\&Sé>
Paragraaf 4b.
De heer Snel: Onder 1 wordt gesproken over de
streek-dagschool, waar de Wethouder het zojuist ook
al over had. In het antwoord wordt gesteld, dat het
in het voornemen ligt de streek-dagschool te bouwen
op het industrieterrein Schenkenschans. Nu ben ik
daar persoonlijk niet zo heel erg gelukkig mee. Ik vind,
dat zo'n school niet op een industrieterrein thuishoort.
Mijn vraag is: Is dat terrein aan de stichting ik
neem aan, dat het een stichting is aangeboden?
Waren er ook alternatieve mogelijkheden of was
er geen andere keus? De eventuele andere mogelijkhe
den zou ik graag van de Wethouder willen horen.
Onder 4 is vermeld, dat de m.t.s. nieuwbouwplannen
heeft, zoals elke school die zichzelf respecteert. Deze
bouw kan vrij vlot op gang komen. Er is een bouw-
stroom, die ertoe leidt, dat men op 1 januari 1972 al
kan aanbesteden. Nu is mijn vraag, of de grond het
gaat om het stuk grond, dat tussen het bureau voor
de rijkspolitie en de stedelijke scholengemeenschap ligt
tijdig beschikbaar is. Zou de Gemeente haar volledige
medewerking willen verlenen, dat deze bouw inderdaad
in januari 1972 kan plaats hebben? Zou dat niet het
geval zijn, dan zou op de conventionele manier ge
bouwd moeten worden en dan duurt het jaren; met
het project, dat nu opgezet is, kan het veel vlotter ver
lopen.
Vraag 5 gaat over de COLBO, de Commissie van
Leraren bij het Beroepsgericht Onderwijs. In het ant
woord wordt gezegd, dat deze Commissie zich tot dus
ver uitsluitend heeft beziggehouden met de inhoud van
de lessenprogramma's. Ik dacht evenwel, dat het in
terim-rapport zich wel degelijk bezig houdt met de
nieuwe opzet van het beroepsonderwijs. Dat zal dus
ook consequenties hebben voor de opleidingen voor
leerkrachten bij het beroepsonderwijs, momenteel vol
ledig in avondonderwijs. En als men overgaat op de
nieuwe opzet, dan zal dat avondonderwijs waarschijn
lijk omgezet worden in dagonderwijs. Ik dacht, dat de
uitbreiding van de h.t.s. zojuist is gesproken over
uitbreiding met h.e.a.o. een mooie gelegenheid was
de opleiding voor leerkrachten bij het beroepsonderwijs
te integreren in de h.t.s., zodat we dan een instituut
krijgen voor het hoger beroepsonderwijs. Het is mis
schien alleen maar jammer, dat er met de bouw van
de nieuwe h.t.s. nog geen rekening mee gehouden is.
Dat kon natuurlijk ook niet.
De heer Buising: N.a.v. vraag 3: „Is er iets bekend
over de bestemming van de h.t.s. aan de Molenstraat?",
schrijven B. en W., dat het Rijk een belangrijke stem
zal hebben in de eventuele nieuwe bestemming van het
gebouw. Ik weet wel, dat het nieuwe gebouw nog lang
niet klaar is, maar ik vraag me af, of het niet mo
gelijk is op het moment al enige concrete plannen te
maken voor de eventuele bestemming van het oude
gebouw.
De hear Singelsma: Der wurdt praet oer nije stüdzje-
rjochtingen oan de m.t.s. Ik woe de Wethalder freegje,
oft der wolris tocht is oan skipbou, mar dan spésiael
lükse jachten ensfh.
De hear Jansma: Hokker gedachten hat it bistjür
oer de ütwreiding fan de h.t.s. Miskien mei efkes dêr-
mei anneks eat frege wurde oer de hüsfêsting fan de
m.t.s. Dat is ek in hiel probleem. Ik tink yn dit ramt
efkes oan it gebou fan de h.t.s., dat aensen leech komt,
mar miskien binne der ek oare mooglikheden.
De heer Ten Brug (weth.): De heer Snel vroeg, of
het industrieterrein wel een geschikte plaats was voor
de streek-dagschool. Er moest op heel korte termijn
een terrein aan het Rijk aangeboden worden. Wij heb
ben dat inderdaad kunnen doen en het bestuur van de
stichting en de inspectie waren bijzonder ingenomen
met dit terrein. Verder is de verantwoordelijkheid na
tuurlijk helemaal voor het bestuur. Men heeft werke
lijk niet gedacht: We konden niets beters krijgen, dus
dan dit maar. Er hebben ons geen klachten over het
terrein bereikt. (De heer Snel: Ik dacht, dat dit ter
rein slechts de mogelijkheid bood om direct met de
bouw te beginnen.) Neen, men vond de ligging van het
terrein gunstig. Het is voor een deel part-time onder
wijs en U moet onze industrieterreinen ook niet ver
gelijken met het terrein waar bijv. de hoogovens staan.
Het is echt niet een rommelige situatie. Men vond
juist de ligging vlakbij de industrie niet ongunstig.
(De Voorzitter: Dit terrein is zelfs bijzonder positief
beoordeeld.) Ja, ik gebruikte de Friese uitdrukkings
vorm „niet ongunstig".
Ik hoor met genoegen, dat de mededeling van de
heer Snel, dat de bouw van de m.t.s., als niets meer
tegen zit, spoedig op gang zal kunnen komen. De ter
reinsituatie is niet een zaak van mijn portefeuille. Ik
weet alleen, dat er t.a.v. het terrein voor deze bouw
nog iets geregeld moet worden i.v.m. het terrein waar
het gemeentelijke scholencomplex zal worden gebouwd,
maar dat de zaak met beide architecten tot een oplos
sing is gebracht. Dus, voor zover mij op dit moment
bekend, zou de bouw te realiseren zijn. Ik wil daar wel
nader naar informeren. Ik weet in ieder geval, dat er
nog een woning op dat terrein staat, maar of die direct
de bouw verhindert, weet ik niet. (De heer Snel: Dat
zou een onteigeningsprocedure kunnen betekenen en
dat duurt natuurlijk veel te lang, maar voor het hui
dige plan lijkt mij dat huisje geen belemmering.) Dan
zijn er verder geen problemen. De overige situatie is
geheel geregeld. (De heer Buising: Is het het bestuur
van de m.t.s. bekend, dat de overige situatie geregeld
is?) Dat moet haast wel, want er is overleg geweest
tussen de architect van de gemeentescholen en die van
de m.t.s. (De Voorzitter: Toevallig ben ik bij een ge
sprek geweest, dat Weth. Tiekstra terzake voerde, en
daaruit moet ik concluderen, dat men volledig op de
hoogte is. Ik heb begrepen, dat hij hieromtrent uit
voerige gesprekken heeft gehad. Maar misschien kan
Weth. Ten Brug dit nog even met zijn collega opne
men.) Men stelt ons nu een aantal vragen, die we eigen
lijk alleen maar „via via" kunnen beantwoorden, ter
wijl de zaak niet ons in eerste instantie regardeert,
maar dit schoolbestuur. Wij willen echter, gezien de
belangrijkheid van de scholen, inderdaad wel alle mo
gelijke medewerking verlenen.
De heer Jansma heeft nog gewezen op het aanstonds
vrijkomende h.t.s.-gebouw. Aanvankelijk was het ook
de bedoeling, dat de rrt.t.s. in dat gebouw zou komen.
Mede in overleg met het Gemeentebestuur heeft het
bestuur besloten tot nieuwbouw, omdat overal elders
ook nieuwe m.t.s.-en tot stand komen en het bleek
wel, dat de bouw toch wel heel sterk aangepast moet
worden aan het middelbaar technisch onderwijs en dat
het bestaande gebouw van de h.t.s., dat op zichzelf nog
niet een onooglijk gebouw is, daar niet geschikt voor
zou zijn.
Wat de bestemming van het vrijkomende h.t.s.-ge
bouw betreft, dat is niet een zaak van de Gemeente.
Wij hebben daar niets over te zeggen. Het Rijk ver
leent de nodige middelen voor de bouw van nieuwe
h.t.s.-en en het vrijkomende gebouw valt toe aan het
Rijk. Toen wij nogal druk bezig waren hier een nieuwe
m.t.s. te krijgen, heeft het Rijk aanvankelijk daarin
willen toestemmen, op voorwaarde, dat de Gemeente
bereid was de oude h.t.s. over te nemen. Wij hebben
toen gezegd, dat wij dit een vreemd voorstel vonden,
want, als dit gebouw weer voor het voortgezet onder
wijs moet worden gebruikt daar is het ook alleen
maar geschikt voor dan is dat een huisvesting, die
het Rijk regardeert. Waarom zouden we dus eerst dat
gebouw kopen en het daarna weer aan het Rijk ver
kopen voor de huisvesting van welke school voor voort
gezet onderwijs dan ook? Ik weet alleen, dat er wel
een aantal gegadigden voor deze school is, want er
zijn geregeld nieuwe initiatieven om tot schoolstichting
te komen. En de moeilijkheid daarbij is, dat je eerst een
tijdelijke huisvesting moet hebben, want je krijgt nooit
direct een definitief gebouw. Op dit moment echter kan
het Rijk ook moeilijk een definitieve uitspraak doen;
dat kan het beste, als het gebouw vrij komt, want dan
kun je het op de billijkste wijze toewijzen. Je kunt het
wel aan een bepaalde school toewijzen, maar het kan
best zijn, dat op het moment, dat het gebouw vrij komt,
een andere school er veel meer aan toe is. Wij blijven
er echter niet helemaal buiten. Wij houden wel een
klein oogje in het zeil.
De heer Snel heeft nog een paar opmerkingen ge
maakt over de COLBO. De ontwikkeling van de lera
renopleiding voor beroepsonderwijs brengt hier en daar
MJS7
nog wel wat onrust te weeg. Op het ogenblik beraadt
een provinciale commissie, waarvan ik ook deel mag uit
maken, zich erover, hoe het eigenlijk moet met de leer
krachten voor het nijverheidsonderwijs. Dat geldt niet al
leen voor het technisch avondonderwijs; dezelfde moei
lijkheden doen zich voor bij het huishoudonderwijs. Er
moet dat is wel duidelijk een concentratie komen.
Ook het probleem van de opleiding van leraren voor
het a.v.o. speelt hierbij een rol. Ik kan alleen zeggen,
dat op 13 maart de provinciale werkgroep in de Prin-
setün een bespreking houdt met de besturen van al de
scholen, die met dit onderwijs te maken hebben, en
daar zal ook bij zijn de adviescommissie van de school
voor leerkrachten voor het nijverheidsonderwijs.
De moeilijkheid is, dat dit een school is, die
uitgaat van een landelijk genootschap. Plaatselijk
heb je geen enkele zeggenschap. Ik weet, dat dit ge
nootschap wel een dagopleiding voor deze school heeft
gevraagd voor het noorden, maar daarbij nog open
heeft gelaten, of die in Groningen zal moeten komen of
in Leeuwarden. Ik meen persoonlijk, dat Leeuwarden
hierop het meeste recht heeft, omdat de avondschool
in Leeuwarden groter is dan die in Groningen en heeft
getoond een goede en bloeiende school te zijn. Ik heb
daar deze week ook al met de directeur over gespro
ken en ik hoop in elk geval in de vergadering van de
13e hierover contact op te nemen met een van de lan
delijke bestuursleden van het genootschap tot oplei
ding van leerkrachten bij het nijverheidsonderwijs.
Ik weet niet, mijnheer Singelsma, of het m.t.s.-be-
stuur wel eens gedacht heeft aan de studierichting
jachtbouw. Wij kunnen het alleen maar weten, als wij
daarnaar informeren en dat wil ik wel doen.
De heer Jansma vroeg, aan welke studierichtingen
men hier concreet denkt en dat kan ik hem ook niet
zeggen. Dat is natuurlijk in de eerste plaats een ver
antwoordelijkheid voor dit bestuur. Aan de andere kant
moet de Gemeente zich hier ook wel mee bemoeien,
maar toch met dc nodige terughoudendheid, omdat wij
de autonomie van het bestuur moeten erkennen. Op dat
standpunt stel ik me voorshands, maar ik wil de vra
gen, die hier zijn gesteld, wel aan het bestuur door
spelen.
Paragraaf 5.
De heer Buising: Als antwoord op vraag 5: „Welke
vakken c.q. richtingen kunnen worden gevolgd bij de
Stichting lerarenopleiding „Ubbo Emmius" te Leeu
warden?", geeft U een opsomming van de diverse vak
ken en n.a.v. die opsomming wilde ik graag twee vra
gen stellen:
1. In het antwoord zegt U, dat de laatste drie vak
ken alleen in Groningen zullen worden gegeven. Dat
moeten dan zijn wiskunde, natuurkunde en scheikunde,
maar dan rijst bij mij de vraag, of de andere genoemde
vakken, n.l. Nederlands, Frans, Engels, aardrijkskunde
en geschiedenis, uitsluitend in Leeuwarden zullen wor
den gegeven.
2. Wij nemen natuurlijk aan, dat de Stichting
„Ubbo Emmius" gaat opleiden voor de nieuw te cre-
eren akten en dan is mijn vraag, of de afdelingen van
de stichting in Leeuwarden ook de volledige eerste
graadsopleiding zullen gaan verzorgen.
De hear Singelsma: Is der ek hwat to sizzen oer
it tal studinten, dat oannommen wurde kin foar de
forskillende stüdzjerjochtingen
De heer Ten Brug (weth.): De conclusie van de
heer Buising, dat wiskunde, natuurkunde en scheikun
de in Groningen worden gegeven, is juist. Nederlands,
Frans, Engels, aardrijkskunde en geschiedenis zullen
echter niet alleen in Leeuwarden worden gegeven, maar
in beide plaatsen. De vakken wiskunde, natuurkunde
en scheikunde worden afzonderlijk vermeld, omdat men
voor die vakken gebruik moet maken van de laborato-
toria; denkt U maar aan alles wat in Paddepoel
staat. Wiskunde zou op zichzelf wel in Leeuwarden
kunnen worden gegeven, maar men moet twee hoofd
vakken kiezen, dus dan ontstaat vrij gemakkelijk de
combinatie wis- en natuurkunde of wis- en scheikun
de en dan moet men toch voor het tweede hoofdvak
in Groningen terecht. Dus de praktijk zal wel uitwij
zen, dat het niet gemakkelijk is ook in Leeuwarden
wiskunde te geven, want een combinatie van wiskunde
met alpha-vakken, lijkt mij niet voor de hand liggend.
Wat de kwestie van de eerste graadsopleiding be
treft, de Stichting „Ubbo Emmius" gaat ervan uit,
gezien ook de contacten indertijd met het Ministerie
van Onderwijs, dat zij de opleiding voor alle graden
zal verzorgen, zowel de derde, de tweede als de eerste.
Maar het is niet de bedoeling, dat de eerste graads
opleiding alleen in Groningen zal zijn, maar zowel in
Leeuwarden als in Groningen. Nu is mij wel bekend,
dat het Ministerie de laatste tijd wat aarzelender
wordt m.b.t. de eerste graadsopleiding, omdat de ver
houding tussen universiteit en dit stuk hoger beroeps
onderwijs nog niet geheel duidelijk is. Ik dacht, dat,
als ergens een eerste graadsopleiding kan worden ge
geven, dan bij dit instituut, omdat de opleiding hier
niet, zoals elders, uitgaat van een aparte stichting,
die voor het toezicht een overeenkomst moet hebben
gesloten met de universiteit, maar omdat we hier te
maken hebben met een samenwerking van een univer
siteit en de Fryske Akademy, in dit geval de Nooor-
delijke Leergangen. Hier is sprake van een veel bre
der verband dan in Tilburg. Daar gaat de eerste
graadsopleiding uit van de Katholieke Leergangen en
heeft men een overeenkomst over het toezicht en over
de aanstelling van de docenten met de universiteit
moeten maken. Men heeft inderdaad een numerus
clausus gesteld; vorig jaar was het aantal studenten,
meen ik, 250, maar nu er een aantal vakken zijn bij
gekomen, mag dat 320 zijn. Dit in antwoord op de
vraag van de heer Singelsma. Dat aantal geldt voor
het gehele instituut: Leeuwarden plus Groningen. Ik
heb ook de indruk, dat de Minister voorlopig aan die
numerus clausus zal vasthouden, omdat inderdaad eens
bekeken moet worden, hoe de verhouding wordt tussen
de loop naar de lerarenopleiding na de h.a.v.o. en de
loop naar de pedagogische academies na de h.a.v.o.,
want zouden er teveel leraren komen, dan zou dat een
belangrijk tekort aan leerkrachten bij het lager onder
wijs ten gevolge hebben.
Paragraaf 6.
Volgno. 478.
Mevr. Visser-van den B.os: Het is mij bekend, dat
de Wethouder met het bestuur van het Jong Vormings
werk gesproken heeft en ook bepaalde toezeggingen
heeft gedaan, als ik ze tenminste zo noemen mag en
niet te voorbarig ben. Ik ben in elk geval erg nieuws
gierig te horen, welke plannen er nu in concreto zijn,
omdat het bestuur er toch nog wel steeds over in zorg
zit die toezeggingen op papier te krijgen.
De heer Ten Brug (weth.): Toezeggingen heb ik
uiteraard in die bespreking nooit gedaan. Je hoeft dat
n.l. niet te doen. Het voordeel van Wethouder te zijn
is, dat je altijd kunt zeggen: „Ik zal het eens met
B. en W. bespreken." Je kunt je dus zeer veilig op
stellen. Ik heb het inderdaad in B. en W. besproken en
B. en W. hebben omtrent de subsidiëring van dit werk
een beslissing genomen. Binnenkort komen wij met een
voorstel daarover bij de Raad. Het besluit van B. en W.
kon, wat de subsidietoezegging voor de start van het
Stadsweeshuis betreft, in werking treden, want daar
had men het gekoppeld aan het principebesluit inzake
subsidiëring van Gemeentewege. (Mevr. Visser-van den
Bos: Ik heb vandaag nog gehoord, dat het bestuur
van het Stadsweeshuis het subsidie beslist nog niet
kan krijgen, omdat het de toezegging van de Gemeente
nog niet op papier heeft. Dan bestaat er eigenlijk toch
kortsluiting.) Het kan zijn, dat de brieven aan het
bestuur van het Stadsweeshuis nog niet zijn uitgegaan.
(De Voorzitter: Die stukken zijn getekend, Wethou
der.) De besluiten van het bestuur van het Stadswees
huis behoeven onze goedkeuring en wij hebben het be
sluit van B. en W. om een voorstel terzake van de
subsidiëring aan de Raad te doen genomen tegelijk met
besluiten tot goedkeuring van beslissingen van het
bestuur.