9 acht is reeds gesproken. Alleen de commissie, ge vormd door vertegenwoordigers van bewoners van het complex Harlingerstraatweg, heeft gezegd: „Wij pra ten voorlopig alleen over de huurverhoging. Al het andere is voor ons nu nog een kwestie van de tweede orde." Maar ook met deze commissie wordt later het gesprek over het onderhoud gevoerd. Men vergete hier bij niet, dat de uitspraak van de Huuradviescommissie er ook nog maar pas is. Een paar weken geleden is het advies voor het laatste complex binnengekomen. Zodoende kunnen we nu ook pas voortgang maken. Stelt men, dat dit een moment-opname is, dan zeg ik: Ja, voor de eerste tranche wel, maar wij hebben de gedachte gehad, dat we met de tweede en derde tranche ook klaar moeten komen. We hebben daarbij echter wel overwogen, dat, nu de eerste tranche zozeer vertraagd is door de uitspraak van de Huuradviescom missie - we hebben er een halfjaar mee verspeeld het verstandig is de tweede tranche in ieder geval niet in te laten gaan op 1 juni van dit jaar, maar eventueel op 1 januari 1972. We realiseren ons, dat we nog wel een paar punten bij deze zaak hebben te betrekken; in de eerste plaats willen we eens even afwachten wat uit het ontwerp- Huurharmonisatiewet van Minister Schut in de Kamer nog te voorschijn komt. Er zouden opmerkingen ge maakt kunnen worden, die wij in onze overweging zou den kunnen betrekken. En vervolgens willen we graag weten, wat de woningbouwverenigingen doen. We stel len er wel prijs op, dat het Gemeentelijk Woningbe drijf en de woningbouwcorporaties één gedragslijn vol gen. De heer Eijgelaar heeft ook in deze geest ge sproken. We hebben met hen al besprekingen op dit punt gevoerd en op 3 maart wordt de volgende be spreking gehouden. In de derde plaats willen we eerst eens nagaan, wat wij intussen tot 1 augustus 1971 hebben kunnen doen aan het onderhoud, dat wij toe gezegd hebben en dat wij mede door deze huurverho gingen een extra stimulans zouden willen geven. Wij hopen in de tijd tot juli-augustus a.s. hier meer kijk op te krijgen. Misschien zullen we dan kunnen zeggen: De bewoners zullen er niet bevreesd voor behoeven te zijn, dat de hogere huur niet resulteert in een extra impuls wat het onderhoud betreft, zodat er meer ge daan wordt dan tot nog toe is gebeurd. Want dat is de bedoeling zeer zeker. Omstreeks juli-augustus wil len we de zaak terugbrengen in de Commissie Wo ningbedrijf, die dan met ons mee zal moeten bekijken welke weg wij voor de tweede en derde tranche zullen volgen. We willen ons echter niet vastleggen op de hoogte van het bedrag van ons oorspronkelijke uit gangspunt. We houden het wel als uitgangspunt, maar rekening houdende met de drie overwegingen, die ik zojuist genoemd heb. Mevr. Dijkstra zegt, dat het onderhoud van de wo ningen onvoldoende is en dat is juist een van de pun ten, die ook ons zo hoog zitten. Maar de middelen voor meer onderhoud moeten beschikbaar komen door ho gere huren. Nu proef ik uit de woorden van mevr. Dijkstra, dat zij niet voelt voor hogere huren, wèl voor meer onderhoud. Maar waar zouden we dat meerdere onderhoud dan van moeten betalen? Wij moeten m.i. de moed opbrengen te trachten hier samen iets aan te doen. Over de hoogte van de huren en de temporisering kun nen we best nog eens gaan praten, mits men maar goed in de gaten heeft, dat, hoe meer men gaat tem poriseren, wat de huur betreft, hoe meer ook het on derhoud aan temporisatie onderhevig is. En dat vind ik zo jammer. Het is toch ook niet zo, dat de bewoners het niet künnen betalen. Juist bij de bewoners van het onderhavige complex kan dat niet het sterkste argu ment zijn. Daarom dacht ik, dat wij moesten proberen hier een lijn te volgen, die ons in staat stelt aan het onderhoud meer te gaan doen. Wij hebben de plannen wel klaar voor dit project en dat zal dit jaar in ieder geval veel meer gaan kosten dan de huurverhoging opbrengt. Wij willen echter onze goede wil tonen door hier wat aan te gaan doen, mits de Minister maar toe stemming wil geven, dat wij de vrij forse huurverho ging voor meer onderhoud dan het normale mogen be steden. Ik heb echter op grond van de gesprekken, die wij terzake met het Ministerie gevoerd hebben, wel de indruk, dat het welwillend tegenover voorstellen van onze kant zal staan. Ik moet mevr. Dijkstra echter nog wel zeggen, dat het toch moeilijk was met verbetering te beginnen, zolang niet vaststond, dat de hogere huren betaald zouden worden. En daarvoor was allereerst ook de uit spraak van de Huuradviescommissie nodig, die pas en kele weken geleden is afgekomen. Men kan toch van de Gemeente niet verwachten, dat zij zonder die zeker heid met de verbetering begint. Ik zou van mevr. Dijkstra wel graag vertrouwen in onze maatregelen willen hebben. Wij zien mèt haar de achterstand in het onderhoud; dat is meer dan erg, maar om die in te halen moeten de huren verhoogd worden. De bewoners mogen best aangeven, wat zij voorrang willen geven; wij blijven ook daaromtrent contact houden met de vertrouwensmannen van de bewoners. Dan komen we hiermee wel op het goede spoor. Er moet begonnen worden de enorme achter stand in te halen en daarvoor is dan nu het moment aangebroken. De heer Eijgelaar kan ik zeggen, dat wij inderdaad streven naar een harmonisch opgebouwd huurpatroon. De huurverhoging is geleidelijk aan nu dan toch ge- effectueerd. Wij zullen de mogelijkheden, die deze ons biedt, te baat nemen ten gunste van het onderhoud van de woningen, liefst met inschakeling van de be woners zelf. Wij zitten hier met het probleem, dat wij een veel te grote verscheidenheid van huren hebben. En de heer Eijgelaar heeft terecht aangevoerd, dat de ver schillen tussen de huren van oude en nieuwe woningen nog groter zullen worden, als wij hier niet iets aan gaan doen. Het ligt in onze bedoeling ook m.b.t. de na oorlogse woningen taxaties te laten verrichten, zodat we aanstonds ook weten, welke huren we voor die woningen zullen moeten vragen. Het is alleen een im mens probleem: we moeten enerzijds duidelijk het uit gangspunt vasthouden en aan de andere kant moeten we de burgers niet al te veel tegen de haren instrij ken. Er moet getracht worden in overleg de juiste weg te vinden. Mevr. Dijkstra-Bethlehem: Ik wilde nog even in gaan op de opmerking van de Wethouder i.z. de ver schillen in huren. Ik meen, dat het toch irreëel zou zijn te zeggen, dat de huren van de oude woningen even hoog moeten zijn als die van de nieuwe. De nieuwe woningen bieden toch veel meer comfort dan de oude woningen en dan mag er m.i. wel een behoorlijk ver schil in huur zijn. De heer Janssen: Ik zou even willen opmerken, dat wij graag in een zeer vroeg stadium informatie hebben over het totale huurbeleid voor de komende jaren. Daarvoor willen we ons aan geen enkele tranche binden. De heer De Jong (weth.): Mevr. Dijkstra wil ik zeggen, dat wij bepaald niet op het standpunt staan, dat de huren van de oude woningen even hoog moeten zijn als die van de nieuwe. Dat willen wij ook niet be werkstelligen. Maar de verschillen tussen de huren van de oude woningen worden, vergeleken bij die van de huizen, die na de oorlog gebouwd zijn, ook met inacht neming van het verschil in comfort (want dat ver schil is in de huur ingecalculeerd), toch hoe langer hoe groter. En die verschillen zijn eigenlijk niet langer te motiveren. Willen wij bij vergelijking van het woon genot tot aanvaardbare huren komen, dan zal aan de vooroorlogse woningen iets gedaan moeten worden. En dat is ons grote probleem. Van de opmerkingen van de heer Janssen hebben wij nota genomen. Deze zaak wordt in de Commissie voor het Woningbedrijf nog nader bekeken en ik heb reeds duidelijk gesteld, dat wij, met inachtneming van ons uitgangspunt en de door mij genoemde nuances, verder gaan met het overleg. Wij hopen, dat we juli- augustus meer weten en dan zullen wij de bewoners het standpunt van het College wel mededelen. De Voorzitter: We kunnen dus de huurders over eenkomstig het in de raadsbrief gestelde informeren? De Raad gaat hiermee akkoord. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 15 (bijlage no. 66). De heer J. de Jong: Het is al enige jaren geleden, dat een voorbereidingskrediet voor het uitwerken van nieuwbouwplannen van de Dienst voor Reiniging en Brandweer door de Raad werd goedgekeurd. Het eer ste plan, dat 1968/'69 op papier kwam, werd geraamd op f 22.000.000,Daar dit nogal tegenviel, werd het plan ter herziening teruggegeven. Na verloop van een half jaar kwam er een tweede schets in vereenvou digde opzet ter tafel. Raming plm. f 18.000.000,—. Nochtans meen ik te hebben begrepen, dat deze inves tering het College ook nog te hoog was, m.i. terecht, en opnieuw werd aangedrongen op drastische bezui niging. Hierop moest anderhalf jaar worden gewacht, mede door interne strubbelingen, waarop ik hier niet nader wil ingaan. Het resultaat van twee jaar voor bereiding wordt ons thans in deze raadsbrief voorge legd. In de Commissie Reiniging en Brandweer is dit object in organisatorisch opzicht door de directeur van deze dienst toegelicht en hierbij is opgemerkt, dat een betere behuizing zowel voor Reiniging als Brand weer urgent is. Ik geloof, dat wij het hierover geza menlijk wel eens kunnen zijn. Ten deze heb ik mij dan ook akkoord verklaard, behoudens het hieraan verbon den hoge kostencijfer, in het bijzonder wat de bouw betreft. Mijnheer de Voorzitter, U zult mij niet kwalijk ne men, dat ik, gezien de bestudering van de stukken (en hierbij natuurlijk doelend op de grote lijnen), voor het verkrijgen van vergelijkingsmateriaal en andere noodzakelijke informatie wel enige tijd nodig heb ge had. Ik dacht mij dit ook te kunnen veroorloven, om dat deze stukken de Commissie Openbare Werken nog moesten passeren en ik hiervoor aan het juiste adres dacht te zijn. Op 2 februari j.l. vergaderde de Com missie Openbare Werken. Punt 2 van de agenda Nieuwbouwplan voor Dienst Reiniging en Brandweer. Wie schetst mijn verbazing, toen ik bij behandeling van dit omvangrijke project het enige lid was, dat in het bezit was van de hierbij benodigde stukken: schets- plannen en begroting. Alvorens tot uitleg van dit plan werd overgegaan, heb ik bezwaar gemaakt tegen de hier gevolgde procedure en erop aangedrongen, dat de overige leden van de commissie eerst de hierop be trekking hebbende stukken ter inzage kregen, waarna dan een behoorlijk overleg kon plaats vinden. De Wet houder heeft mij te kennen gegeven, dat de behande- lingsprocedure dan te lang zou duren. Hij zegt, dat de gevolgde wijze van handelen t.a.v. deze commissie vol komen normaal is. Een gedetailleerde behandeling van deze onderwerpen acht hij in de Commissie Openbare Werken niet nodig. Ik ben het met de Wethouder eens, dat een bestuurder, wethouder of raadslid, zich geen volledig oordeel kan vormen over alle technische me rites van een dergelijk plan. Maar dat houdt niet in, dat de leden van een door de Raad aangestelde com missie geen gelegenheid krijgen zich in te werken, zich te bezinnen of, waar nodig, informatie in te winnen. Ik ben het dan ook volledig eens met een vraag uit deze voorbespreking: Welke betekenis kan worden gehecht aan het oordeel van een commissie, wanneer dit oordeel is gebaseerd op een oppervlakkige behandeling in haar vergadering? Het ons hier voorgelegde project vraagt het beschik baar stellen van een krediet van bijna f 17.000.000, Ik heb na de reeds door mij geschetste onbevredigende behandeling een en ander nog eens bekeken en ver geleken. Ten eerste moet ik er toch op wijzen, dat deze raming hoog uit komt, doordat de gemiddelde globale bouwkosten m.i. niet in overeenstemming zijn met ver gelijkbare projecten. Ik bedoel hiermee de kostprijs t.a.v. de bouw per m3 inhoud. Ten tweede vraag ik mij af, of de noodzakelijk geachte nieuwbouw wel in over eenstemming is met de noodzakelijke behoefte. In een door mij opgesteld vergelijkingsoverzicht is het gemiddelde genomen van cijfers, die mij door deskun digen zijn verstrekt. Volgens die berekening is Uw raming plm. f 3.500.000,- te hoog. Nu zou ik voor eventuele bijzondere omstandigheden nog wel f 1.000.000,willen reserveren. Maar dan nog lijkt het verschil mij discutabel. Voor de noodzakelijk geachte nieuwbouw en behoef te graag enige voorbeelden: De bouw voor de Brandweer heeft als onderdeel: werkplaatsen. Daar mij uitdrukkelijk is verze kerd, dat bij deze dienst alleen vaklieden zijn onderge bracht: timmerlieden en metaalbewerkers, vraag ik mij af, waarom naast goede werkplaatsen en een ruime kantine ook nog een aparte hobby-ruimte moet wor den gebouwd. Kosten van bouw en inrichting volgens de ons verstrekte raming plm. f 100.000,Dit voor een personeelsbestand van 44, in de toekomst 55 man (directie incluis), die werken in ploegendienst. Bij moderne opvattingen t.a.v. bedrijfsvoering gaat mij dit toch te ver. Ook de staanplaats voor bluseenheden, de logeer-afdeling en rijwielberging doen mij zeer over trokken aan. Dit als enige voorbeelden van onderdelen, die de totale raming zeker beïnvloeden. Ik wil graag een positieve bijdrage leveren tot rea lisering van noodzakelijke voorzieningen, maar ik moet ook een positieve benadering voorstaan t.a.v. de be waking van kosten. Daarvoor zit ik hier. En ik kom dan in de eerste instantie tot de volgende vragen: 1. Acht het College het juist, dat bij behandeling van projecten als deze, waarbij specialisten twee jaar nodig hebben om ons dit voor te toveren, wij genoe gen moeten nemen met de door mij geschetste infor matie, waarbij dan in een tijdsbestek van een uur de conclusie is: de commissie gaat met dit voorstel ak koord? Want voor tegenspel ontbreken gegevens en de tijd om het zelf uit te zoeken ontbreekt ons ook. 2. Acht het College het niet gewenst en nodig, dat leden van een door de Raad aangestelde commissie be hoorlijk op tijd worden geïnformeerd om zodoende wat meer inzicht te krijgen in de voor hen vaak vreemde materie? En dit alvorens belangrijke stukken aan de Raad worden voorgelegd? 3. Ziet het College geen gevaar in het veel te hoog uitkomen van voorlopige ramingen en dat daardoor: a. noodzakelijke andere projecten vertraging onder vinden; b. een onjuist beeld wordt gegeven van de werke lijk nodige besteding; c. bij het verlenen van te hoge kredieten voor uit voering van deze projecten de bewaking van de nood zakelijke investeringen uit de hand zal lopen? De heer Meijerhof: Ik was van plan het College dank te zeggen voor dit praatstuk, dat we vlak voor de vergadering hebben gekregen, maar ik begrijp, dat dit helemaal verkeerd is. Mijn vraag, daarop aanslui tend, was: Kunt U een verklaring geven van de prijs en de prijsnorm? Maar dat kunt U dus niet; dat kan de heer De Jong alleen maar doen. Hier wilde ik het dan maar bij laten. De hear Miedema: Dit is in bisünder slim punt; dêr binne wy it allegearre wol oer iens. Wy kinne der yn komme, dat de Branwar net bliuwe kin hwer't er nou is dêr binne wy it ek mei elkoar wol oer iens dus der sil hwat nijs boud wurde moatte. Wy binne it der fierder wol oer iens, dat de Reiniging syn langste tiid miskien wol oan de Skrans west hat en dat dêr ek hwat barre moat, mar wy stelle üs dochs de fraech: As it nou moat, sa't it üs joun hjir foartovere wurdt, dan krije wy hast de yndruk, as kin it net op. Mar it slimme is, dat wy it net bioardielje kinne. Miskien kinne wy wol bioardielje, oft it op kin of net, mar net, dat it sa moat, as it hjir ütsteld wurdt. En dat komt, tocht ik, mei en dan kom ik earne by it bitooch fan de hear De Jong -, dat it ienige hwer't wy oer bi- skikten, it riedsbrief wie en inkelde stikken op 'e lêskeamer, mar it hwerom fan it gebou, sa't it sketst is, üntgiet üs. Wy hawwe net in program fan easken sjoen; wy kinne dit totael net oersjen. Der bliuwe dus wol fragen oer. Yn it foarste plak wolle wy graech, dat üs düdlik makke wurdt, dat it yndied sa wiidwei- dich en sa great moat. Twad wolle wy graech witte, oft, as it dochs yn dizze trant moat, net in bytsje minder lükse boud wurde kin. Ik nim dus oan, dat der earne, sjoen de priis, forfraeijingen oanbrocht bin ne. Mar miskien is it ek wol uterst sober en dan sil der ek noch wol foar f 500,beammen by moatte om de saek hwat oan it each to üntlüken. Tred: Is der ek ris ynformearre by oare gemeenten fan gelikense greatte, hoe't soks dêr oanpakt is? Der sil earne oars yn it lan ek noch wol ris in branwargaraezje boud

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 5