwoningen,
waarover een persbericht verscheen. En we hebben
hierover ampel overleg in onze fractie gepleegd. Ook
wij stellen het bijzonder op prijs, dat deze zaak bij dit
punt, waarbij ze ook al haast normaliter aan de orde
kon komen, uitvoerig kan worden doorgenomen. Men
krijgt zo licht misverstanden bij de burgerij. Wethouder
Tiekstra is wel vrij duidelijk geweest in zijn overzicht
van de gang van zaken. En in grote trekken kan ik
er ook wel mee akkoord gaan, dat het zo gegaan is.
Blijft echter een belangrijk punt en wel dit: Wij wisten
natuurlijk allemaal, gezien het contingent dat we had
den op te souperen, dat we op de betreffende plaats
zouden moeten bouwen. (Wij hebben nooit veel aan
planning gedaan. Dat komt, hoop ik, misschien nog
wel eens.) Er moet B. en W. alles aan gelegen zijn
geweest te zorgen, dat wij de mogelijkheden daarvoor
gereed maakten. En nu hebben wij niet de indruk,
dat daar alles aan gedaan is, wat daaraan gedaan
moest worden. Wij hebben, dacht ik, vóór 1 juli de
bouwplannen gereed gehad. Ze zijn hier n.l. vóór 1 juli
in de Raad geweest. Dus ik neem aan, dat namens
het College ook wel vóór 1 juli over die bouwplannen
overleg is gepleegd met G.S. Ze zullen althans wel bij
de provinciale directie zijn ingediend. Ik zou zeggen:
Dat kan haast niet anders. Dat was dus op tijd. Ik
hoor straks wel, of het anders gegaan is. Dan blijft
dus alleen maar de omissie, dat die bouwplannen niet
in overeenstemming waren met het geldende bestem
mingsplan. Dat is een duidelijke zaak. Nu zegt de
Wethouder: „Wij hebben daarover overleg gepleegd
met G.S.", maar hij verzuimt daarbij te zeggen, wan
neer dat overleg is gepleegd. Want dat overleg had
naar mijn mening óók vóór 1 juli moeten plaats heb
ben, want anders zou het geen effect sorteren. We
hadden immers haast geen tijd meer, n.l. maar één
maand. Ik wilde dus graag via U, mijnheer de Voor
zitter, van het College horen: Is er toen werkelijk
een goed overleg van het College met G.S. geweest