8 9 De heer Ten Brug (weth.): De heer De Vries stelt dit aan de orde bij punt 14, maar als ik hem hoor spreken over de Gealanden, dan heb ik de indruk, dat hij het enige weken geleden naar voren had moeten brengen, toen de Raad besloot tot de bouw van vijf gymnastieklokalen. Want de lokalen waar het nu om gaat, worden gebouwd aan de Brandemeer, één bij de Prins Mauritsschool en één bij de r.k. lagere school. De vorige keer is besloten het gymnastieklokaal te bouwen o.m. bij de school aan het Skrok. Dat is dan het lokaal, dat eventueel hinder of last zou geven voor de bewoners van de Gealanden. Afgezien daarvan is de zaak waar het om draait, in alle gevallen dezelfde. Er ontstaat voor de omwonen den wel een nieuwe situatie, maar die is niet in strijd met het bouwplan; men had dit ook kunnen voorzien, want men wist (alleen niet wanneer), dat bij de scho len die in Bilgaard zo ongeveer twee aan twee worden gebouwd, gymnastieklokalen zouden worden geplaatst. Het probleem in dit geval is wel, dat de plaatsing van deze lokalen iets moeilijker is, dan we ons aanvanke lijk hadden voorgesteld; wij hadden gedacht, dat het lokalen zouden zijn die de Dienst Openbare Werken speciaal voor de bouw op deze plaats zou maken. We hebben nu te doen met prefab-gymnastieklokalen. Het geeft op zichzelf al enige problemen om uit te zoeken hoe we de lokalen het beste in de beschikbare ruimte kunnen passen. Ik ben echter gaarne bereid contact op te nemen met Openbare Werken om te bekijken of de storende wijziging in de woonsituatie in het kader van het werk van de Plantsoenendienst tot een minimum kan wor den beperkt. De Voorzitter: Gaat U ermee akkoord, mijnheer De Vries, dat dit punt volledig wordt afgewerkt na de koffiepauze? Dat lijkt misschien een beetje vreemd, maar we willen er graag straks nog even op terug komen. De heer De Vries gaat hiermee akkoord. Punt 15 (bijlage no. 350). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 16 (bijlage no. 349). De Voorzitter: Dit is een jaarlijks terugkerend punt. Mevr. Brandenburg-Sjoerdsma: Mijn fractie stelt de poging tot instandhouding van deze kleuterscholen zeer op prijs. Er zijn echter twee vragen waarop wij graag een antwoord zouden hebben. 1. Waarom wordt niet voor beide scholen instand houding tot wederopzegging gevraagd? Voor „De Lijs ter" wordt n.l. instandhouding gevraagd alleen voor het jaar 1971. 2. Is bij de ouders, waarvan een kind in eigen om geving niet op een kleuterschool kan worden geplaatst, voldoende bekend, dat bij deze twee scholen een plaat singsmogelijkheid is? Ik zou me kunnen voorstellen, dat voor sommige ouders het haal- en breng-probleem niet zo groot is. Het zou een langere instandhouding van de twee scholen kunnen bevorderen. De heer Ten Brug (weth.): Mijnheer de Voorzitter, U hebt zopas gezegd, dat dit een punt is, dat telken- jare op de agenda van de Raad voorkomt en dat geldt m.n. voor „De Tuinfluiter" aan de Tuinen; het geldt in mindere mate voor „De Lijster", want daarvoor is het uit het hoofd gezegd de tweede maal, dat wij hier moeten voorstellen een besluit te nemen, als in de raadsbrief vermeld. Voor „De Tuinfluiter" doen wij dat al een aantal jaren en U hebt in het voorstel kunnen lezen, dat de wet ons de mogelijkheid biedt ontheffing voor een jaar öf tot wederopzegging te vra gen. De Minister heeft al zo vaak een brief over ,,De Tuinfluiter" van ons ontvangen, dat wij vonden, dat wij nu wel een instandhouding tot wederopzegging zijnerzijds konden vragen. Wij verwachten een derge lijke medewerking niet van de Minister t.b.v. „De Lijs ter", omdat wij met die school nog maar kort in de situatie verkeren, waarop dit artikel van de Kleuter onderwijswet van toepassing is. N.a.v. de tweede vraag van mevr. Brandenburg zou ik dit willen zeggen. Inderdaad is het mogelijk kinde ren op deze scholen te plaatsen, al wonen ze buiten het rayon van de scholen. Dat kan wanneer de ouders dat wensen. Ouders die plaatsing van hun kinderen vragen, wordt op deze mogelijkheid ook wel gewezen, maar het schijnt vrij moeilijk te zijn hiervan gebruik te maken. Bij „De Lijster" blijkt dat nog iets gemak kelijker te zijn dan bij „De Tuinfluiter", want via de Vrouwenpoortsbrug is „De Lijster", vanuit bijv. de Transvaalwijk, vrij gemakkelijk te bereiken. De door mevr. Brandenburg gesuggereerde oplos sing wordt dus reeds toegepast en wij stellen die ook zeer op prijs. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 17 (bijlage no. 362). Mevr. Woudstra-PeeneWij zijn het eens met het instellen van een bestuurscommissie voor de School adviesdienst. Wij zouden alleen graag bij de statuten nog een paar vragen willen stellen. Ik weet niet of dat apart moet gebeuren of dat dat nu kan. (De Voor zitter: Doe U het meteen maar.) Dan zouden wij graag het volgende willen weten. Hoe denkt het College over het openbaar maken van de vergaderingen Wij hebben nu de kans, het betreft een nieuwe bestuurscommissie. Als de zaak eenmaal draait, is het moeilijk veranderingen aan te brengen. Acht de Wethouder het eigenlijk voor het werkbaar zijn van de dienst niet beter, dat de directeur het recht krijgt alle vergaderingen bij te wonen met natuur lijk alleen een adviserende stem i.p.v. dat hij ge vraagd kan worden bij een vergadering aanwezig te zijn. Bij art. 13 zouden we graag willen weten (evt. zullen wij daar straks een voorstel over indienen) wat de Wethouder er van zou zeggen om van punt 4 punt 5 te maken en dan onder punt 4 iets in te voegen over een quorum. Deze bestuurscommissie mag onderwer pen in behandeling nemen en daarover beslissen, maar er staat in de statuten niets vermeld over een meer derheid die aanwezig moet zijn. Dat lijkt ons toch wel aan te bevelen, omdat anders twee of drie mensen al lerlei besluiten zouden kunnen nemen. Omdat wij dat quorum wel erg belangrijk vinden, willen wij ook straks in art. 15, lid 1, van de punt een komma maken en dan een zinnetje toevoegen. De heer Buising: Graag wil ik het College, namens de fractie van de P.v.d.A., erkentelijkheid betuigen voor de duidelijke en instructieve vorm van de raadsbrief, die het voorstel begeleidt. Uiteraard is de inhoud van meer belang en ook wat dat aangaat stelt onze fractie er prijs op, het College te laten weten, dat ze het on derhavige stuk met instemming heeft begroet. Het is immers van groot belang, dat nu op het ge bied van het onderwijs in Leeuwarden een vorm van samenwerking is bereikt tussen de verschillende rich tingen van het kleuter- en basis-onderwijs, vooral van belang voor het Leeuwarder schoolkind. De fractie spreekt dan ook de hoop uit, dat de samenwerking zoals die in dit stuk is gedacht zich niet zal be perken tot de theorie van het stuk an sich, maar in de praktijk van het onderwijs in Leeuwarden duide lijk gestalte zal krijgen. Naar onze mening zullen de werkzaamheden van de Schooladviesdienst niet beperkt behoeven te blijven tot de stad Leeuwarden. Juist om dat Leeuwarden t.a.v. het voortgezet onderwijs een dui delijke centrumfunctie vervult voor een flink deel van Friesland, zouden wij ons kunnen voorstellen, dat in de toekomst ook andere kleuter- en basisscholen dan die in de stad zelf van de diensten van de Schoolad viesdienst gebruik zouden kunnen maken. Verder wilde ik nog een opmerking maken over een detail, n.l. over het eerste punt van art. 1 van de verordening. Het komt ons wenselijk voor in de re dactie van dit punt een kleine wijziging aan te bren gen, zodat het als volgt zal komen te luiden: ,,De be stuurscommissie voor de Schooladviesdienst, hierna te noemen „de commissie", heeft tot taak met weten schappelijk verantwoorde middelen en methoden en door het geven of doen geven van advies, voorlichting en steun in vraagstukken van opvoeding en vorming van leerlingen binnen schoolverband de schoolbe sturen," (en nu komt het) „het onderwijzend personeel en de ouders bij te staan in hun verantwoordelijkheid voor het geestelijk en sociaal welzijn van de leerlin gen." De heer Schaafsma: Nu de Schooladviesdienst met een bestuurscommissie van start zal gaan en de sa menwerking tussen de verschillende schoolrichtingen al is geroemd, wou ik dan toch in verband daarmee nog een vraag stellen aangaande art. 3. Daar wordt nl. in de tweede, derde en vierde regel gesteld: „Bij de benoeming en het ontslag van met adviserings- en verzorgingstaken belaste medewerkers wordt bindend rekening gehouden met de richting van het onderwijs, waarvoor zij in het bijzonder werkzaam zijn." Het lijkt mij, eerlijk gezegd, een volkomen overbodig punt, ge zien de samenstelling van de commissie. De commissie is evenredig opgebouwd naar de verschillende school typen en hier wordt dan nog eens benadrukt, dat de mensen die aangetrokken moeten worden, in ieder geval van de goede richting moeten zijn. Tenminste zo lees ik het. Ik heb mij daar in eerste instantie toen de commissie vergaderde niet zo aan gesto ten, maar wat zijn de consequenties hiervan Ik vraag me af of de bestuurscommissie dan op zichzelf niet competent genoeg is dit te bepalen, aangezien dit hier nog eens extra bij genoemd moet worden. In de praktijk krijgen we, dacht ik, het volgende. Met be hulp van art. 3 zouden mensen van een bepaalde rich ting, als zij daarop staan, een soort veto-recht kun nen uitoefenen, terwijl m.n. mensen van het openbaar onderwijs, die zich niet mogen binden aan welke rich ting dan ook, eigenlijk uitgesloten zijn van dit arti kel. Ik geloof dus, dat wij beginnen met een commis sie, waarvan we een deel van de leden meer bevoegd heid geven dan het andere deel en dat lijkt me niet wenselijk. De heer Ten Brug (weth.): Ik zou de sprekers wil len beantwoorden in de volgorde waarin ze hebben gesproken. Mevr. Woudstra heeft een opmerking gemaakt over de openbaarmaking van de vergaderingen van de be stuurscommissie. Zij heeft terecht uit de stuk ken geconcludeerd, dat dit niet de bedoeling is. Deze commissie neemt taken van het College van B. en IV. over; zaken betreffende de Schooladviesdienst die hij de Raad horen, blijven daar ook in behandeling (bij de begrotingszitting, bij verdere aanpassing van het krediet enz.) en worden dus in een openbare vergadering afgedaan. Het Dag. Bestuur, dat normaal zou berus ten bij B. en W„ wordt in dit geval volledig aan een commissie overgedragen. De reden daarvoor is, dacht ik, wel duidelijk. Wij hebben hier een samenwerking tussen openbaar en bijzonder onderwijs en wij hebben getracht alle partijen bij dit werk te betrekken. Op de wijze waarop wij dat gedaan hebben, kom ik nog wel terug, in antwoord op de vragen van de heer Schaafsma. Verder heeft mevr. Woudstra verzocht vast te leg gen, dat de directeur het recht heeft alle vergaderin gen van de bestuurscommissie bij te wonen, i.p.v. het in de verordening vastgelegde, nl. dat, indien de com missie daartoe aanleiding vindt, de directeur kan wor den gevraagd de vergadering bij te wonen. Op zichzelf is hetgeen in de verordening staat geen vreemde be paling en normaliter zal de directeur ook elke vergadering bijwonen. Maar er kunnen zich gevallen voordoen ik hoop, dat dat niet vaak zal gebeuren waarbij het beter is, dat de directeur niet in de ver gadering aanwezig is. Dan is het artikel door deze omschrijving beter te hanteren. Dan wordt hij niet uit genodigd. Bij de formulering van mevr. Woudstra zou hem moeten worden verzocht de vergadering te ver laten en dat komt iets zwaarder aan. Verder betekent het niets. De derde opmerking van mevr. Woudstra lijkt me veer zinnig. ïk wil daarmee niet zeggen, dat de andere opmerkingen onzinnig zijn; die tegenstelling wil ik er aiet in brengen. Inderdaad wordt in de verordening niet gesproken over een quorum. Ik weet niet of dit nood zakelijk is, omdat de commissie ook onderworpen is aan de bepalingen die op dit punt gelden voor het College van B. en W. In de Gemeentewet staat daar over, dat het vereiste quorum de helft van het aantal leden is. Maar als mevr. Woudstra dit alsnog in de verordening wil laten opnemen, dan heb ik daartegen geen enkel bezwaar. De heer Buising heeft het College een compliment gemaakt zowel voor de wijze van voorlichting in de stukken, als voor het bereikte resultaat. Ik dacht, dat wij dit compliment toch ook wel door zouden moeten geven aan de ambtenaren, die aan deze lang niet gemakkelijke -onderhandelingen zeer veel tijd heb ben moeten besteden, en tevens zouden we een woord van dank moeten richten aan het adres van wat in het overleg de tegenpartij was de schoolbesturen, die het mogelijk hebben gemaakt de gezamenlijke opzet (waartoe wij, hoop ik, veravond zullen besluiten) te realiseren. Met de heer Buising hoop ik, dat dit niet alleen betekent, dat wij met een goed voorstel komen, dat we een goed besluit nemen, dat we een goede dienst in elkaar timmeren, maar m.n. dat het onder wijs in al zijn geledingen (dus eigenlijk het schoolkind) van de werking van deze dienst het profijt zal trekken, dat wij ons voorstellen. De heer Buising heeft verder nog gevraagd, hoe het nu zal gaan in de rest van Friesland. Wordt Leeuwar den niet een eiland op dit punt? Niet in ongunstige, maar juist in gunstige zin. Ik kan hem meedelen, dat momenteel op provinciaal gebied besprekingen gaande zijn om, misschien langs een omweg, uiteindelijk te geraken tot een aantal zelfstandige, regionale school adviesdiensten. Ik heb reden om aan te nemen, dat dat ook wel zal lukken. De komende rijkssubsidierege ling gaat voor deze diensten uit van regio's van on geveer 120.000 inwoners en dan zou Friesland onge veer vier schooladviesdiensten moeten hebben. Of men direct met vier diensten zal starten of dat men voor lopig zal beginnen met een dienst voor Leeuwarden en een tweede voor de rest van Friesland, die dan later tot drie moeten uitgroeien, is een zaak, die nog m overweging is en waarbij ook de afd. Friesland van de Vereniging van Ned. Gemeenten zal worden ingescha keld. Dat zal dan wel betekenen, dat de Schooladvies dienst van Leeuwarden een dienst zal moeten worden voor de regio Leeuwarden. Ik dacht ook, dat wij daar over niet al te lange tijd naar toe moeten, want reeds nu blijkt, dat de kinderen, die hier voortgezet onder wijs volgen, maar niet uit Leeuwarden afkomstig zijn, op het punt van de overgang van lager naar voort gezet onderwijs in begeleiding een achterstand heb ben. Het zou niet mogelijk zijn de dienst reeds op dit moment in de regio Leeuwarden te laten werken. Wij weten nog niet dat moet in provinciaal verband wor den besproken - hoe groot die regio zou moeten zijn. Maar ook gezien de bezetting van de dienst kunnen we op dit moment niet abrupt een aantal gemeenten om Leeuwarden heen bij het werk van de dienst be trekken. De dienst zal alle krachten moeten inspan nen en dat gebeurt nu al om in 1971 naast het openbaar ook het bijzonder onderwijs mee te nemen, daarbij beginnende met de oudste groepen van de kleu terscholen en de eerste klassen van de lagere scholen. Ieder jaar krijgen we dan een regelmatige uitbouw, totdat alle bijzondere kleuterscholen en lagere scholen in de dienst zijn opgenomen, zoals dat destijds ook bij het openbaar onderwijs is gebeurd. De heer Buising heeft verder nog gewezen op een omissie in art. 1 van de verordening, waarin staat, dat de taak van de Schooladviesdienst is voorlichting, steun enz. te geven bij de opvoeding en vorming van leerlingen binnen schoolverband, en schoolbestuur en ouders bij te staan in hun verantwoordelijkheid voor het geestelijk en sociaal welzijn enz. De heer Buising mist daarbij het onderwijzend personeel. In beginsel is in deze omschrijving, als wij spreken van de school besturen, het onderwijzend personeel inbegrepen, want de verantwoordelijkheid voor het werk van deze dienst bij de scholen ligt natuurlijk in eerste instantie bij de schoolbesturen. Maar ik heb er geen enkel bezwaar tegen de woorden „onderwijzend personeel" in te voe gen en wel na „de schoolbesturen" (ik weet niet meer precies waar de heer Buising de woorden wilde plaat sen). Tenslotte kom ik bij de opmerkingen van de heer Schaafsma n.a.v. het voorgestelde in art. 3 van de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 5