10
verordening. Als levensbeschouwelijke problemen een
rol spelen en die mogen een rol spelen, dacht ik
is dat niet altijd een gemakkelijke aangelegenheid. Ik
kan de heer Schaafsma wel zeggen, dat het College
en de schoolbesturen elkaar hebben gevonden op deze
omschrijving. Naar mijn mening was dat woord „bin
dend" overbodig, want als er gezegd wordt „er zal
rekening worden gehouden met", dan is dat, dacht ik,
bindend, maar de schoolbesturen stelden er nogal prijs
op, dat het woord „bindend" in het artikel werd op
genomen. En om daar dc zaak op te laten stranden,
leek mij een wat overdreven houding van het Gemeen
tebestuur. De zaak is tenslotte belangrijker, dan de
omschrijving in dit artikel. Nu zegt de heer Schaafsma,
dat we hier in feite te maken hebben met een veto
recht van de vertegenwoordigers van de bijzondere
scholen. Ik dacht, dat dat niet het geval is en de ver
tegenwoordigers van de schoolbesturen hebben dat ook
niet zo gevoeld. Dat weet ik, omdat men er aanvanke
lijk toch wel op stond, dat een dergelijk veto-recht in
de verordening werd opgenomen. Daar hadden wij be
zwaar tegen, want dat zou betekenen, dat niet het
volledige bestuur verantwoordelijk zou zijn voor de
benoemingen. Waar het de benoeming van krachten
betrof, die voor bepaalde bijzondere scholen zouden
moeten werken (prot. chr. of r.k. scholen) zou de ver
antwoordelijkheid, door het veto-recht, alleen komen te
liggen bij de vertegenwoordigers van de schoolbestu
ren. En dat is nu niet zo. Er staat, dat bindend reke
ning zal worden gehouden met de richting van het
onderwijs, waarvoor zij in het bijzonder werkzaam zul
len zijn. Wanneer de schoolstrijd er niet geweest was
daar moeten we niet omheen lopen, die is er ge
weest in Nederland en die ebt ook nog wel wat na
dan was een omschrijving als deze niet nodig geweest.
Dan was men er, ook van de zijde van het bijzonder
onderwijs, waarschijnlijk niet op gekomen. Dan zou er
gezegd zijn: Wij zijn allemaal van goeden wille. En
dan was alles in orde gekomen. Schoolbesturen en
College zijn volledig van goeden wille; wij hebben el
kaar en daar ben ik blij mee gevonden op deze
omschrijving. Dat hoeft niet de consequentie te hebben
die de heer Schaafsma eraan verbindt. Het staat om
schreven en dat is ook duidelijk afgesproken
dat, als er een vacature is, er dan bindend rekening
mee zal worden gehouden, dat de levensbeschouwing-
van de te benoemen functionaris overeenkomt met de
signatuur van de school waarvoor hij in het bijzonder
zal gaan werken. Laten we b.v. zeggen: Voor een be
paalde bijzondere school zal een prot.-chr. pedagoog
moeten komen. Bij het openbaar onderwijs ligt dat wat
gemakkelijker; daar kun je een prot.-chr. iemand, een
r.k.-man en „niksers" benoemen, want elke Nederlan
der is in elke landsbediening benoembaar; bij bijzon
dere scholen is dat nu eenmaal niet zo.) Mocht geen
geschikte kandidaat gevonden kunnen worden, dan kan
men met elkaar tot overeenstemming komen om iemand
anders te benoemen. Het heeft ook een praktisch be
zwaar als men nog verder zou willen gaan, hetgeen
de schoolbesturen aanvankelijk ook wilden, nl. dat be
paalde mensen alleen maar werkzaam zouden zijn voor
bepaalde scholen. Dat zou erg onpraktisch zijn, want
wanneer er dan een vacature zou zijn voor een be
paalde school, zou dat betekenen, dat tot de indienst
treding van een nieuwe functionaris het werk aan die
school stil zou liggen, omdat je niet zou kunnen swit
chen. Men heeft ook inderdaad gezien, dat dat te ver
zou gaan. Dit „bindend"' betreft dus alleen de signa
tuur en niet de kwaliteit. De kwaliteit is een zaak die
men samen weegt. Dit zijn zo dingen waar uitvoerig
over wordt gesproken; dat is ook gebeurd in de ver
gadering met de schoolbesturen; uiteindelijk worden er
dan bepaalde conclusies getrokken. Als alles goed gaat,
kijken we nooit meer naar art. 3; dan loopt het als
spoor en dat hoop ik van harte.
De heer Schaafsma: Het antwoord van de Wethou
der heeft, dacht ik, niet zoveel nieuws opgeleverd.
De feiten liggen er; dit artikel staat er.
Als men toch zo van goeden wille is, als men posi
tief van plan is een gezamenlijke adviesdienst in het
leven te roepen (en dan bedoel ik werkelijk gezamen
lijk.) en men heeft een commissie die volkomen even
redig de zaak vertegenwoordigt (die, naar ik aan
neem, van beide zijden uit competente mensen zal be
staan), dan vraag ik mij af of het zo nodig is dit ar
tikel als achterdeurtje te hebben.
Ik wil ook nog wijzen op een praktisch punt. Hoe
moeten straks de advertenties luiden van de School
adviesdienst van Leeuwarden? Gevraagd: een peda
goog van positief christelijke beginselen De Wethou
der heeft hem als voorbeeld genoemd. Ik zie dat alle
maal niet zo. In de eerste plaats, dacht ik, dat het
ambtenaren zijn, en kun je dan positief naar die levens
overtuiging vragen? Of houden we ons daarover stil?
Dat zou dan betekenen, dat we de commissie de arge
loze sollicitanten laten oproepen en dan als een soort
hamvraag gaan stellen: Welke richting bent U toe
gedaan? Ik geloof, dat we als gemeentelijke School
adviesdienst met dit artikel niet rijk zijn. Het kan
best zijn, dat dit het punt is, waarop men elkaar heeft
gevonden, maar het is een punt, dat, naar mijn smaak,
in deze samenwerkingssfeer niet thuishoort. De school
strijd is 50 jaar geleden beëindigd en als er altijd nog
mensen zijn, die die nog van stal willen halen, dan
vind ik dat best, maar ik heb er geen boodschap aan.
Mevr. Woudstra-PeeneIk zou toch graag het voor
stel betreffende het quorum indienen. Het bestuurs
recht is toch al zo verschrikkelijk ingewikkeld en niet
iedereen zal op de gedachte komen, dat je, als je wilt
weten hoe de bestuurscommissie van de Schooladvies
dienst werkt, ook nog eens alle rechten en plichten van
het College van B. en W. moet nakijken.
Ik zou daarom willen voorstellen art. 15, lid 1. aan
te vullen met „waarbij een quorum van ten minste
de helft der leden is vereist." Hieruit volgt naar
onze mening, dat in art. 13 punt 4 moet worden punt 5
en een nieuw punt 4 dient te worden ingelast, luiden
de: „Ingeval enig besluit niet kan worden genomen,
doordat niet ten minste de helft der commissieleden
aanwezig is, wordt een nieuwe commissievergadering
bijeen geroepen. Die vergadering kan dan besluiten,
ongeacht het aantal aanwezige commissieleden, mits
de reden tot deze vergadering en de agenda in de op
roep waren vermeld." (De Voorzitter: Mag ik dat
voorstel van U hebben en is het mede-ondertekend door
een ander raadslid?) Ja, ik zal het U geven, het is
mede-ondertekend door de heer Van Haaren.
De Voorzitter: Ik stel voor dit voorstel straks af
zonderlijk te behandelen. Het is niet van principiële
maar van formele aard, zodat het wel even buiten de
discussie kan blijven. Dat maakt de discussies wat ge
makkelijker.
De heer Engels: Ik wilde toch even een tegenge
luid laten horen tegen hetgeen de heer Schaafsma heeft
gezegd. Ik geloof, dat we ons goed moeten realiseren,
dat hier een aantal mensen, een aantal instellingen
(die stuk voor stuk graag een eigen adviesdienst zou
den hebben en deze dan een eigen kleur zouden geven,
wat betreft hun medewerkers), tot een samenwerking
zijn gekomen. Een samenwerking, die dan veronderstelt,
dat iedereen daarvan het maximum krijgt van hetgeen
hij voor de dienst noodzakelijk acht. Wij kennen het
bijzonder onderwijs, dat steunt op leerkrachten en an
dere medewerkers van die confessie. (De heer Ten Brug
(weth.): Ik dacht ook op de ouders.) Natuurlijk, dat
is de reden waarom zo'n school wordt opgericht, ik had
die fase even overgeslagen. Dan besluit men tot een
samenwerking, men wil die samenwerking zo intensief
mogelijk maken, maar dat is dan alleen aantrekkelijk,
wanneer die eigen gegevenheid (die ouders willen en
die in de school tot uitdrukking moet komen), ook in
de dienst tot haar recht kan komen. Daarom vind ik
het een volstrekt aanvaardbaar en ook een juist artikel,
En door dit soort dingen te schrappen, komt men niet
terug op de schoolstrijd, maar heropent men de school
strijd. Dat wilde ik de heer Schaafsma duidelijk zeggen.
De heer Visser: Kunnen wij hier vanavond wijzi
gingen aanbrengen in de statuten, die tot stand ge
komen zijn in overleg tussen de partners? (De Voor
zitter: Ja.) Moet er dan geen nieuw overleg plaats
hebben? (De Voorzitter: Dat is een andere kwestie.)
Het is voor mij helemaal geen zwaar punt.
De Voorzitter: Er zijn ook nog geen andere wijzi
gingsvoorstellen ingediend dan van formele aard. Die
kunnen hier worden besloten, maar die zullen dan nog
met de partners besproken moeten worden. (De heer
B. F. van der VeenDe heer Schaafsma is toch zeker
gerechtigd een voorstel in te dienen De heer Tiekstra
(weth.): Dat had hij eerder moeten doen.) Nee, da.t
mag nu ook wel. Dat voorstel is nu dus ook ingediend,
het is mede-ondertekend door de heer B. P. van der
Veen en luidt: „De ondergetekenden, J. Schaafsma en
B. P. van der Veen, stellen voor de tweede zin in
artikel 3 te schrappen."
De Wethouder zal nu antwoorden op de vragen, be
houdens op die van mevrouw Woudstra, want haar
voorstel komt na de pauze afzonderlijk aan de orde.
De heer Ten Brug (weth.): Het spijt mij eigenlijk,
dat ik het woord schoolstrijd heb genoemd. Ik heb niet
willen zeggen, dat hier een schoolstrijd gaande is. Tk
heb alleen gezegd: Je moet bij dit soort zaken wel be
denken, dat er een schoolstrijd geweest is.
Het doet er niet toe hoe ik er persoonlijk over denk,
maar als Wethouder van Onderwijs in Leeuwarden zou
ik het bijzonder betreuren, als het voorstel van de
heer Schaafsma zou worden aangenomen, want dat
betekent, dat wij in Leeuwarden niet voor het gehele
onderwijs een Schooladviesdienst zullen krijgen. Dit was
nu eenmaal het punt waar het om draaide. Ik was bij
zonder blij, dat wij het hadden klaar gespeeld de par
tijen bij elkaar te brengen, op twee bijzondere lagere
scholen na, nl. de school van de Gereformeerde School
vereniging en de Chr. l.o.m.-school. Met het bestuur van
de Gereformeerde school, mensen uit de kring van ge
reformeerde kerken art. 31, zie ik niet zo gauw een
samenwerkingsmogelijkheid in de toekomst. Zij heb
ben, ondanks art. 3, toch nog bezwaren tegen de
samenwerking. Wel heb ik de hoop en dat zou
voor het prot.-chr. buitengewoon lager onderwijs zeer
gunstig zijn dat op den duur de chr. l.o.m.-school
in Leeuwarden nog wel zal meedoen. Want wanneer
de ontwikkeling in de provincie gaat, zoals ik U die
heb geschetst een beetje uit de school geklapt van
de besprekingen, die op provinciaal niveau gaande zijn
dan zal dat betekenen, dat de andere dienst die
er op het ogenblik is en die toch moeilijk een school
adviesdienst of een schoolbegeleidingsdienst kan wor
den genoemd, maar meer een schoolpsychologische
dienst is, op den duur zal verdwijnen. Dan zal deze
school op dit terrein van de nodige hulp en de
l.o.m.-school heeft die hulp in bijzondere mate nodig
verstoken zijn.
De heer Visser heeft gelijk met zijn opmerking over
aan te brengen wijzigingen. Het voorstel van de heer
Buising om de woorden „onderwijzend personeel" tus
sen te voegen is geen principiële verandering. Moch
ten er nog andere voorstellen komen, dan zal er over
leg moeten worden gepleegd. Wordt het voorstel van
de heer Schaafsma aangenomen, dan hoeft geen over
leg meer plaats te hebben, want dan gaat de hele
zaak niet door. Zoals het nu ligt, is een bespreking
met de schoolbesturen niet nodig.
Ik wil nog een opmerking maken aan het adres
van de heer Schaafsma. Hij gaat ervan uit, dat open
baar en bijzonder onderwijs elkaar zo'n beetje in even
wicht houden, geloof ik. Maar- dan vergeet hij, dat het
bijzonder onderwijs op dit moment bestaat uit drie
richtingen, n.l. rooms-katholiek, prot.-christelijk en bij
zonder neutraal onderwijs. Je zou je allerlei combi
naties kunnen denken; enkele voorbeelden: een pact
'ussen openbaar en bijzonder neutraal onderwijs, tus
sen openbaar en r.k. onderwijs en als we dan nog eens
in de kerkstrijd duiken, zou er een pact kunnen zijn
'egen de r.k. schoolbesturen. Ik zie dat niet direct
gebeuren, maar je kan nooit weten.
Ik hoop, dat deze verordening lang zal draaien.
De Voorzitter: Handhaven de heren Schaafsma en
Van der Veen hun voorstel
De heer Schaafsma: Ja zeker.
De Voorzitter schorst de vergadering, om 21.15 uur,
voor de koffiepauze.
11
De Voorzitter heropent, om 21.55 uur, de vergade
ring.
De heer Visser heeft inmiddels de zaal verlaten.
Punt 14 (voortzetting).
De Voorzitter: Weth. Tiekstra zal hierover nog een
korte mededeling doen.
De heer Tiekstra (weth.): De raadsleden weten na
tuurlijk wel maar hebben kennelijk het verband
niet direct gelegd -dat hierbij uiteraard de omstan
digheid speelt, dat er vanavond een voorbereidings-
besluit ook voor deze twee gebieden: het Bilgaard en
't Heechterp, is genomen. De situering van dc gym
nastieklokalen is, zoals de Weth. van Onderwijs al
heeft gezegd, in overeenstemming met het reeds be
staande plan. Ze is ook in overeenstemming met het
ontwerp-plan en op de bouw-aanvraag zou dus de
bekende procedure van art. 19 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening van toepassing zijn.
Ik geloof, dat deze completering van de informatie
van de Weth. van Onderwijs zinvol kan zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 17 (voortzetting).
De Voorzitter: Hier ligt nog het voorstel van mevr.
Woudstra en de heer Van Haaren.
De heer Ten Brug (weth.)Ik heb in eerste in
stantie al gezegd, dat het niet direct nodig is in de
verordening een zinsnede op te nemen over een quo
rum, aangezien de bestuurscommissie bij haar verga
deringen gehouden is aan de bepalingen die gelden
voor de vergaderingen van B. en W. Maar ik geloof,
dat het wel een goede aanvulling zou kunnen zijn,
want dit besluit zal zo ongeveer gaan fungeren als
het huishoudelijk reglement voor de bestuurscommis
sie. Nu vind ik het een beetje moeilijk op dit moment
al te bekijken, of een en ander in het voorstel van
mevr. Woudstra c.s. wel goed loopt. Ik zou daarom
willen voorstellen, dat wij het voorstel van mevr.
Woudstra tot ons nemen. Ik zou dit met de
Commissie van Onderwijs nader willen bekijken en
dan kan ik ook overleg plegen met de schoolbesturen.
Maar, zoals ik het nu zie, dacht ik, dat we wel met
een wijzigingsvoorstel zullen komen, dat dan misschien
niet naar de letter, maar toch wel volledig naar de
geest van het voorstel van mevr. Woudstra kan zijn.
De Voorzitter: Kunnen mevr. Woudstra en de heer
Van Haaren ermee instemmen, dat we met dit voor
stel, zij het niet vandaag, terugkomen?
Genoemde raadsleden gaan hiermee akkoord.
De Voorzitter: Dan is nu aan de orde de stem
ming over de motie, ingediend door de heren Schaaf
sma en Mr. B. P. van der Veen:
„Ondergetekenden, J. Schaafsma en B. P. van
der Veen, stellen voor de tweede zin in artikel 3 te
schrappen."
Deze motie wordt verworpen met 30 tegen 4 stem
men. Vóór stemmen de heren H. Hovinga, J. Knol,
J. Schaafsma en Mr. B. P. van der Veen.
De Voorzitter: In artikel 1 wordt na het woord
„schoolbesturen" toegevoegd „onderwijzend personeel".
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van de door de Voor
zitter mondeling aangebrachte wijziging.
De Voorzitter: Ik moet U mededelen, dat de heer
Visser wegens ernstige ziekte van zijn vrouw helaas
moest vertrekken en daarom niet aan de verdere werk
zaamheden van onze Raad kan deelnemen.
Punt 4 (voortzetting).
De Voorzitter: Als ik de heer Vellenga zojuist
goed heb begrepen, dan heeft hij gesteld, dat hij c.s.
geen moeite hebben met het voorstel van B. en W.
en er wel achter willen staan. Zij willen echter het
College vriendelijk verzoeken opnieuw te overwegen, of
het Vliet wel gedempt zou moeten worden. Ik geloof,
dat ik het zo wel goed formuleer. Zij vinden althans,