11 verkeer, uiteraard de N.S. met al haar „dochters" een bijzonder belangrijk element zijn. Ik geloof, dat het buiten kijf is, dat wij zowel voor het vervoer in onze eigen stad als voor het interlokale vervoer zowel per weg als per rail, gezien de functie, die Leeuwarden daarin heeft, de grootst mogelijke betekenis moeten toekennen aan de functie van de N.S. hier ter plaatse. Over deze gehele problematiek hebben wij al een aantal jaren overleg met de N.S. gepleegd, overleg, dat tot voor kort weinig perspectief scheen te openen. En het College prijst zich gelukkig, dat thans blijkt, dat bij de N.S. en ook bij haar dochtermaatschappijen een naar het oordeel van B. en W. betere opstelling t.a.v. die problematiek bestaat dan in het verleden wel het geval is geweest. Ik dacht, dat dat van bij zonder groot belang is voor onze Gemeente. Onder zoekingen als deze worden normaliter door het Ge meentebestuur zelf gedaan, d.w.z. niet door B. en W., maar door de daarvoor aangetrokken ambtenaren, resp. derden: adviseurs en bureaus. De hoge - kosten voor stedebouwkundige onderzoekingen drukken vol ledig op de gemeentebegroting. In een specifiek geval en daarmee kom ik bij de heer J. de Jong kan de betekenis van een bepaald element zo groot zijn, dat er in samenwerking met het betreffende element of de vertegenwoordigers daarvan een onderzoek wordt ingesteld. In die zin is hier ongetwijfeld wel sprake van een novum in de ontwikkeling van deze materie, maar een novum behoeft natuurlijk niet slecht te zijn, kan, integendeel, goed zijn en misschien zelfs perspectief openen, wat betreft de bereidheid van der den tot dit soort onderzoekingen bij te dragen. Ik geloof, dat ik nadrukkelijk moet stellen, dat, waar de verantwoordelijkheid voor de stedebouwkun dige regelingen bij het Gemeentebestuur berust, de Raad noch het College bij voorbaat aan het resultaat van het onderzoek gebonden zal zijn. Wij zullen het ook op onze eigen verantwoordelijkheid moeten inpas sen in de totale structuur van onze binnenstad en de functies die daarbij behoren. Ik geloof te mogen zeg gen, dat het onderzoek door de bijdrage van de N.S. snel kan plaats hebben en dat daarmee dus tegelijk een grote inbreng wordt geleverd tot de stedebouw kundige regelingen in dit gebied. De heer Rijpma vraagt, hoe de begrenzingen zijn, omdat er natuurlijk voor de verschillende ge bieden verschillende stedebouwkundige opdrachten zijn uitgegaan. Wij moeten m.i. in zo goed mogelijk over leg met de N.S. de begrenzingen bepalen. Ik heb niet de indruk, dat daarbij opnieuw de ophoging van de spoorlijn naar Groningen in discussie komt, zeker niet, nu het overleg met de N.S. over dit project al zover is gevorderd, dat wij, dacht ik, binnen niet al te lange tijd ook daarmee de Raad kunnen confronteren. Het ligt, wat de gehele verkeersstructuur betreft, wel zo duidelijk vast, dat daar niet meer aan getornd zal wor den. Het zou ook spijtig zijn, want daarmee zou na tuurlijk een enorme vertraging kunnen worden ver oorzaakt. De begrenzingen liggen, zoals ik al zei, niet vast; die kunnen wij dus voor ons zelf in overleg met de N.S. bepalen. Ook het programma van •'""nolren functies in het betreffende gebied ligt Overleg te dier zake moet ook nog v worden. Daarbij wijs ik wel op het aard de verantwoordelijkheid van de der strekt dan hun eigen accommodal verantwoordelijkheid van het Gemeei zelfsprekend betrekking heeft op de ri menten bestaande functies. Dat betreft stukken van de situering van het P' het parkeren, van de verkeerssituatie tion men denke maar aan de Soj Stationsweg, aan de Zuidergrachtswa tussen de overweg in de Schrans en d deze problemen zullen er stellig bij aai Dan zou ik de heer Van Haaren w ik verwijt hem niet, dat hij hieraai schonk dat er al sedert jaren e voor de binnenstad bestaat. Dat dato~. ik geef toe, dat het ook niet meer is dan een basis plan, maar dit plan is met enige modulatie nog steeds basisplan voor de uitwerking van de deelbe- stemmingsplannen voor de binnenstad. Het is destijds door de Raad aanvaard na een zeer uitvoerige publieke discussie. Ik geloof, dat de gemeente Leeuwarden toen een voorbeeld is geweest voor wat inspraak kan op leveren. En ik dacht, dat we daarmee ook ons voor deel hebben gedaan in genoemde discussie. Ik geloof, dat ik over dit voorstel niet zo bar veel behoef te zeggen. Natuurlijk kan er over de apprecia tie van de bijdrage van de N.S. verschil van mening zijn, maar ik meen wel, dat we de gelegenheid, die ons nu geboden wordt, moeten aangrijpen om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de inhoud van de pro blematiek van de accommodatie van het openbaar ver keer op dit punt van de stad. Het is voor de economie van de stad m.i. essentieel en het is voor de verster king en het behoud van de functie van Leeuwarden t.o.v. Friesland van het grootste belang. En ik hoop, dat we over de resultaten van het onderzoek zo spoe dig mogelijk kunnen beschikken. De heer Rijpma: Kennelijk staat de omvang van wat er nu precies opgedragen moet worden, nog niet al te vast. Ik zou het in dit verband wel van belang en zinvol vinden, dat, zodra er wat meer zicht is op dit ontwikkelingsplan, het College de Commissie Ruimte lijke Ordening van de verdere ontwikkeling op de hoogte stelt en met haar gaat discussiëren over be paalde facetten van dit plan. B. en W. noemen al wel een bedrag van f 50.000,of f 100.000,dus zij moe ten wel wat in het hoofd hebben. Het lijkt nu wel, alsof er niets vast staat, maar dat zal natuurlijk niet het geval zijn. Ik hoop, dat B. en W. zonder moeite kunnen toe zeggen wat ik als wens heb uitgesproken. De heer Tïekstra (weth.)Vanzelfsprekend is de veronderstelling van de heer Rijpma, dat ik wat meer in het hoofd heb, wel juist. (Gelach) Mag ik het even preciseren? Evenzeer vanzelfspre kend bestaat er bij het College en dat heeft U aan mijn inleiding wel gemerkt wel een zekere opvatting t.a.v. de inhoud van de problematiek m.b.t. het spoor station met zijn naaste omgeving. Dat is juist het punt van discussie een vrij heftig meningsverschil zelfs geweest gedurende een aantal jaren tussen N.S. en B. en W. Daarom heb ik ook gezegd, dat we ons ge lukkig prijzen, dat blijkbaar toch een beter inzicht bestaat in hun eigen functie en de betekenis daarvan voor Leeuwarden dan in het verleden het geval is ge weest. En ik dacht, dat we als een haas deze gelegen heid moesten aanpakken om de stof op tafel te krij gen die we nodig hebben. En vanzelfsprekend zal daar bij, als dit materiaal op tafel komt, ook de Commissie Ruimtelijke Ordening in het overleg worden betrok ken. Er wordt stemming verlangd over het voorstel van B. en W. Het wordt aangenomen met 20 tegen 15 stemmen, die van de dames G. Bakker-van Diermen, E. Branden- burg-Sjoerdsma, J. Dijkstra-Bethlehem en L. Woud- stra-Peene en de heren G. Buising, T. H. van Haaren, W. Hemstra, J. F. Janssen, J. de Jong, H. Meijerhof, T ^mhna.fsma, P. Snel, Mr. B. P. van der Veen, P. van Punt 21 (bijlage no. 3201. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. ma V \£6' 'Jm punt 22 (bijlage no. 321). De heer De Vries: De zaak, die in deze raadsbrief aan de orde wordt gesteld, vormt een bewijs, hoe de gemeenschap steeds verdere differentiaties aanbrengt in de zorg voor de gehandicapte medemensen. Was het aanvankelijk zo, dat we in onze stad zijn begonnen met een sociale werkplaats, successievelijk hebben we uit- met een dagverblijf in Roordahuizum, zien we andere fronten, dat er gezinsvervangende tehuizen voor deze categorie mensen in het leven worden ge roepen en zijn we hier vanavond zo ver, dat we bezig zijn om medewerking te verlenen voor het tot stand brengen van een dagverblijf voor gehandicapte kinde ren in Leeuwarden. In dit verband zou ik nog graag een opmerking wil len maken, die het verleden raakt. Onze fractie vindt bet nog steeds jammer, dat deze stichting destijds voor haar dagverblijf heeft moeten uitwijken naar Roor dahuizum. In feite zou het toch nodig zijn geweest, dat het in deze stedelijke agglomeratie in het voor zieningenpakket aanwezig zou zijn geweest. Op zichzelf floreert die zaak in Roordahuizum naar mijn gevoel behoorlijk. Het is ook duidelijk, dat deze oudere cate gorie wèl, de jongere categorie gehandicapten op zich minder geschikt is om ergens buiten de stad in een dagverblijf te worden opgenomen. Daarom zijn we blij, dat het de stichting gelukt is de verkooptransactie hebben we enige tijd geleden al bekrachtigd in Leeuwarden plannen panklaar te maken om hier in de buurt van de Plataanstraat een dagverblijf voor kin deren van de grond te krijgen. We hebben in de raads brief zien staan, dat het gaat om kinderen van 3 tot 6 jaar. Ik vraag me af, of dat geheel juist is, want als ik de lectuur, die op dit stuk van zaken zo nu en dan eens in vakbladen verschijnt, goed heb begrepen, dan kent men eigenlijk geen precieze grens naar boven. Het is zelfs mogelijk, dat ook oudere, geestelijk gehandi capte kinderen plaats houden in het dagverblijf, om dat ze qua verstandelijke aanleg minder geschikt zijn om op een b.l.o.-school geplaatst te worden. Graag een enkele opmerking, die informatie insluit. Er is in deze raadsbrief gesteld, dat er gestreefd is naar een capaciteit van 2630 pupillen. We hebben uit de voorschriften begrepen, dat naar mate men in staat is meer pupillen te plaatsen, het een rendabeler zaak wordt. Naarmate de capaciteit groter is, verleent het Rijk meer subsidie. Wij willen graag van B. en W. weten, waar de behoeftepeiling t.a.v. deze categorie te plaatsen kinderen precies op steunt. Is hier een on derzoek aan voorafgegaan? Weet men ongeveer, waar men aan toe is? We zien in de raadsbrief, dat aan de stichting van de kant van het Ministerie van C.R.M. een aanloopperiode is gegeven van twee jaar. Dat is op zichzelf zeer gunstig, want ik dacht, dat het nor maal is, dat deze aanloopperiode beperkt blijft tot één jaar. Dus blijkt in dit opzicht deze stichting door C.R.M. bijzonder coulant te worden behandeld. We be grijpen ook heel goed, dat deze aanloopperiode no dig is, omdat het inderdaad, zoals ook in deze raads brief staat, moeilijk is, kinderen op een tactische en verantwoorde manier los te weken van het milieu. Het zijn emotioneel bijzonder beladen verhoudingen, waarin deze kinderen opgroeien, en wij kunnen ons dus voor stellen, dat deze zaak met tact en beleid voorbereid moet worden. In dit verband rijst een vraag. We meenden, als we goed zijn ingelicht, gehoord te hebben, dat deze stich ting bezig is alvast met een kleiner groepje kinderen te beginnen. Hierover hebben we in de stukken niets teruggevonden, maar we achten een dergelijke aanloop periode met een kleiner groepje ergens in een nood- pand bijzonder geschikt en we zouden graag zien, dat, als van de kant van het College deze zaak ondersteund kan worden, dit ook inderdaad gebeurt. T.a.v. de plaatsing vragen we ons af, op welke gron den de selectie plaats vindt en welke deskundigen daar- Mj zullen worden ingeschakeld. Dan nog een ander punt. B. en W. zeggen in de raadsbrief, dat zij bereid zijn de resterende 10% van de exploitatielasten te verschuiven naar de Algemene Bijstandswet, zonder rekening te houden met het mi- '•eu, waaruit deze kinderen afkomstig zijn. Dit wor den uitkeringen krachtens genoemde wet. We vragen ons af, of dit wel helemaal klopt met de bedoelingen van de wetgever. We hebben er op zichzelf geen moeite mee, omdat we het inderdaad juist vinden, dat, als de kosten nog eens overgenomen worden door de Algeme ne Wet Bijzondere Ziektekosten, dit probleem meteen de wereld uit zal zijn. Dit zijn zo een aantal zaken, waarover we graag nader geïnformeerd willen worden. Onze fractie zal zich overigens gaarne achter het voorstel in zijn to taliteit scharen. De heer Engels: Onze fractie is erg blij, dat deze stichting dit initiatief genomen heeft en wij gaan vol ledig akkoord met de medewerking, die ook van ge- gemeentewege ruimhartig aan de exploitatie van een en ander wordt gegeven. De heer Heetla (weth.): Namens het College kan ik de heren De Vries en Engels dank zeggen voor de waardeiing die zij uitgesproken hebben voor het in de raadsbrief gestelde. Ik zal proberen de vragen van de heer De Vries zo goed mogelijk te beantwoorden. Het is hem niet dui delijk, dat het hier alleen kinderen van 36 jaar be treft; dat is mij ook niet helemaal duidelijk. Ik meen echter, dat de opzet is geweest, dat 3- tot 6-jarigen worden opgenomen, maar ik geloof ook niet, dat het een bezwaar is, dat er eens eentje bij is, die wat ouder is. Men heeft een peiling gedaan van het aantal kin deren, dat naar dit dagverblijf komt. Dat aantal staat niet vast, maar het is nog niet zo bijzonder groot. Men heeft in Den Haag ook over dit aantal gesproken en op het Ministerie is geadviseerd dit dagverblijf wat groter te maken. Als dat geschiedt en als het publiek ziet, hoe heilzaam het voor deze kinderen is, als ze dit onderwijs krijgen, dan zullen er ongetwijfeld veel meer komen. Daarbij komt nog het is subsidiëringstechnisch een wat typische zaak, maar het zou misschien te ver voeren daar dieper op in te gaan dat hoe groter het wordt, hoe meer subsidie men krijgt en hoe beter de exploitatie zal draaien. Er zijn heel wat moeilijk heden geweest, maar C.R.M. heeft voor twee jaar een subsidie in uitzicht gesteld, ik meen zoiets van f 22.000,Als na die twee jaar het beoogde aantal pupillen nog niet is bereikt en men dus een te laag aantal voor een te grote capaciteit heeft, dan kan het verlies wel eens groter worden dan f 22.000,Dan zou het tekort een f 47.000,kunnen zijn. Daar is re kening mee gehouden. Wij hebben de zaak niet te optimistisch aan de Raad willen voorstellen. Die f 22.000,voor de eerste twee jaar mocht dat meer worden, wat ik niet hoop; liever zie ik, dat het daar bij blijft of nog minder kan worden dan zullen de ouders of andere onderhoudsplichtigen het verschil moe ten bijbetalen. De heer De Vries vraagt, of het wel goed is, die bijbetaling via de Algemene Bijstandswet te verhalen. Het College heeft gemeend, dat de Ge meente zelf geen verhaal moet toepassen, omdat, af gezien van de kosten die dit meebrengt, het waar schijnlijk maar in een heel enkel geval zou voorkomen en de zorgen in de betreffende gezinnen al heel groot zijn. Bovendien hebben onze deskundigen nagegaan, dat de Algemene Bijstandswet hier ruimte voor geeft. De heer De Vries heeft ook gevraagd, of er des kundigen ingeschakeld zijn bij het voor-onderzoek. Ik kan hem zeggen, dat er met de Dienst Sociaal-Peda gogische Zorg alhier de opzet van het geheel is voor bereid. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 23 (bijlage no. 318). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24 (bijlage no. 323). De Voorzitter: Ik zou graag mijn verontschuldiging willen aanbieden voor het feit, dat wij deze raadsbrief nog op de valreep aan de raadsleden hebben toege stuurd. We hebben een moedige poging gedaan nog de laatste voordrachten te krijgen om de commissies zo spoedig mogelijk compleet te kunnen laten functione-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 7