6 Hoewel wij eigenlijk tegen dat dempen zijn, vragen wij ons toch wel af of dit behoorlijk bestuur is. Van de zijde van het College moet ik U nü zeggen: De kwestie van het Vliet is niet aan de orde. Welke consequenties U wilt verbinden aan ons voorstel, is Uw zaak, maar ik wil nog eens met nadruk stellen, dat het dempen van het Vliet voor B. en W. niet aan de orde is. De vraag hoe de zaak Koopmans ligt, als het Vliet niet gedempt wordt, zal Weth. Tiekstra wel willen beantwoorden. (De heer Engels: Dus het Col lege dempt het Vliet?) Ja (Gelach), op grond van een beslising van Uw Raad, ter uitvoering van Uw beslis sing, niet anders. Wie wil verder het woord voeren over het voorstel van het College, voordat ik het woord geef aan Weth. Tiekstra? Ik zou de Wethouder willen verzoeken al leen antwoord te geven op vragen over het voorstel van het College. De heer Vellenga: Nu ga ik praten over de orde en ik ben dus los van eerste of tweede instantie. Ik dacht, dat, wanneer een raadslid een zaak aansnijdt, die zo nauw verband houdt met het voorstel zelf en dat zal niemand in en buiten deze zaal kunnen ontkennen het niet juist lijkt net te doen alsof dat niet gezegd is. Ik zou het dus op prijs stellen, dat de Wethouder, antwoordend namens het College, toch ook ingaat, wat mij betreft, sober, op bepaalde dingen, die, door mij in ieder geval, maar ook door de heer Engels duidelijk ter sprake zijn gebracht. Ik dacht, dat dat goed is in een prettig onderling verkeer tussen College en Raad, want het ontslaat mij van de verplichting hier abrupt een voorstel van orde in te dienen, waarvoor we de vergadering dan toch weer moeten schorsen en waar over we allemaal ons zegje moeten zeggen. Dat heeft zo weinig zin; we kunnen rustig met deze zaak door gaan, maar ik moet me wel ernstig verzetten tegen de te beperkende beperking die U oplegt aan het ant woord van de Wethouder. Over zijn antwoord heb ik verder niets te zeggen, maar ik verzet mij in het be lang van de Raad tegen die beperking. De Voorzitter: We moeten eerst deze ordekwestie oplossen. Op grond van het bepaalde in art. 45 van ons reglement van orde kan vandaag welk voorstel dan ook over het dempen van het Vliet niet aan de orde komen. Het staat de leden van de Raad vrij voor stellen in te dienen; als die minstens 12 dagen voor een raadsvergadering zijn ontvangen, komen die op de agenda van die vergadering en dan beslist niet het College, maar de Raad(De heer Vellenga: Wat staat er precies in art. 45?) Art. 45 luidt: „Heeft een voorstel, als bedoeld in art. 43, geen onmiddellijke be trekking op een onderwerp, vermeld op de agenda en dit heeft geen onmiddellijke betrekking op het on derwerp. (Stem: Ja, dat heeft het wel.) Nee, dat heeft het niet. De Raad is er vrij in het voorstel betreffende Koopmans niet in behandeling te nemen. Daartoe kan de Raad besluiten. Dan kunnen bepaalde raadsleden een voorstel indienen, waarin zij vragen de kwestie van het dempen van het Vliet opnieuw aan de orde te stellen. Ik ben als Voorzitter verplicht dat voorstel de volgende keer op de agenda te plaatsen en dan beslist Uw Raad over het al dan niet bespreken van dit pro bleem. De heer Engels: Ik heb er alle begrip voor, dat U binnen de orde wilt blijven. U baseert Uw voorstel op het dempen van het Vliet. Nu heeft de heer Vellenga een opmerking gemaakt, die bij mij is blijven hangen. Hij heeft het gehad over plannen, die er zijn ook aan de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening be kend betreffende het al dan niet helemaal dempen. Ik ben geen lid van die commissie; ik weet niet of er vertrouwelijkheid is opgelegd aan de leden van die com missie. Ik neem aan van niet, anders zou de fractie voorzitter van de P.v.d.A. dit niet gezegd hebben. Men praat dus al over „niet helemaal dempen"daarmee ver valt al iets van de grond ik kan dat niet anders zien waarop de schadeloosstelling is gebaseerd, en heeft het dus wel met het voorstel te maken. Ik kan me voorstellen, dat U zegt: Nu komt Engels met zijn vraag of Koopmans niet rustig kan blijven zitten; dan spaart dat ons f 369.000,— uit. U kunt overrom peld zijn door deze vragen en het kan zijn, dat U Uw antwoord nog wilt overwegen. Voor mijn part stelt U het hele punt uit tot over drie weken om de zaak nog eens van alle kanten te kunnen bekijken en een ge fundeerd antwoord te kunnen geven. Ik zal daar geen bezwaar tegen maken. Maar om U gelijk te geven als U zegt: Het heeft helemaal niets met dit onderwerp te maken(De Voorzitter: Dat heb ik ook niet ge zegd.) Het is buiten de orde, zegt U. U hebt er, hoop ik, begrip voor als ik zeg, dat in de raadsbrief staat, dat Uw voorstel is gebaseerd op het dempen van het Vliet. De Voorzitter: U weet, dat ik niet moeilijk ben met het interpreteren van het reglement van orde. Ik heb een en ander nagegaan, want ik had enig vermoeden, dat dit punt ter sprake zou komen en op grond van art. 45 kan het niet aan de orde komen. Maar Uw Raad heeft het toch volledig zelf in handen, stelt U de kwestie Koopmans dan maar drie weken uit. Laten twee raadsleden dan maar een voorstel indienen om het dempen van het Vliet weer aan de orde te stellen. Daar kan het Coliege niets tegen doen. Dan komt er eerst een discussie over dat voorstel en dan kunt U in dat kader opnieuw het voorstel van B. en W. weer aan de orde stellen. Dat is de enig juiste weg. Nog maals, de Raad kan besluiten het voorstel van B. en W. vandaag niet te behandelen. U kunt dit uitstellen tot over drie weken. We volgen nu even het reglement van orde: Minstens twee raadsleden zouden dan ten minste twaalf dagen voor de volgende raadsvergadering een voorstel kunnen indienen om het al dan niet dempen van het Vliet opnieuw in de Raad ter discussie te stel len. Ik ben dan verplicht, dat op de agenda te zetten en dan beslist de Raad over het al dan niet opnieuw ter discussie stellen van deze kwestie. Of U dan later al of niet op dat vroegere besluit wilt terugkomen, is een zaak waar het College niets aan kan doen. U bent hierin volkomen vrij. Dit is de orde, zo zouden wij moe ten handelen. De heer Vellenga: Dit is, in Uw interpretatie, de orde, maar ik ontken dat. Ik heb heel duidelijk laten merken, dat mijn fractie bereid is èn Uw voorstel te behandelen èn dit aan te nemen. Royaler kan het niet, dacht ik. Daaraan heb ik geen voorwaarden verbon den. Ik heb er een vriendelijk ik heb, meen ik, zelfs het woord mild gebruikt verzoek aan verbonden aan Uw College dit complexe vraagstuk nog eens aan de orde te stellen, waarbij ik helemaal niet gezegd heb welke kant we uit zouden moeten. Ik wilde alleen graag, dat de Raad, in nieuwe samenstelling, zich hierover nog eens zou bezinnen. De heer Engels heeft in dat voetspoor concrete vragen gesteld, ook betrekking hebbende op dit voorstel. Vandaar dat wij op dit mo ment echt geen behoefte aan uitstel hebben. Ik bevind mij niet in de situatie van „twee raadsleden en 12 da gen enz.". Waar ik op het ogenblik aan hecht is een antwoord van de betrokken Wethouder, namens het College, over het onderwerpelijke voorstel, waarin hij meteen een reactie kan geven op mijn vriendelijk ver zoek. Als dat al niet eens kan, als we daarvoor het punt drie weken moeten uitstellen, dan geloof ik, dat we nergens meer zijn. Het verwondert me dus eigenlijk ook, gezien Uw soepelheid in het algemeen, dat U aan dit punt, mijnheer de Voorzitter, in dit geval zo zwaar tilt, dat U alle notulen van jaren her hebt meegesleept om er uit te citeren. Dat is Uw goed recht, ik doe da. ook bij tijd en wijle, maar ik dacht niet, dat dat nu nodig is. (De Voorzitter: Ik had alleen de notulen van april '68 nodig.) Ik dacht, dat er zelden zo redelijk een verzoek is gedaan over enige zaak die verband houcu met een raadsvoorstel, als op dit moment, en U haait er veel te veel dingen bij, dacht ik, in tegenstelling met ons. Wat ons alleen interesseert is: Laat het Col lege antwoorden, inclusief. De Voorzitter: Nee, dat kan niet, dan schorsen we de vergadering. Want ik kan op dit moment alleen maar zeggen: Na de verdediging in 1968 kan het co lege maar één standpunt innemen. Er is een beslissin» genomen en, ongeacht hoe individuele leden van Raad er over denken, het Vliet wordt gedempt. Tenzij de Raad op eigen initiatief met andere voorstellen kom Dat is het standpunt van het College. (De heer van der Veen: Met welk punt zijn wij nu bezig over welk onderwerp hebben we het? Ik kom er nu helemaal niet meer achter.) (Gelach) Ik heb het over het voorstel aan de Raad. Maar als de Raad op het verzoek van de heer Vellenga zou ingaan, zal het College een standpunt moeten innemen. De Wethouder is op dit moment niet in staat de heer Vellenga, na mens het College, een antwoord te geven. Het College standpunt kan formeel alleen zijn, zoals ik dat zopas heb uiteengezet. De heer Vellenga: Ik dacht, dat U daarmee mis schien al het antwoord geeft. Ik kan mij voorstellen, dat het College hier even mee zit. Dat U zegt: Tjonge, een zo vriendelijk verzoek is haast niet af te wijzen (Gelach), maar laten wij nu als College de koppen bijelkaar steken om te zien hoe we er op moeten rea geren en hoe het antwoord zal zijn op de vragen van de heer Engels en anderen. De heer Engels: Mag ik nog even iets zeggen voor U in conclaaf gaat De Voorzitter: Alleen over de orde, heren, we moe ten hier uit. De heer Engels: Ik ben er niet zeker van, dat ik namens mijn hele fractie spreek (ik hoorde gemurme- reer achter mij; over demping is dat niet ongewoon, ook niet bij de P.v.d.A., dus ik geneer mij daar niet voor), maar ik wilde alleen dit zeggen. Als U na zo'n eerste overleg tot de conclusie zou komen, dat U de zaak te gecompliceerd vindt om die in deze vergade ring te behandelen, dan geloof ik, dat U bij ons tegen uitstel geen verweer zult krijgen. De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij straks na de koffiepauze dit punt hervatten, dan kan het College zich tijdens die pauze beraden. We kunnen dan nu nog een paar punten afdoen, anders moeten we twee keer koffiedrinken. De heer B. P. van der Veen: Ik ben dat niet met U eens. Al U nu niet wilt schorsen en straks een reactie wilt geven, dan moet U, dacht ik, de andere leden van de Raad, die hier niet voor spek en bonen bij zitten, ook de kans geven het hunne ervan te zeggen. U kunt niet tien keer met de heer Vellenga spreken en de rest het woord onthouden tot na de koffiepauze. Daar voel ik helemaal niets voor. (De Voorzitter: Dat stel ik toch niet.) Nee, maar het komt er wel op neer. (De Voorzitter: Ik stel alleen voor, dat het College in de pauze zijn standpunt bepaalt, maar ik heb er geen en kel bezwaar tegen als daar behoefte aan bestaat dat we de eerste ronde rustig afwerken. Ik heb helemaal niet bedoeld welk raadslid dan ook de kans te willen ontnemen het zijne over dit onderwerp te zeggen. U kunt dus verder gaan.) Ik dank U. Ik wil dan beginnen met op te merken, dat ik zelden heb meegemaakt, dat een punt in een raadsvergadering zo rommelig werd besproken. Ik geloof, dat de souplesse die U pleegt te gebruiken bij het omlijnen van de pun ten die wij bespreken en waarover de heer Vellenga U een compliment maakte, meer lijkt op de eerste stap op het verkeerde pad, die tot slechte gevolgen leidt, want wat we nu beleefd hebben, lijkt niet meer op serieus vergaderen. Ik dacht, dat wij dit punt zonder meer konden be spreken. Het met kunst en vliegwerk daaraan vast haken evenwel van het punt van het al dan niet voort gaan met plannen die eenmaal aangenomen zijn m.b.t. het dempen van het Vliet - op zichzelf natuurlijk be treurenswaardige plannen; dat ben ik wel met de heer Vellenga eens is zonder meer buiten de orde. Het gaat hier om een schadeloosstelling aan een be kijf, dat bedrijfsruimte heeft op een plaats waaraan het schade toegebracht wordt i.v.m. plannen die van gemeentewege ten uitvoer worden gelegd. En als de Gemeente op de een of andere manier daar op terug UI komen, dan kan men de Gemeente toegeven, dat oet altijd beter ten halve gekeerd dan ten hele ge waald is, maar op een dergelijk wispelturig stuk po rtiek beleid van gemeentewege kan natuurlijk geen en kel bedrijf beleid voeren. Ik ben het dus met de heer Vel- •enga eens - en dat is van zijn kant ook duidelijk gezegd dat er geen enkel bezwaar is om het punt zoals het hier ligt, nu te behandelen, er over te stemmen en het, wat mij betreft, aan te nemen. En het punt, waar de heer Vellenga met zoveel nv'^heid om vroeg, is iets wat hier niet thuis hoort; dat noOTt hij naar mijn mening inderdaad aan te brengen als afzonderlijk punt. Hij kan überhaupt het punt van in het verleden ge nomen beslissingen en herziening daarvan op de agen da laten zetten, maar dit is niet een punt, dat hier lo gisch bij hoort, ook al vindt de heer Vellenga daarbij steun van de heer Engels, voor zover ik het begrepen heb. Ik zie wat dat betreft geen moeilijkheden en ik zou U willen voorstellen het punt nu af te handelen. De heer Van Haaren: Wij willen graag het stand punt van de heer Vellenga onderschrijven en zien een zeer duidelijk verband, dit in tegenstelling tot de heer Van der Veen. De Voorzitter: Ik stel U voor, dat het College zich in de pauze beraadt op het antwoord, dat wij de Raad zullen geven. Het lijkt me noodzakelijk, dat U een zeer duidelijk antwoord krijgt en daarvoor moeten wij even overleg plegen. Na de koffiepauze zal het College ant woorden en daarna krijgen we de tweede instantie over dit punt. Punt 5 (bijlage no. 345). De heer Van Haaren: N.a.v. de raadsbrief slechts een korte suggestie. Wij zouden U willen verzoeken de bestaande boerderij intact te laten en niet te slopen, zodat, als de stadsuitbreiding haar beslag krijgt, deze boerderij zou kunnen worden verbouwd tot bijv. een wijkcentrum, dat dan in het nieuwe stadsgedeelte voor zieningen zou kunnen bieden voor allerhande gemeen schapsactiviteiten. Een dergelijke boerderij midden in een nieuw stadsdeel doorbreekt tevens het blokkedozen- probleem van deze nieuwe wijk. De heer Tiekstra (weth.): Aan het punt, dat de heer Van Haaren aanroert, kan bij de behandeling van het bestemmingsplan Lekkumerend-oost aandacht wor den geschonken. Ik heb bij dezen zijn opmerking ge noteerd. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 6 t.e.m. 13 (bijlagen nos. 351, 352, 346, 358, 357, 348, 359 en 360). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 14 (bijlage no. 361). De heer De Vries: Op zichzelf is het bouwen van deze twee gymnastieklokalen een plezierige aangele genheid, omdat het de mogelijkheid biedt het lichame lijke onderwijs volledig aan zijn trekken te laten ko men. Waar wij enige moeite mee hebben, is de situa tie waarin de bouw van deze gymnastieklokalen zich op het ogenblik voltrekt. Langs de Gealanden zijn wo ningen gebouwd en men woont aan het betonpaadje achter de scholen prachtig. De bewoners zijn er ge komen toen het hele veld nog maagdelijk schoon was, maar nu staan er twee scholen en voltrekt zich de verdere bebouwing; er komt een gymnastieklokaal te staan. Bij de bewoners van de Gealanden is ongerust heid ontstaan over hun woonsituatie. Ik geloof, dat we daar begrip voor moeten hebben. Aan de andere kant zie ik niet de mogelijkheid hierin nog verandering te brengen. Per slot van rekening is dit een uniform plan; de technische diensten van de Gemeente zullen nog moeten zoeken, hoe dit in het geheel in te passen. We weten nog niet precies hoe het gesitueerd zal wor den. Onze vraag aan het College is: Is het nog mogelijk, dat de situering van die gymnastieklokalen zo te rea liseren is, dat de woonsituatie van de bewoners van de Gealanden enigermate draaglijk blijft? Het kijken tegen een blinde muur is een afgrijselijke situatie. Misschien zou door het aanbrengen van het nodige groen enige compensatie gevonden kunnen worden. Ik zou hierover graag een antwoord van B. en W. willen hebben.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 4