12 13 De Voorzitter: Deze motie van orde wordt gesteund door minstens twee raadsleden en ik zal die dus eerst in stemming moeten brengen. De heer Engels: Dat we eerst nog in tweede instantie over het voorstel discussiëren, is niet abnor maal. Hier wordt een voorstel gedaan de behandeling van een punt te schorsen. En ik dacht, dat er van onze kant behoefte bestaat er nog iets over te zeggen. De heer Wiersina: Het is de tweede keer, dat ik via een interruptie de kans krijg iets te zeggen. Ik heb met veel genoegen geluisterd naar hetgeen de Wethouder heeft gezegd. En dat is niet omdat hij deel uitmaakt van onze fractie, maar omdat hij dingen heeft gezegd, die n.a.v. hier gestelde vragen naar vo ren zijn gekomen. In eerste instantie hebben we gevraagd: Waarom komt dit voorstel zo laat? De reden is ons nu uit de doeken gedaan. Wat de Wethouder heeft gezegd over de aanbiedingsbrief van 1968 en de aanbiedingsbrief van 1969 zou ik graag naar het rijk der fabelen willen verwijzen, want dat heeft m.i. niets uitstaande met hetgeen waarvoor wij nu vanavond staan en waar over we thans moeten beslissen. In een aanbiedings brief wordt natuurlijk gesproken over het in het ko mende begrotingsjaar te voeren beleid en het is dui delijk, dat daarbij ook gesproken wordt over de tech nische voortgang in de administratieve business, zo wel bij overheidsinstellingen als in het bedrijfsleven. Maar ik geloof toch wel, dat er vanavond enige dingen zijn gezegd, die ons enigszins gerust stellen t.a.v. dit geval. De Wethouder heeft enkele diensten en bedrij ven kunnen noemen drie in getal waarmee we zouden kunnen starten. Wat de Wethouder uit de aanbiedingsbrief heeft aan gehaald mb.t. de kostenbesparing moet ik ook meteen naar het rijk der fabelen verwijzen, want hij heeft wel laten merken, dat de nieuwe werkwijze in het geheel niet kostenbesparend zal zijn. Ik kan U ook wel de verzekering geven, dat dat beslist niet zo is en daarbij spreek ik wel uit enige ervaring, wat de computergeschiedenis betreft. U zult mensen moeten aantrekken of opleiden of laten opleiden en dat kost U de nodige tijd en dus ook het nodige geld. Met wat de Wethouder over de participatie heeft gezegd, zijn wij het wel min of meer eens. We vinden de in de raadsbrief genoemde datum van 1 november een vreselijk vervelende datum. We hadden veel liever gehad, dat van B. en W. een brief was uitgegaan naar de commissie, die die datum heeft vastgesteld, om het tijdstip van ingang te verschuiven, bijv. naar 1 januari 1971. Dit is niet gebeurd, maar wij willen als fractie ten aanzien hiervan niet tegenwerken. Wij zullen dus met het College meegaan om toch 1 november te kunnen starten. We zien hierin een begin; de Wet houder heeft duidelijk gemaakt, dat hij van plan is deze zaak in fasen te realiseren en ook in het G.O. erover te spreken met het personeel, dit personeel dus in de discussie te betrekken, wat betreft de werkgele genheid bij de verschillende diensten. Wij zullen tegen de ingediende motie stemmen. De heer B.. P. van der Veen: Ik deel een aantal bezwaren die naar voren zijn gebracht. Ik ben ook niet onder de indruk van de redenering van de Wet houder over de oorzaken van het later versturen van de stukken. Ik heb begrepen, dat dit te wijten is aan het feit, dat er eerst overleg is gepleegd in het G.O. en dat de man, die de stukken moest versturen, drie dagen naar een cursus was. Ik heb gemist de informatie, die blijkbaar aan wezig is en die geput zou kunnen worden uit het over leg in het G.O. Ik mis ook de interne rapporten van diverse diensthoofden. M.i. is niet helemaal duidelijk door de Wethouder geantwoord op de vraag, die de heer Hovinga gesteld heeft. Het is een wat griezelige zaak. Men kan begin nen met de informatie in de computer te stoppen, die nodig is voor de behandeling van datgene wat wij nu op een andere manier doen; dit apparaat kan natuur lijk veel meer verwerken. En als er een streven naar perfectionisme ontstaat, dan kan het gevaarlijk wor den, want dan kan er informatie verzameld worden, die niet direct nodig is en er kan ook informatie be schikbaar komen op plaatsen, waar die niet behoort te zijn. Ik geloof, dat deze apparatuur potentieel ge vaarlijk is voor onze privacy. Ik geloof ook, dat het niet juist is, dat, ondanks het feit, dat wij een voor treffelijk man eventueel in het stichtingsbestuur zouden krijgen, dit apparaat een bovengemeentelijk apparaat wordt, dat zich aan de controle van de Ge meenteraad gaat onttrekken. Ik ben niet geweldig onder de indruk van de rede neringen, die hier gehouden zijn over de personeelskant van de zaak. Ik meen, dat wij er van uit moeten gaan, dat het werk zo goed mogelijk gedaan moet worden, dat het werk er niet in de eerste plaats is voor het personeel, maar dat het personeel er is om het werk te doen. Als dat op een andere manier moet gebeuren i.v.m. de ontwikkelingen die plaats hebben, dan moe ten wij uit de aard der zaak dat personeelsvraagstuk oplossen. En dat kan ook opgelost worden. Ik geloof niet, dat het in dit geval op moeilijkheden zal stuiten. Al met al zijn we niet zo bijzonder verrukt van deze zaak, maar we zijn er ook van overtuigd, dat we deze kant uit gaan, dat de ontwikkeling niet tegen te hou den is en dat het voorgestelde inderdaad zal moeten gebeuren. We geloven dan ook, dat het werkelijk van belang is, dat wij vanaf den beginne hierin meewerken en meepraten. Het is ook onze overtuiging, dat, als wij de behandeling van dit punt drie weken uitstellen, dit geen principieel andere informatie zal opleveren die ons standpunt zou doen veranderen. Dat brengt dus mee, dat mijn fractie tegen de motie zal stemmen. De heer Vellenga: Misschien heeft het zin nog even op het punt van de datum in te gaan, omdat dat, ge loof ik, voor sommigen nogal een grote rol speelt, maar ik ben de mening toegedaan, dat dat toch niet het geval is. Als we de motie van orde zouden aannemen, be tekent dat, dat wij als Raad hier op 2 november a.s. over praten, vandaag over drie weken. 1 November is een zondag. Op die zondag zal er om confessionele redenen niets gebeuren. Dat staat wel vast. (Gelachl De zaterdag daarvoor worden geen brievenbussen ge leegd, dus men zou dan op vrijdag al de zaken van Leeuwarden en van andere gemeenten binnen moeten hebben. Wat betekent dat heel concreet? Dat men hoogstens de eerste of de tweede week van november eens bezig gaat met deze gehele zaak op grond van alle raadsbesluiten verder uit te werken. Ik dacht daarnaast, dat vast staat, dat als men weet, met welke mensen Leeuwarden eventueel dat bestuur zal willen bemannen, men zich die kans niet zal laten ontgaan. Daar zal het dus echt niet op vast zitten. En het primus- en het secundus-lid van Leeuwarden zullen er vast en zeker wel in komen. Het is duidelijk gebleken, dat de Wethouder, hoewel hij zich uitsloofde om zo goed mogelijk antwoord te geven, toch bepaalde ge gevens op dit moment niet kon verschaffen. Dat zat hem zeker zelf ook dwars. En ik vind, dat je een Wethouder, die iets dwars zit, volop de kans moet geven in drie weken tijds alsnog de ontbrekende ge gevens te produceren. Dat zou ook de heer Wiersma contenteren, die op dit moment een aantal medede lingen van de Wethouder naar het rijk der fabelen verwijst. Het is niet prettig voor deze Wethouder om dat te horen uit de fractie, waarvan hij zelf deel uit maakt. Maar dat is mijn zaak niet. Ik kan mij echter voorstellen, dat de Wethouder zich geroepen kan ach ten alsnog te proberen de mededelingen uit het rijk der fabelen tot het rijk der werkelijkheid terug te brengen. Daar komt dan nog bij het punt, door de heer Hovinga naar voren gebracht. Ik geloof, dat het zin kan hebben de heer Van der Veen heeft daar ook al op gedoeld dat de Raad enigermate de risico's, die met deze zaak ge moeid zijn, kan onderkennen. Met het oog op dit alles en m.n. op de datum van 1 november, waarover ik zojuist badinerend heb gesproken, ben ik van me ning, dat, waar het hier een zeer belangrijke zaak betreft, alles er voor pleit, op dit moment de motie van orde aan te nemen. Dan heeft het College volop gelegenheid een voortreffelijke raadsbrief op te stel len en dan kan de Raad over drie weken een defini tieve beslissing nemen, die de gehéle Raad, niet een bepaalde minderheid of meerderheid, tevreden kan stel len. En ik geloof m.n., dat dat voor een nieuwe Raad een zeer zwaar wegend motief moet zijn. De Voorzitter: Het blijkt duidelijk, dat de meningen in de Raad verschillen over de vraag: al dan niet een beslissing op dit moment. Ik dacht, dat nu de motie van de heer Meijerhof, mede-ondertekend door drie an- I dere raadsleden, in stemming dient te komen. De uit slag van die stemming zal duidelijk maken, of wij vandaag de betreffende stap zetten of de volgende keer op deze zaak terug moeten komen. De motie-Meijerhof c.s. wordt verworpen met 20 tegen 16 stemmen. Vóór stemmen de dames G. Bakker van Diermen, E. Brandenburg-Sjoerdsma, J. Dijkstra- Bethlehem en L. Woudstra-Peene en de heren S. Bou- ma, G. Buising, T. H. van Haaren, H. Hovinga, J. F. I Janssen, J. Knol, H. Meijerhof, J. B. Singelsma, P. Snel, P. van der Veen, J. T. Vellenga en G. de Vries. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., wat ook inhoudt, dat de Raad B. en W. machtigt redactiewijzigingen van ondergeschikte aard, welke ter verkrijging van de goedkeuring van hoger gezag eventueel nog nodig mochten blijken, in het raadsbesluit aan te brengen. Punt 17 (bijlage no. 334). De heer De Vries: Het verzoek tot garantie van een geldlening t.b.v. „Greunshiem" betreft een op zichzelf I niet zo'n enorm omvangrijke zaak. Het gaat om een uitbreiding met 20 bedden. Onze fractie kan zich met het voorstel van het College wel verenigen. Wat ons t.a.v. deze zaak wel bezighoudt, is, dat het College naar ons gevoel niet consequent de beleidslijn heeft getrok ken, die het heeft uitgestippeld in de nota van 18 maart 1970 over het bejaardenbeleid. Het is misschien goed t.b.v. de nieuwe raadsleden in ons midden nog even te releveren, dat in die vergade ring aan de orde kwam het bejaardenbeleid hier ter stede, zulks aan de hand van een uitstekend stuk do cumentatie van de zijde van het College, waarin o.m. mededelingen worden gedaan over het werk van de Centrale Opnamecommissie. In dat stuk staat o.m., dat die corhmissie haar taak slechts optimaal tot uit voering kan brengen, indien de besturen van de be staande tehuizen enerzijds de accommodatie van hun tehuizen voor zover mogelijk aanpassen aan de nood zaak om verzorgingbehoevenden op te nemen, ander zijds het opnamebeleid in het bijzonder richten op deze categorie bejaarden. In dit verband zou ik willen op merken, dat het bestuur van „Greunshiem", beter ge zegd, van de Stichting Nederlandse Centrale voor Huisvesting van Bejaarden te Amsterdam volledig be antwoordt aan wat in de raadsbrief wordt gesteld. Maar dan komt het vervolg. „In dit verband" zegt U, „kan worden gewezen op de voorwaarden, waaraan besturen van nieuw te bouwen verzorgingstehuizen dienen te voldoen, indien ze de Gemeente om financiële medewerking verzoeken, n.l. dat deze medewerking al leen wordt verleend, indien de opname van bejaarden in die tehuizen geschiedt met instemming van de Cen trale Commissie Opnamebeleid Bejaarden, waarbij dan de medische en sociale indicatie wordt nagegaan." (einde citaat). En in dit opzicht wordt U in de raadsbrief, die hier aan de orde is, Uw beleid ontrouw. U doet daarin geen enkele mededeling omtrent de lijn die er ügt tussen het bestuur van „Greunshiem" en de Cen trale Opnamecommissie. En waar het hier gaat om meer verzorging behoevende bejaarden, hecht onze frac tie er waarde aan U te vragen wat er precies achter steekt, dat t.a.v. dit op zichzelf toch belangrijke punt geen nadere toezegging van de kant van het College bij de Stichting Ned. Centrale enz. zijn gedaan. Wij zouden graag hebben gezien, dat m.n. aan dit punt volledig aandacht zou zijn besteed. Ik wil het ant ivoord van de Wethouder afwachten; is dit antwoord niet bevredigend, dan overweeg ik, in de tweede ronde over dit onderwerp een uitspraak van de Raad te vra gen. T.a.v. de omvang van dit paviljoen heb ik al op gemerkt, dat het hier gaat om een bescheiden uit breiding, n.l. om 20 bedden. „De berekende verzor- gingsprijs", zo staat in de raadsbrief, „is f 45,65 per dag en die is aanvaardbaar." Op grond van de ver plichtingen, die deze stichting op zich neemt, heeft het College ook hieraan dus zijn goedkeuring te hechten. Wat we eigenlijk in dit verband missen, is het ant woord op de vraag: Wat is momenteel de verzorgings- prijs van het resterende deel, van het grote geheel, van „Greunshiem" Want in dat opzicht verkeren we in het onzekere. Zelfs het accountantsrapport enz., dat bij de stukken ter inzage is gelegd als een ander stuk informatie, roept in dit opzicht vraagtekens op. Waar we nog voor zouden willen waarschuwen een zaak, die het beleid t.a.v. „Greunshiem" in de eer ste plaats raakt is het gevaar van dichtslibben van het paviljoen met 20 verzorgingbehoevende bejaarden meer. Waneer is iemand „meer verzorgingsbehoeftig" en wanneer is hij toe aan opname in een verpleegin richting? Wie legt daartoe precies het criterium aan, wie geeft precies het punt aan, waar „meer verzor ging" ophoudt en „verpleging" begint? In dit verband zouden we bijv. graag hebben gezien, dat m.n. in die Centrale Opnamecommissie er nu al afspraken worden gemaakt, en er ook goede wisselwerking tot stand komt tussen enerzijds „Greunshiem" en anderzijds het verpleeghuis „Triotel", zodat we inderdaad optimaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden, die het gemeentelijke verpleeghuis straks biedt. Ik lieb zopas al gezegd, dat we eerst graag het ant woord van de Wethouder willen afwachten en even tueel nog nader op deze zaak zullen terugkomen. De heer Heetla (weth.): De heer De Vries heeft gelijk, als hij zegt, dat bij de stukken ontbreekt een verklaring van „Greunshiem". Het is, meen ik, in de Raad al eens gezegd, dat er gesprekken zijn geweest met de besturen van verschillende rusthuizen over uit breiding en toen bleek, dat B. en W. sterker nog dan de Raad aanvoelde, dat de bepaling opgenomen dien de te worden, dat deze besturen bij eventuele uitbrei ding, verbouw of nieuwbouw, waarvoor zij bij de Ge meente garantie van een lening vragen, verplicht zijn de Centrale Opnamecommissie hier ter stede in te schakelen. Dat heeft tot nu toe geen moeilijkheden gegeven. Inderdaad is niet in de stukken te vinden, dat het betrokken bestuur dit heeft gedaan, maar er is een brief, gericht aan het College van B. en W. van Leeuwarden, binnengekomen van het bestuur, die ik vanmiddag heb ontvangen, en daarin wordt gezegd „Ter bevestiging van het onderhoud, dat onze voorzit ter op 10 oktober j.l. met de voorzitter van Uw College heeft gehad, delen wij U mede, dat het opnemen van bejaarden in de nieuwe vleugel van ons tehuis geheel zal geschieden met instemming van de in de gemeente Leeuwarden ingestelde Centrale Commissie Opname beleid Bejaarden, door welke commissie de medische en/of sociale noodzakelijkheid van de opneming wordt beoordeeld." enz. Ik dacht, dat deze verklaring van het bestuur wel voldoende waarborgen geeft. De heer De Vries heeft ook gevraagd, hoe het zit met de verpleegprijs van f 45,65 per dag, en hij mist de verpleegprijs van het overige gedeelte. Ik meen, dat die verpleegprijs ons wel voorgelegd moet worden, maar dat dit in eerste instantie een kwestie van Economi sche Zaken is. En wij krijgen altijd bericht, of dat de partement al dan niet instemt met de verpleegprijs. Dus dit bepaalt die verpleegprijs. Ik kan er op dit moment niet meer van zeggen, want ik heb de ver klaring van Economische Zaken, die wij in de regel wel vragen, nog niet gezien. Het zal ook de vraag zijn, of de prijs van f 45,65 nog gehandhaafd kan wor den, of die niet hoger moet zijn. U weet, dat deze prij zen over het algemeen nog wel stijgen. Verder vraagt de heer De Vries, wie bepaalt, welke mensen die 20 bedden zullen gebruiken. Uit wat ik reeds gezegd heb, blijkt wel, dat de Centrale Opname commissie natuurlijk in het overleg met „Greunshiem" in sterke mate adviseert, wie dat zullen zijn. Ik hoop, dat ik volledig genoeg ben geweest; zo niet, dan zal ik dat nog graag vernemen. De heer De Vries: Ik ben blij, dat er tussen het College en het bestuur van de Stichting Ned. Centrale voor Huisvesting van Bejaarden kennelijk overleg ter zake heeft plaats gehad, zij het dan op de valreep. Ik

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 7