12 13 _-y>v dat dit punt opnieuw in discussie zal moeten kunnen komen. Ik moet U mededelen, dat de meerderheid van het College, gelet op de discussies, die in het verleden in deze Raad zijn gevoerd, op het standpunt staat, dat dit probleem niet opnieuw aan de orde kan komen. En daarom kan het College dus niet toezeggen, dat het aan het verzoek van de heer Vellenga c.s. zal voldoen. B. en W. handhaven hun voorstel. De heer Vellenga: Kan de Wethouder nog op de andere vragen ingaan? De Voorzitter: Weth. Tiekstra wil dat stellig wel doen, tenzij U meteen zou willen reageren op het ant woord op Uw verzoek, want er zijn niet veel vragen gesteld. (De heer Vellenga: Eerst de Wethouder maar.) Goed, dan zal Weth. Tiekstra eerst antwoor den op de andere vragen. De heer Tiekstra (weth.): M.b.t. het voorliggende voorstel heeft de heer Vellenga de opmerking ge maakt, dat de aankoop van de eigendommen van Koopmans mede gezien kan worden in het licht van het tot stand brengen van de verdere verkeersvoor- zieningen ik dacht, dat hij m.n. de oost-binnentan- gent daarbij op het oog had en dat de aankoop ook in verband kan worden gebracht met de sanering. De heer Engels heeft min of meer zijn voetspoor gevolgd; deze zou willen worden geïnformeerd omtrent de mogelijkheden of onmogelijkheden voor Koopmans ter plaatse het bedrijf voort te zetten. Het is, dacht ik, volkomen duidelijk voor de Raad en ik zeg dit ook maar volledigheidshalve dat, zou dit gedeelte van het Vliet nu gedempt worden, de bedrijfsvoering ter plaatse volstrekt onmogelijk wordt voor de doeleinden, waarvoor op het ogenblik deze opstallen worden gebruikt. Door de verkeersvoor- zieningen (zoals vaste oeververbindingen met een doorvaarthoogte als die van de Prins Hendrikbrug voorzieningen, die geprogrammeerd zijn aansluitend aan de noordtangent en de verkeersoplossing bij het Hoeksterend, zal een situatie ontstaan, waarin de scheepvaartroute voor Koopmans volkomen zal wor den afgesneden. De huidige scheepvaartroute loopt van uit het Vliet door de Oostergracht en het Nieuwe Ka naal naar dit bedrijf. En er is geen vervangende route voor dit vervoer beschikbaar. Ik meen de Raad er vervolgens op te moeten atten deren, dat dit bedrijf ook bij sanering alleen verplaatst zal moeten worden. Dit betekent, dat ook dan ver plaatsingskosten vergoed moeten worden; dat is de Raad overigens ook bekend. Ik dacht, dat dit de con crete informatie was, die ik heb te geven. De heer Van der Veen zal niet onmiddellijk een ant woord van mij verlangen op de vraag, welke de kos ten zijn, als van het reeds gedempte gedeelte van het Vliet weer water wordt gemaakt. De heer Vellenga: Uit het antwoord van de Wet houder is duidelijk gebleken, dat, al zouden er t.a.v. de demping van het Vliet wel of niet veranderingen optreden, het toch wel vast staat, dat er t.z.t. en niemand kan dat tijdstip exact bepalen een ver stopping plaats vindt van de scheepvaartroute, waar bij dit bedrijf belang heeft. Dat betekent dus, dat je in zekere zin van een ontkoppeling zou kunnen spre ken. Ook al zou je niet op dit moment vanwege de demping van het Vliet met het voorstel akkoord wil len gaan, dan zou het misschien toch nog kunnen i.v.m. de redenen, die de Wethouder zopas naar voren heeft gebracht. Ik heb in eerste instantie al gezegd, dat mijn fractie er geen bezwaar tegen heeft dit voorstel aan te nemen en dat is nu nog het geval. Ik had daaraan een be paalde vraagstelling verbonden. En na een ordedis cussie, die misschien de indruk maakte ietwat ver ward te zijn, maar waar toch wel een duidelijke lijn in zat, is besloten, dat het College zich nader op het antwoord, m.n. wat deze vraag betreft, zou gaan be raden. Ik stel het zeer op prijs, dat B. en W. dat heb ben willen doen; ik stel het ook op prijs, dat zij t.a.v. die vraag duidelijke taal hebben gesproken. De Voor zitter heeft met zoveel woorden gezegd, dat de meer derheid van het College niet bereid is deze vraag in overweging te nemen. En dat is het goed recht van het College. Maar ik stel wel vast, dat met het geven van dit antwoord de vraagstelling binnen de orde van deze vergadering n.a.v. dit agendapunt werd getrok ken. En dat geeft mij de vrijheid n.a.v. het antwoord van het College een voorstel in te dienen. Ik atten deer er bij voorbaat op, dat ik daar in eerste instantie in had staan de formulering: „nodigt het College uit", maar nu zo duidelijk en ik waardeer dat is ge zegd: Wij zouden een dergelijke uitnodiging niet ac cepteren, heb ik die woorden „nodigt uit" moeten ver anderen in „draagt op", omdat ik graag een uitspraak van de Raad wil hebben, die het mogelijk maakt, dat het College over enige tijd met een voorstel zal komen. Het voorstel luidt aldus: „De Raad; in vergadering bijeen op 2 november 1970; gehoord de discussies bij de bespreking van punt 4 van de raadsagenda; draagt het College op de dem ping van het tweede gedeelte van het Vliet opnieuw in de Raad ter discussie te stellen, voor tot demping wordt overgegaan." Behalve mijn eigen handtekening draagt dit voorstel ook de handtekening van mevr. Bakker-van Diermen. De Voorzitter: Overeenkomstig het reglement van orde zal ik dit voorstel op de agenda van onze vol gende vergadering plaatsen. (Het is ten minste 12 da gen voor die tijd ingediend.) De Raad maakt dan dus uit, of het punt al dan niet in discussie komt. Besluit de Raad, dat het in discussie komt, dan zal dat de volgende keer het laatste punt van de agenda zijn. Dit is ook overeenkomstig het reglement van orde. Wie verder over het punt van de agenda? De heer Veilt nga: Ik heb over deze orde-interpre tatie zo meteen nog wel iets te zeggen, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter: Ja, in tweede instantie. De heer Engels: Ik heb U in eerste instantie n.a.v. de vraag van de heer Vellenga duidelijk laten merken, dat in onze fractie de gedachte leeft, dat, wanneer het Vliet niet gedempt zou worden, daarmee de grond voor de schadevergoeding, zoals die op dit moment is vastgesteld, n.l. op f 369.000,ter discussie komt. Men kan zeggen, dat Koopmans t.z.t. toch last zal krijgen van etc., men kan zich ook de vraag stellen, of de Raad niet t.z.t. moet vaststellen, welke vergoeding men dan aan Koopmans zal moeten geven. Daar staat tegenover, dat ook wij bijzonder gevoelig zijn voor de gedachte, dat er op die manier voor de burger voor het bedrijf Koopmans toch wel een grote rechtson zekerheid in dezen dreigt te ontstaan. Men onderhan delt vanaf de zestiger jaren, men voert die onder handeling op een bepaalde basis, men stemt daar zijn gehele bedrijfsplanning op af en men kan door een raadsbesluit plotseling voor een heel andere situatie komen te staan. Dat zijn dus twee dingen tegenover elkaar: enerzijds het belang van Koopmans, anderzijds toch wel de gedachte, dat de onderhandelingen anders gelopen zouden zijn, het bedrag anders vastgesteld zou zijn, indien de beslissing i.z. het Vliet tijdig anders was geweest. Het is voor de leden in onze fractie, die op dat punt hun bedenkingen hebben, bij dit voorstel bijzonder belangrijk te weten, of het Vliet nu werke lijk gedempt wordt of niet. Anders gezegd, het is voor ons van bijzonder belang het College èn de Raad te vragen deze mensen naar hün geweten een reële be slissing mogelijk te maken door dan eerst maar de discussie te laten plaats hebben over de vraag, of het Vliet verder gedempt kan worden of niet en dan pas de beslissing over dit voorstel te nemen. Als het voorstel van de heer Vellenga vandaag id discussie komt en vandaag zou worden aangenomen, dan zou ik B. en W. dringend willen vragen de dis cussie over het voorstel van B. en W. (bijlage no. 351) te willen aanhouden, totdat de discussie heeft plaats gehad die in de motie van de heer Vellenga ligt op gesloten. Mocht U, mijnheer de Voorzitter en U bepaalt de orde Uw standpunt: „Ik zet het op de agenda van de volgende keer.", handhaven, ook dan moet ik U, namens de fractie, op grond van dezelfde argumentatie, dringend vragen de behandeling van het voorstel van B. en W. (bijlage no. 354) te willen uitstellen tot na de discussie, voortvloeiende uit de motie-Vellenga, in de volgende vergadering. De heer II, 1'. van der Veen: Het voorstel, dat hier voor ons ligt, is een gevolg van een raadsbesluit om het Vliet te dempen. Dat raadsbesluit ligt er nog pre tjes zo en er is, dacht ik, geen enkele reden om, reke ning houdende met de mogelijkheid, dat een eens ge nomen beslissing herroepen wordt, nu eenvoudig de gehele zaak lam te leggen, afgezien van het feit, dat niemand, die daarbij belanghebbende is, inderdaad, zo als de heer Engels al heeft opgemerkt, aan bedrijfs planning, hoe dan ook, kan doen. Op zichzelf, dacht ik, kan het feit, dat een besluit in principe nooit onher roepelijk is, geen rol spelen bij het nemen van beslis singen, die voortvloeien uit het besluit, dat genomen is en daar ligt. Want ook al zou deze Raad in de vol gende raadsvergadering tot de beslissing komen, dat het destijds genomen besluit herziening behoeft, en dus tot een andere uitspraak komen, dan nog zou de frac tie, waarvan de heer Engels woordvoerder is, niet we ten, dat dat besluit ook niet weer eens herroepen zou worden. Op die manier kunnen we hier natuurlijk eeuwig blijven zitten, zonder ooit tot iets te komen. Ik geloof, dat het uitgangspunt, dat de fractie van de heer Engels hier uitspreekt, onjuist is. Het voorstel van de heer Vellenga is voor mijn ge voel vreemd aan de orde van de dag, maar dat is op zichzelf geen bezwaar om het hier te doen. Over dat voorstel kan ook hier gesproken en beslist worden, maar ik heb wel behoefte aan meer motivering. De enige motivering, die ik in deze zaal gehoord heb, is, dat de samenstelling van de Raad is veranderd en dat is iets, wat gewoonlijk om de vier jaar gebeurt. Ik had eigenlijk wel graag een andere motivering gehad. Misschien zijn er op het ogenblik nieuwe mogelijkhe den of nieuwe aspecten aan de zaak, die ertoe zouden kunnen leiden, dat we die anders zouden kunnen be kijken dan we haar destijds bekeken hebben. De dis cussie in deze Raad heeft weinig aanlokkelijks, als er niet wat meer argumentatie bij betrokken wordt. We zitten nu eenmaal met het feit, dat de helft van het besluit al uitgevoerd is en dat maakt ons standpunt t.a.v. de andere helft anders dan dat wat we innamen, toen er nog helemaal niets in het water gegooid was. Ik begrijp, dat de Wethouder daar geen cijfers over kan geven, maar als wij menen, dat we het verkeerd zedaan hebben, dan zouden we misschien zelfs moe ten bekijken, of de hele blunder niet ongedaan zou moeten worden gemaakt. In ieder geval, ik heb wel behoefte aan wat meer argumentatie dan die, welke ik tot nu toe gehoord heb. De heer Tiekstra (weth.): Aan het adres van de heer Van der Veen wil ik opmerken, dat het voorstel ran B. en W. conform is aan het voorstel, dat hij en he heer Santema in 1965 deden. De Voorzitter: Zijn er nog raadsleden die in twee de instantie het woord verlangen De heer Heidinga: Ik ben het volledig met mijn fractievoorzitter eens het is ook uit het stuk, dat wij van B. en W. gekregen hebben, beslist duidelijk dat een van de bestanddelen van deze schadevergoe ding is gebaseerd op de demping van het Vliet en ik geloof, dat wij als Raad van Leeuwarden, als we van plan ziin die demping van het Vliet opnieuw ter dis cussie te stellen, eigenlijk niet zakelijk zijn we han delen toch met het geld van de gemeenschap, met dc belastinggelden als we nu zouden besluiten, de schadevergoeding te verlenen, maar de oorzaak tot het verlenen van het betreffende bestanddeel van de schadevergoeding opnieuw ter discussie te stellen. Dat 'jkt mij tegenover de burgerij en de financiën die wij beheren, niet verantwoord. Ik sluit me, wat dat be leeft, volledig bij mijn fractievoorzitter aan. Wij stel len er ten zeerste prijs op, dat het besluit terzake van de aankoop van Koopmans wordt genomen, nadat de Raad opnieuw over het Vliet heeft gesproken. Wat Weth. Tiekstra te berde bracht, n.l., dat we, wat de reconstructieplannen van de binnenstad be leeft, toch al plannen hebben om bijv. van de le Ka- naalbrug een vaste oeververbinding te maken, is vol komen terecht, maar ik zou er als zakenman niet aan denken nu een schadevergoeding te betalen voor iets wat we misschien over zes a zeven, mogelijk wel over tien jaar pas doen. Ik geloof, dat we, ook zo gezien, onze financiën niet goed beheren. We kunnen dat geld, dacht ik, op het ogenblik echt wel beter gebruiken en ik vermoed, dat dat straks bij de begrotingsbehan deling nog wel eens duidelijk naar voren zal komen ook. Het genoemde argument van de Wethouder maakt dus op mij niet zoveel indruk. Tenslotte wilde ik nog één vraag aan het College stellen en wel deze: Wij hebben destijds ik meende in 1965 aan Koopmans negen ton als lening ver strekt en daarvoor zou Koopmans de bloemfabriek overbrengen van het Vliet naar het Kanaal. Dat heeft Koopmans onderdehand gedaan. Maar heeft Koopmans nu, nadat hij die bloemfabriek had overgebracht, de vroegere bloemfabriek voor andere doeleinden in ge bruik genomen En als dat zo is, dan vraag ik mij in gemoede af: Hoe zit dit nu eigenlijk met deze schade vergoeding? Want er zijn natuurlijk in de stad zeer vele bedrijven, die wel eens moeten worden verplaatst of die „uit de weg" moeten. En al hoeveel respect ik heb voor Koopmans Meelfabrieken en voor de werk gelegenheid, die wij daardoor in Leeuwarden hebben, voel ik er persoonlijk geen draad voor om Koopmans te bevoordelen boven andere bedrijven. En wij zou den, dacht ik, een duidelijk precedent scheppen, als wij dit bedrijf een pré geven. Ik wil van de Wethouder graag een categorisch ant woord hebben op mijn zojuist gestelde vraag ter zake van de schadevergoeding aan Koopmans. De hear Singelsma: As ik de hear Vellenga goed bigrepen haw, dan wol hy dit ütstel üntkeppelje. Hy seit: De N.V. Koopmans hat in skeaforgoedingsrege- ling mei de Gemeente en dy moatte wy neikomme. Ut de wurden fan dc hear Tiekstra mei ik opmeitsje, dat de fêstiging oan it Fliet foar de firma ünoantrek- lik wurdt, sjoen de fêste forbiningen oan alle kanten, en ik leau dus, dat wy dit saekje rêstich yn twaën splitse kinne. De finansiéle regeling, dêr't Koopmans ek mei syn planning op tidiget, kinne wy los meitsje fan it feit, dat wy it Fliet al as net dimpe wol'e. Ik soe my hielendal stelle wolle efter itjinge de hear Vellenga hjir nei foaren bringt. Ik soe syn üt stel, de dimping fan it Fliet wer yn diskusje to brin- gen, graech ündersteune wolle. De heer Rijpma: In aansluiting op de woorden van de voorzitter van onze fractie, die duidelijk gemoti veerd heeft, dat wij bezwaren hebben dit voorstel los te kien van het probleem: wel of niet dempen van het Vliet, doe ik U een voorstel van onze fractie toe komen „De Raad nodigt het College uit om het agendapunt 4 van de agenda af te voeren en een beslissing ter zake uit te stellen, totdat een beslissing over de ver dere demping van het Vliet is genomen." Dit voorstel heeft voldoende handtekeningen gekre gen, n.l. die van dc heren Engels en Heidinga en van mij. De Voorzitter: We hebben nu twee voorstellen. Ik dacht, dat we eerst klaar moeten komen met de vraag of het voorstel van de heer Vellenga en mevr. Bakker vandaag al of niet in discussie kan komen. Ik heb de Raad al gezegd, wat mijn standpunt is over art. 45 van het R.v.O. Ik meen, dat dit voorstel niet onmiddellijk betrekking heeft op het onderwerp, dat aan de orde is. Ik heb begrepen, dat een aantal raadsleden daar een andere zienswijze over heeft. Ik zou me niet graag willen aanmatigen, dat mijn inter pretatie de enig juiste is en ik zou de Raad willen vragen art. 54 toe te passen, waarin staat: „Ingeval van twijfel omtrent de toepassing of de uitleg van enige bepaling van het reglement, alsmede in geval len, waarin het niet voorziet, beslist de Raad, tenzij terzake de Voorzitter bevoegdheden zijn toegekend." Dat is in dezen niet het geval. Het is mijn interpre tatie van art. 45, en die is, na overleg met mijn advi seurs, dat het niet onmiddellijk betrekking heeft op het onderwerp, dat aan de orde is. Maar laat de Raad zelf uitspreken, of mijn interpretatie al of niet juist

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1970 | | pagina 7