4
■42* MBli
want tenslotte hebben wij, voordat deze politieke par
tij zich er mee bezig hield, bij de begrotingsbehandeling
al vragen gesteld over het openstellen van de bureaus
van de Gemeente, o.a. Huisvesting, en verzocht daar
eens over te denken en er wat aan te doen. Ik ben blij,
dat er nu een kans bestaat, dat er iets aan gedaan
wordt. Maar mag ik dan nog heel in het bijzonder onder
Uw aandacht brengen, dat wij ook toen hebben ge
sproken over het openstellen op een avond. Ik heb nu
gehoord, dat zowel de heer Vellenga als de heer Van
Haaren dat belangrijk "?indt, zodat ik nu vertrouw,
dat er waarschijnlijk een grote kans op bestaat. Na
tuurlijk ben :k het er mee eens, dat het prettig is de
bevolking en te schakelen en te vragen wat zij er van
V.'^dt. Eén berichtje onder „Gehoord en Gezien" en U
krijgt stapels reacties. (De heer Ten Brug (weth.):
Of niet!) Ik dacht van wel (Gelach), maar gebeurt
het niet, dan is er ook niet zoveel belangstelling voor.
Maar het neerleggen van formulieren bij de bureaus
waar de mensen komen en waarin hun gevraagd wordt
of het tijdstip van hun komst wel goed uitkwam, zou
ook erg belangrijk zijn.
De Voorzitter: Ik zou allereerst even willen ingaan
op de formulering, waarover de heer Vellenga enige
opmerkingen heeft gemaakt. Wij hebben de woorden
„in principe" gebruikt in samenhang met de laatste
zin. Nadat dit besluit in B. en W. was genomen, heb
ben wij gesteld, dat wij dit pas zouden mogen uitvoe
ren, nadat dit in de medezeggenschapscommissies was
besproken. Een andere betekenis hebben de woorden „in
principe" in dit geval niet. Met „in het algemeen" be
doelen we, dat voor de loketdiensten een restrictie wordt
gemaakt. Ik dacht toch, leden van de Raad, dat ons
besluit een belangrijke wijziging betekent, vergeleken
met de situatie die tot dusverre heeft bestaan. Nu zijn
de meeste gemeentekantoren slechts een aantal uren
per dag open. Wij hebben hiermede op dit moment
dan „in principe" besloten alle gemeentekantoren de
hele dag, dat betekent dus over het algemeen van 8
uur 's morgens tot half 6 's avonds, open te doen zijn.
Gedurende de uren, dat de kantoren bezet zijn, kan
men binnenkomen en worden geholpen. Dit is, dacht
ik, toch al een bijzonder grote verruiming vergeleken
bij de huidige situatie. Ik moet hier wel bij opmerken,
dat er al kleine afdelingen zijn (ik mag de afd. Voor
lichting als voorbeeld noemen) waar men ook nu al
de hele dag kan binnenstappen en waar men zich ook
niet houdt aan de formele kantooruren; als men aan
wezig is, worden de bezoekers ook geholpen. Wij zou
den dit nu in zijn algemeenheid willen toepassen voor
alle gemeentelijke bureaus, behalve voor die afdelin
gen waar loketdiensten zijn, want dat is een veel in
grijpender verandering; daarvoor moet ook veel meer
worden geregeld. Wij dachten, dat, als wij de kantoren
waar loketdiensten zijn, bijv. de afd. Bevolking, de afd.
Financiën (afdelingen waar vrij veel publiek komt),
openstellen van 9 tot 16 uur, met inbegrip van de mid
dagpauze, dat al een zeer grote verruiming is. De ban
ken in onze stad zijn gedurende dezelfde uren geopend.
Wij hebben geprobeerd onze tijden hierop af te stem
men. Het leek ons zinvol in de openingstijden een
beetje lijn te brengen, zodat het publiek weet wanneer
in het algemeen de kantoren open zijn.
Nu hebben enkelen Uwer gevraagd of we niet ver
der kunnen gaan. Natuurlijk zijn wij bereid ons nog
eens nader te informeren over wat leeft bij het publiek.
Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen. Ik moet U wel
zeggen, dat het openstellen van de gemeentekantoren
op een avond geen eenvoudige zaak is. En, leden van
de Raad, wilt U dit goed verstaan, dat is niet omdat
wij geen service aan het publiek zouden willen verle
nen, maar o.a. omdat verschillende afdelingen dan com
pleet aanwezig moeten zijn, anders kan het publiek
niet volledig worden geïnformeerd. Men lost de zaak
niet op door een of twee ambtenaren in een bepaald
gebouw neer te zetten en de tent dan maar open te
gooien. Dan zou het publiek niet behoorlijk geholpen
kunnen worden. Er zijn zoveel afdelingen, elk met haar
vele facetten en problemen, dat een grote bezetting
noodzakelijk is om het publiek eenzelfde informatie te
te kunnen geven als overdag mogelijk is. De mensen
moeten concreet geholpen kunnen worden en dat is
geen eenvoudige zaak. Wij hebben daarover ook heel
uitvoerig gepraat; het is tot mijn spijt ook de reden,
dat niet eerder een beslissing is genomen. We hebben
dit probleem van alle kanten bekeken.
Ik zou U met klem willen vragen in januari 1971 in
ieder geval over te gaan tot het door ons voorgestelde.
Het betekent een vrij grote verruiming van de ope
ningstijden. Ondertussen zijn wij best bereid ons eens
te oriënteren omtrent hetgeen bij het publiek leeft. Of
we de dan naar voren komende wensen kunnen reali
seren, is punt twee, maar een brede oriëntatie kan
voor ons van zeer groot belang zijn. Waar mogelijk
zullen wij ons aan de wensen van het publiek aanpas
sen. Ik neem aan, dat U de keuze van het onderzoek
systeem wel aan het College zult willen overlaten.
De Raad stemt hiermee in.
Punt 3 (bijlage no. 353).
De heer Van Haaren: Wij vinden het juist, dat de
Gemeente voor sanerings-, reconstructie- en bestem
mingsplannen geregeld allerlei percelen opkoopt. Wij
zouden echter graag van B. en W. willen vernemen
hoe het zit met het beleid inzake de woningen die
door de Gemeente zijn aangekocht. Wij zijn van oor
deel, dat het sloopwerk niet te veel voorop moet wor
den gesteld en dat de percelen, in afwachting van het
realiseren van de plannen, zoveel mogelijk intact moe
ten blijven voor bewoning. (De Voorzitter: Ik zou het
wel op prijs stellen, als U dit aan de orde stelt bij een
andere gelegenheid. Ik dacht niet, dat dit nu aan de
orde is.) Ik heb het gevoel, dat het vooral voor de
nieuwe mensen in de Raad voor de raadsleden die
al lang in de Raad zitten is het misschien gesneden
koek(De Voorzitter: Bij de eerste begrotings
zitting van de nieuwe Raad ligt alles open, eerst al
in de afdelingen en dan in de plenaire zitting. Ik ge
loof niet, dat het een goed systeem is, dat tussentijds,
langs deze weg, allerlei problemen uitvoerig worden
besproken. Ik zou U vriendelijk willen verzoeken
het punt kan bijzonder belangrijk zijn dit tijdens de
begrotingszitting aan te snijden.) Als het dan behoor-
lijk aan de orde kan komen, dan wil ik het inderdaad
wel terugnemen. (De Voorzitter: Dat kan zeer be
slist.) Er komt bij, dat wij ervan zijn geschrokken, dat
een aantal jongelui uit dichtgespijkerde woningen zijn
verdreven en op straat zijn gezet. (De Voorzitter: Ook
dat is niet aan de orde, maar natuurlijk mag U dat
ook bij de begroting aansnijden.) We hopen er dan op
terug te komen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 4 (bijlage no. 354).
De heer Vellenga: Het is sinds jaar en dag in Leeu
warden zo, dat Koopmans hoort bij het Vliet, zoals
dat vroeger ook gold voor de „trapkebruggen", de
kroegen, Marcus' Aal, groate Bouk en zo zouden er
heel wat voorbeelden te noemen zijn. Ik doe dat niet,
hoe groot de verleiding overigens ook is, want er is
maar één Vliet en dat is „het Fliet".
Wij hebben meer dan één keer in deze Raad ge
sproken over de hele situatie van dat Vliet. Het blijkt
ook wel uit de data, die in de raadsbrief worden ge
noemd: 8 mei 1963 (de verstrekte lening waarnaar U
verwijst, die dan ook verband hield met een mogelijke
demping van het Vliet)18 september 1965 (de tweede
datum die U noemt, het besluit waarop het dempen van
het hele Vliet is gebaseerd, waarvan nu ongeveer de
helft is uitgevoeerd). Ik dacht, dat het zin heeft, in Uw
voetspoor, aan die data te herinneren, omdat U daar
mee dus ook heel duidelijk zelf een verband legt tus
sen deze aankoop en de zaak van het dempen van het
Vliet. Dat is altijd een zeer discutabele zaak geweest,
hoewel er telkens opnieuw een raadsmeerderheid te
vinden was voor die demping. Zoals ik al zei, de helft
is gedempt, de andere helft nog niet (geen geld, geen
Zwitsers; geen geld, geen dempingsmogelijkheden) en
nu zou het kunnen zijn, dat, nu wij tegen dit voorstel
aanlopen en U ons zelf nog eens in de raadsbrief her
innert aan de hele dempingshistorie, bij sommigen de
vraag opkomt: Kan het zin hebben, nu wij een ant
woord moeten geven op Uw voorstel, ons nog eens te
bezinnen op de noodzaak van het dempen van het hele
Vliet, dus ook van het stuk waarbij Koopmans Meel
fabrieken zo nauw is betrokken? Dat zou zeker zin
kunnen hebben, wanneer wij straks als Raad in de
Commissie Ruimtelijke Ordening is daar al eens over
gepraat - - een bepaald plan voor het Vliet, in een vrij
ruime omgeving, onder ogen krijgen.
Ik moet U zeggen, dat mijn fractie zich nogal lang
durig heeft bezig gehouden met de samenhang tussen
de beide zaken die bij dit voorstel een rol spelen; het
aankopen van de complexen van Koopmans en de oor
zaak, zoals die tenminste in de tijd ligt, n.l. het wel of
niet dempen van het Vliet, i.e. het raadsbesluit om wel
tot dempen van het Vliet over te gaan.
Mijn fractie is stellig bereid Uw voorstel aan te ne
men. Zelfs wanneer we het los zouden koppelen van de
oorzaak, zoals die tot nu toe altijd heeft gegolden. (Ik
kom daar straks nog met een enkel woord op terug;
het gaat nu even om het voorstel zelf.) Wij dachten,
dat het zin heeft Uw voorstel vanavond aan te nemen.
Want al zou men niet meer in die mate overtuigd zijn
lin de Raad in nieuwe samenstelling; van de noodzaak
van het dempen van het hele Vliet en dat is een
gegeven, dat zich laat denken dan nog meent mijn
fractie (die voor een groot deel uit pas aangetreden
raadsleden bestaat), dat dit voorstel wel kan worden
aangenomen. En dit op grond van iets, dat op rechts
zekerheid lijkt (wat voor alle bedrijven en burgers
moet gelden: voor de grote Koopmans en ook voor de
kleine koopman), maar in de tweede plaats omdat wij
ons kunnen voorstellen, dat zelfs wanneer men op de
een of andere manier de klok eens terug zou willen
draaien en zou besluiten niet tot het dempen van het
tweede gedeelte van het Vliet over te gaan) de ver
dere voortgang van een aantal verkeersplannen in deze
stad er de oorzaak van kan zijn, dat de pramen die
de jaren door hun gouden vracht daar hebben gebracht
en mogelijk andere dingen hebben gehaald, niet meer
zouden kunnen varen. En die mogelijkheid zit er - ik
denk even aan de situatie bij de le Kanaalbrug - op
een termijn van een aantal jaren wel in. Los van dit
alles, denkend aan dat plan voor het Vliet waar ik zo
even al over sprak, zou men alleen maar blij kunnen
zijn (U moet zich daarbij die hele reconstructie van
het Vliet voorstellen, m.n. de noordwand en de situe
ring van de Zeeheldenbuurt daarachter)als dat enor
me (uit de tijd zijnde) obstakel, i.e. Koopmans Meel
fabrieken, zou verdwijnen.
Concluderend, namens mijn fractie, zou ik daarom
op dit moment dit tot U willen zeggen. Mijn fractie is
bereid Uw voorstel te volgen, maar wij zouden daar
aan graag de volgende vraag willen verbinden: Zouden
wij nog niet eens in een gezamenlijk beraad kunnen
praten over het wel of niet dempen van dit tweede
gedeelte van het Vliet Gedeeltelijk of helemaal niet
dempen, Iaat ik helemaal buiten beschouwing. Ik dacht,
dat het een aantal mensen in deze Raad goed zou
doen, wanneer Uw College die toezegging zou willen
doen. Laten wij ons, voor sommigen misschien los van
dit voorstel, voor anderen daaraan zeer sterk verbon
en, alsnog, als Gemeenteraad van Leeuwarden, eens
opnieuw bezinnen op dit voorstel. Wij hebben de tijd
mee gehad. Waren er in het verleden meer financiën
geweest, dan was de zaak misschien al dicht. Dat is
nu niet het geval en vandaar mijn zeer redelijk ver
zoek aan U, dat mogelijk ook wel de nodige bijval zal
linden. Gezien die redelijkheid en die verwachte bijval,
neern ik aan, dat ik daarop een redelijk antwoord van
net College zal krijgen, zodat ik op dit moment niet
een schriftelijk voorstel, als een soort aanhangsel van
net aannemen van Uw voorstel, indien. Ik doe het mil-
oe verzoek aan het College over mijn suggestie iets
te zeggen.
De Voorzitter: U overvalt mij een beetje, mijnheer
lellenga. Ik heb met belangstelling Uw uiteenzetting
gevolgd en ik heb die willen zien als een toelichting
°P het voorstel, dat B. en W. hebben gedaan. Ik kan
ijk ze&gen, dat het niet aan de orde is, want een
en ander hangt zo nauw met elkaar samen. Maar Uw
'■nendelijk verzoek om het dempen van het Vliet weer
m discussie te brengen, is niet aan de orde. Als U
"et wilt zien in het kader van dit voorstel, akkoord,
wij hebben het zelf genoemd. Daarom heb ik ook niet
gehamerd.
De heer Engels: Mijnheer de Voorzitter, ik neem
aan, dat U iets van de geschiedenis van de demping
van het Vliet en andere grachten af weet, al speelde
die zich ver voor Uw tijd af. U zult zich dan kunnen
voorstellen, dat, als wordt besloten niet verder te gaan
met het dempen, mij dat heel goed uitkomt. Ik heb
altijd gevochten tegen het dempen. Maar, als de heer
Vellenga hier het verzoek doet aan Uw College om
hetzij zonder voorstel, hetzij n.a.v. een voorstel, dat
hij straks gaat indienen een uitspraak te doen over
de vraag of U bereid bent de verdere, eventueel ge
deeltelijke demping van het Vliet alsnog ter discussie
te stellen, dan rijst toch de vraag, wat er nog over
blijft van de grond van de schadevergoeding zoals die
in de raadsbrief staat omschreven. Er staaf n.l., dat
tot schadevergoeding wordt besloten omdat een voort
zetting van het gebruik van het graanpakhuis straks
niet meer mogelijk zal zijn als gevolg van het opheffen
van de vaargelegenheid op het Vliet. En dat betekent,
dat hot aannemen van dit voorstel (waar mijn fractie
geheel voor was, nu toch een beetje moeilijk wordt,
als wij weten, dat er een mogelijkheid bestaat, dat het
Vliet niet gedempt wordt. Persoonlijk (en nu spreek
ik niet namens de gehele fractie) ben ik hier erg blij
mee, maar Uw voorstel komt hiermee wel wat in de
lucht te hangen. Daarom zou ik aan de vragen van de
heer Vellenga nog één willen toevoegen en dat is deze:
Wilt U ons vooral ook Uw zienswijze geven over de
mogelijkheden of onmogelijkheden van Koopmans om
het bedrijf voort te zetten, wanneer dat stukje van
het Vliet nog open blijft Mogelijkheden of onmoge
lijkheden, niet i.v.m. het groter worden van schepen,
maar t.g.v. de plannen van de Gemeente. Ik zou graag
weten of het inderdaad juist is, wat de heer Vellenga in
zijn betoog heeft gesuggereerd, n.l. dat wij, zelfs wanneer
we het Vliet niet dempen, het door onze stadsplannen
aan Koopmans onmogelijk maken zijn bedrijf daar te
handhaven. Dat zou een reden kunnen zijn voor een
schadevergoeding (ik weet niet of die dan van deze
grootte zou moeten zijn), maar mijn fractie zou, nu de
heer Vellenga het zo heeft gesteld, hierop een antwoord
willen hebben, voordat over Uw voorstel een beslissing
kan worden genomen. Ik maak U er op attent, dat
door de opmerkingen van de heer Vellenga een nieuw
aspect in het geding wordt gebracht, dat niet in de
raadsbrief stond vermeld, en dat zou mij ik zeg het
U nu maar vast aanleiding kunnen geven om na
Uw antwoord schorsing van de beraadslagingen te vra
gen, teneinde een definitief standpunt in de fractie te
kunnen innemen.
De heer 15. P. van der Veen: Als het nu toch die
kant uitgaat, wilt U dan ook opgeven wat het gaat
kosten als we het reeds gedempte stukje weer open
gaan graven? (Gelach)
De Voorzitter: Ik geloof, dat wij wel moeten pro
beren duidelijk vast te stellen waar we over spreken.
Ik vraag U verder te discussiëren over het voorstel,
dat het College heeft ingediend. Wij hebben het al dan
niet dempen van het Vliet niet aan de orde gesteld; deze
kwestie is ook buiten de orde. Ik moet U, als Voor
zitter, verwijzen naar het verslag van de raadsverga
dering van 23 april 1968; we hebben toen een bewogen
discussie gehad over ditzelfde probleem; toen ook werd
van bepaalde zijde langs een zijpad het voorstel
gedaan het Vliet niet te dempen; ik zou in herinnering
willen brengen, dat wij toen gediscussieerd hebben over
de vraag of dit wel of niet een juist bestuur zou zijn;
na schorsing van de vergadering heeft de heer Rijpma
een verklaring afgelegd en toen heb ik namens het Col
lege gezegd: „Ik stel voor, dat we thans niet meer
discussiëren over dit punt; ik zal niet emotioneel wor
den, maar U kort en zakelijk mededelen, wat de con
clusie is van het beraad in het College. Het College is
van mening, dat er in dit stadium geen keuze is; dat
het zijn voorstel volledig moet handhaven en dat het
Uw Raad met veel klem moet adviseren de door de
heer Hogendijk ingediende motie af te wijzen. Ik stel
voor straks de motie in stemming te brengen, alvorens
er over het voorstel van het College wordt gestemd."
Dat betrof een begrotingswijziging. De motie is toen
met 21 tegen 8 stemmen verworpen. Ik kan mij her
inneren, dat bepaalde raadsleden toen hebben gezegd: