14 SZ J53 De heer Visser: Ik wil mij graag aansluiten bij de vraag van de heer Buising, wat betreft de gang van zaken bij de stichting van de h.e.a.o. Dit punt is on langs ook eens besproken in de Commissie Onderwijs. Kunnen er nadere mededelingen worden gedaan? De heer Ten Brug (weth.): De heer Buising heeft gelijk, als hij zegt, dat de Mammoetwet de instelling van een schoolraad verplicht stelt. Nu bestaat er ge lukkig geen enkele sanctie op, als niet tot instelling van zo'n raad wordt overgegaan. Er gebeurt ons dus niets. Dat wij niet het initiatief tot het instellen van een schoolraad hebben genomen, vindt zijn oorzaak in het feit, dat de functie daarvan ons niet zo duidelijk is. Bij het lager onderwijs was die functie veel duide lijker. Daar bestaat dus de mogelijkheid een goede samenwerking te krijgen tussen ouders, leerkrachten èn bestuur. De schoolraad voor het voortgezet onder wijs echter omvat niet alleen de gemeentelijke scholen, doch ook de rijksscholen, maar het bestuur van die scholen zit in Den Haag, dus een gemakkelijke wissel werking over bestuurszaken is er in zo'n schoolraad niet te krijgen. Met dit probleem zit men niet alleen in Leeuwarden, maar in veel meer gemeenten. Er is nog slechts in weinig gemeenten een schoolraad voor het voortgezet onderwijs tot stand gekomen. Wij den ken dan ook de laatste tijd meer en meer in de rich ting van wat de heer Snel heeft gesuggereerd, n.l. dit: Zou men eigenlijk niet moeten komen tot een plaatselijk overleg-orgaan voor het gehele voortgezet onderwijs, zowel openbaar als bijzonder? Bij het lager onderwijs is er, wat het bijzonder en openbaar onderwijs betreft, een vrij duidelijke scheiding tussen confessioneel en niet-confessioneel wat trouwens helemaal niet wil zeggen, dat men niet samen kan werken maar bij het voortgezet onderwijs is er tot op zekere hoogte in de sector openbaar onderwijs nog een derde „poot" bij, n.l. het neutraal bijzonder onderwijs. De nijverheids scholen als ik ze nog zo mag noemen zijn geen gemeentelijke, maar bijzondere scholen in de zin van de wet. Wij peinzen er dus ook over te komen tot een overleg-orgaan voor het gehele voortgezet onder wijs in Leeuwarden, omdat je niet alleen als gemeente bestuur, maar ook als schoolbestuur daar toch ook bij betrokken geraakt. U hebt gezien, dat wij een aantal opmerkingen hebben gemaakt over de academie Vrede man de Vries, de sociale academie en de h.e.a.o. bij de h.t.s. Dat zijn geen gemeentescholen, maar het zijn wel zeer belangrijke onderwijsinstellingen voor de Leeu warder gemeenschap en het mag een gemeentebestuur, al zijn het geen gemeentescholen, warempel niet on verschillig laten, of zulke scholen er komen, hoe het er verder mee gaat en of er ook verdere mogelijk heden tot uitbreiding van dit onderwijs zijn. We heb ben wel incidentele contacten terzake. Bij de h.e.a.o. lag het vrij duidelijk. Destijds heeft de Gemeente een aanvraag gedaan voor een h.e.a.o.-school en er was ook een aanvraag van de prot.-chr. vereniging voor e.a.o. en a.v.o. en het was wel duidelijk, dat het, als we beide in ons eigen spoor bleven, nimmer mogelijk zou zijn ooit een h.e.a.o.-school hier ter stede te krij gen. Wij hebben elkaar toen met z'n drieën gevonden op het punt, dat de h.t.s. zou moeten proberen de h.e.a.o.-school te krijgen in het kader van een scholen gemeenschap h.t.s.-h.e.a.o., dit ook om andere redenen, want voor een scholengemeenschap geldt, wat de leer lingennorm betreft, niet de 100 pet., maar de 75 pet. Men gaat van een lagere prognose uit, als zo'n school in een scholengemeenschap wordt opgenomen. De heer Buising zegt, dat de laatste vraag onder 4, wat de h.e.a.o. betreft, niet is beantwoord. We hebben wel bedoeld een antwoord te geven, maar misschien is het wat cryptisch uitgevallen. De laatste zin van de beantwoording luidt: „Voorts is de aanvraag herhaald voor het plan van scholen voor de jaren 1973, 1974 en 1975." Dat betekent, dat de Minister voor het scholen plan 1971-1972-1973 een h.e.a.o.-afdeling aan de h.t.s. niet heeft toegewezen. U weet wellicht ook uit de pers, dat wij geregeld hierover contact hebben gehad met de Staatssecretaris van Onderwijs en dat een aantal maanden geleden ook de stichting van een h.e.a.o.- afdeling aan de h.t.s. ter sprake is geweest, toen de Staatssecretaris een bezoek aan Friesland bracht. Dat punt is zowel van de zijde van het Gemeentebestuur als van het h.t.s.-bestuur ingebracht. Ik kan geen voor spelling doen, maar ik kan me haast niet voorstellen, dat Leeuwarden niet een h.e.a.o.-afdeling aan de h.t.s. zou krijgen, maar wanneer dat zal zijn, kan ik nu eenmaal niet voorspellen. Zou deze er bijv. in 1974 ko men, dan kan ze zowel in het scholenplan 19731974 1975 zitten als in het daarop volgende scholenplan 197419751976, want elke keer schuift die 3-jarige planperiode één jaar op. Maar ik heb er goede hoop op, dat we de school hier krijgen, gezien het feit, dat we in de samenwerking met de h.t.s. op een spoor zijn dat de Staatssecretaris ons geruime tijd geleden al had ge suggereerd; en het Gemeentebestuur heeft met het bestuur van de h.t.s. in dit kader een bezoek gebracht aan Eindhoven, waar de gesuggereerde situatie ook bestaat. U heeft ook gevraagd, of ik geen termijnen kan noe men voor de realisering van al de verschillende voor de stad toch zeer belangrijke scholen. Nee, dat gaat volledig buiten ons om; de planprocedure is buitenge woon ingewikkeld. De diverse scholenorganisaties, ver enigd in landelijke organen wat het gemeentelijk voortgezet onderwijs betreft in het COGVO maken hun eigen planning voor het land; de desbetreffende stukken komen op het Ministerie en dan moet je uit eindelijk afwachten wat de Minister hierover beslist. Ik kan er geen voorspelling over doen, alleen ben ik, gezien de genoemde bespreking met de Staatssecretaris, bepaald niet pessimistisch over de B-afdeling aan ons Muziekinstituut en de h.e.a.o.-afdeling aan de h.t.s. Ik ben ook bijzonder blij, dat de heer Bloemendal, de promotor voor het noorden, hier onlangs in een inlei ding, die hij in Leeuwarden heeft gehouden, ook ge wezen heeft op het grote belang voor de stimulering' van het gehele gebied in het noorden van het econo- misch-administratief onderwijs en hij heeft m.n. ook de h.e.a.o. genoemd. Ik heb alle reden om aan te nemen, dat de opmerkingen van de heer Bloemendal ook wel weer bij het Ministerie terecht zullen komen. We pro beren dus van twee kanten deze zaak te pousseren. (De heer Visser: De aanvraag voor de h.e.a.o.-school is dus wel wat een vreemde eend in de bijt van het COGVO.) Die is ook niet in het COGVO ter sprake geweest; die kan niet op het COGVO-plan komen, maar wij kunnen wel via het COGVO proberen die school hier te krijgen. Op die manier hebben wij wel eens eerder succes gehad. Het COGVO betuigt dan adhesie aan een aanvraag. Deze poging geldt zowel voor de h.e.a.o. als voor de academie voor beeldende kunsten. De heer Schaafsma heeft een betoog gehouden, n.a.v. wat hij noemt de bestuurlijke moeilijkheden, die wij hadden geconstateerd. Nu zijn dat niet zozeer be stuurlijke moeilijkheden als wel de zo nu en dan ge voelde bezwaren, voortvloeiende uit het feit, dat er in het geheel van het onderwijs geen bestuurlijke eenheid is. De heer Visser geeft daar nu net een voorbeeld van: Zo'n h.e.a.o.-zaak kun je niet op het COGVO-plan bren gen, omdat het een bijzondere school is, die niet in een zuil past. Waar wij in het antwoord op duidden, zijn niet de dingen die de heer Schaafsma heeft genoemd, ik moet inderdaad tot mijn vreugde constateren, dat we on danks het feit, dat de scholen niet van dezelfde be sturen uitgaan (n.l. van het Rijk, de Gemeente en schoolbesturen), wat de brugklas betreft, zijn kunnen komen tot een goede en prettige vorm van samenwer king. Ik heb daar ook alle waardering voor en ik weet, dat de vakcommissies ook nog doorlopen. De brugklas commissie is toch wel vaker dan één keer bijeen ge weest; ze had echter m.n. tot taak de overgang van de oude naar de nieuwe wet te regelen en de vak commissies in beweging te zetten. En ik dacht, dat dit ook gelukt was. Ik heb daarom tot nu toe, althans vanuit de situatie van de gemeentescholen, niet ge voeld, dat het zo bijzonder noodzakelijk is, dat de brug klascommissie in haar totaliteit opnieuw bijeen komt. De laatste vergadering is gehouden om eens even na te gaan, hoe het resultaat van het eerste proefjaar is geweest. Daar hebben wij bepaalde conclusies uit ge trokken en ik dacht, dat dat ook wel gunstig geweest is voor het verdere overleg in de vakcommissies. Ik moet hieraan toevoegen, dat ook van de zijde van de schoolbesturen mij nimmer de vraag heeft bereikt de brugklascommissie nog eens bijeen te laten komen. En als de zaken geregeld kunnen worden zonder dat er weer commissies aan te pas komen, dan moeten m.i. de commissies er ook niet weer bij gehaald worden. B. en W. doelen in hun antwoord t.a.v. een moeilijke verhouding met het voortgezet onderwijs m.n. op het beroepsonderwijs. Over de aansluiting van het beroeps onderwijs op het algemeen vormend onderwijs zijn nog allerlei vragen; dat loopt niet gemakkelijk. De overgang van de brugklas van het m.a.v.o. naar het huishoud- onderwijs is moeilijk. Als aan het eind van de m.a.v.o.- brugklas blijkt, dat een bepaalde leerlinge beter naar het huishoudonderwijs kan gaan, moet ze in de eerste klas van het huishoudonderwijs beginnen, want door dat men in het brugklasprogramma de ,,zaak"-vakken niet heeft ingebracht, kan de leerlinge niet overgaan naar de tweede klas huishoudonderwijs. (De heer Schaafsma: Dat was nu ook juist een van de punten, die in de laatste vergadering van de brugklascommis sie nog een heet hangijzer waren en daarom dacht ik dus, dat het nuttig zou zijn, dat die commissie nog eens bijelkaar komt.) Daarna is er ook een bespreking geweest tussen de directies van het beroepsonderwijs, het m.a.v.o. en het l.e.a.o.-l.a.v.o., maar uit die bespre king is weinig voortgekomen. Het moest wat wennen vooral voor de besturendat men gezamenlijk om de tafel zat. Ik had een beetje het gevoel, dat men dacht: „Waar bemoeit het Gemeentebestuur zich nu mee? Nu is er een nieuwe wet en dit is een soort aan slag op de autonomie." Ik kan mij dat ook wel voor stellen; dat hebben wij wel meer gehad, maar dat went wel. Wij hebben kortgeleden de directies van al deze scholen weer om de tafel gehad i.v.m. de voor lichtingsavond, die binnenkort zal worden gehouden. Ik heb het idee, dat er ook op dat punt wel meer open heid komt. Maar ook bij plannen voor uitbreidingen en nieuwe takken van onderwijs komt het voor, dat het nog niet goed op elkaar in speelt. Ik dacht, dat dit wel een reden was om te komen tot een soort overleg orgaan op het terrein van het voortgezet onderwijs. Ik meen, dat we daar verder mee komen dan met een schoolraad alleen voor het openbaar onderwijs, want dat zou dan alleen maar het algemeen vormend on derwijs zijn. Dan valt het volledige beroepsonderwijs er buiten. j'aragraaf 4a. De heer Schaafsma: Ik dacht, dat de vraag onder 1: 1: „Kunnen B. en W. cijfers noemen over de doorstro ming in het brugjaar van het onder hun bestuur staan de voortgezet onderwijs?", iets royaler gesteld had kunnen worden, omdat ik meen, dat de Gemeente vol gens de wet boek houdt van de overgang van alle leer lingen, die nog leerplichtig zijn. En ik vermoed toch wel, dat de brugklasleerlingen daaronder vallen. Maar tot mijn verwondering ontbreken de cijfers. Nu maakt het niet zoveel uit, omdat het maar om kleine aantallen gaat. Er staat echter in het antwoord van B. en W. iets, dat mij toch wel bevreemdt. In de eerste plaats, dat dankzij een goede samenwerking tussen ouders, schoolleiding en Schooladviesdienst, de aanvankelijke schoolkeuze vrij goed is geweest. Dat klopt wel, in zoverre, dat ik de procedure van het algemeen vor mend onderwijs, n.l. de schoolvorderingentest en het advies van het hoofd der school, als imperatieven mis. Ik meen n.l., dat dat de beide punten waren, waarop de doorstroming naar het brugjaar van het algemeen vormend onderwijs tot stand komt en mede daardoor ook naar het brugjaar van het technisch onderwijs. De Schooladviesdienst heeft dus wel een adviserende taak t.a.v. de ouders en de schoolleiding en dat komt tot uiting in het advies van het hoofd der school, maar de Schooladviesdienst is m.i. in dit stadium nog nooit genoemd als partner in de brugklascommissie, als het erom gaat tot een schoolkeus te komen. Onder vraag 2 wordt gesproken over de schoolbe geleidingsdienst, die in oprichting is en die met een deskundig team terzake van de brugklassen kan adviseren. B. en W. antwoorden, dat de Schooladvies dienst inmiddels een begin heeft gemaakt met het ge ven van adviezen omtrent de toelating tot de brug klassen. Ik vraag mij ook in dit verband af, of er ooit wel eens contact is geweest met de bestaande toela- tingscommissie-Ferwerda, die tenslotte de regio be- handelt. Heeft de Schooladviesdienst, die op zoveel an dere manieren ingezet kan worden voor belangrijker taken, t.a.v. de brugklassen van het algemeen vor mend onderwijs wel in de eerste plaats een taak? U stelt n.l. zelf, dat zich tijdens het schooljaar de door stroming van de brugklassen, zoals die op het ogen blik functioneren, slechts tot kleine aantallen beperkt en dan lijkt me de bemoeienis van de Schooladvies dienst hiermee een doublure te worden, die ons geld gaat kosten. Laat die dienst dan op een ander terrein gaan werken. Ik ben wel blij, dat B. en W. zeggen, dat een uitgebreide begeleiding van de brugklassen voor eerst niet mogelijk zal zijn. En dat lijkt me, gezien de resultaten, die U zelf in Uw antwoord op vraag 1 noemt, ook niet nodig. Op vraag 5: Waarom de Wopke Eekhoff-m.a.v.o., die op het ogenblik het oosten van de stad bedient, als tweede m.a.v.o. naar het zuiden gaat, geven B. en W. ten antwoord, dat onderbrenging van deze school in een nieuw gebouw het onderwijs dient. Dat is een waarheid, die ik wel onderschrijven kan, maar is het daarom nodig deze school naar het zuiden te verplaat sen? Daar is n.l. de m.a.v.o.-N\ijlan, die een behoor lijke bezetting heeft, maar, naar ik dacht, toch niet overbezet is. Als ik de situatie van onze vier gemeen telijke m.a.v.o.-scholen bekijk en in aanmerking neem, dat de Perkschool het westen bedient met nog maar een klein deel van het Bilgaard, en de Wissesdwinger- m.a.v.o. op het ogenblik aan het centrum en het Bil gaard haar handen vol heeft, dan, dacht ik, dat er door de plaats van de Wopke Eekhoff-m.a.v.o. in het oosten van de stad een heel mooie verdeling was van de genoemde m.a.v.o.-scholen. Als de Wopke Eekhoff- m.a.v.o. van het oosten naar het zuiden gaat, is er in het oosten geen openbare m.a.v.o. meer. De leerlingen uit het oosten krijgen dus behoorlijke afstanden te rijden. Onder 6 is gevraagd naar de cijfers van de aangifte voor de gemeentelijke middelbare scholen over de pe riode sinds de inwerkingtreding van de Mammoetwet. B. en W. antwoorden daarop, dat de aangifte-aantallen voor de stedelijke scholengemeenschap en gymnasium zich beide in stijgende lijn bewegen, maar uit de cijfers blijkt, dat het samengaan van de meisjes h.b.s. met de gemeentelijke scholengemeenschap niet het beoogde ef fect heeft gehad. Het is verheugend, dat de aanmel ding op het ogenblik een stijgende lijn vertoont, zodat men dus het systeem atheneum-h.a.v.o. kan volgen met een redelijk aantal leerlingen. Vraag 9: „Er is toch reeds een m.e.a.o. in Leeu warden? Waarom altijd maar weer gezeur over iets wat toch voorlopig niet gerealiseerd kan worden?", vind ik vreemd. Als we niet zeuren, wordt er ook niet iets gerealiseerd. Dat we een dergelijke school van christelijke signatuur in de stad hebben, is op zich zelf natuurlijk verheugend voor wie het bijzonder on derwijs zijn toegedaan, maar ik vind, dat het de taak van de Raad is te streven naar een openbare m.e.a.o.. als daar het vereiste aantal leerlingen voor is. Ik geef B. en W. dan ook volkomen gelijk in hun antwoord. Ik vind alleen de vraag een beetje vervelend, omdat, als er een openbare m.e.a.o.-school geweest was, ge zeur van de andere kant ook zou moeten worden ge accepteerd. De vraag ligt me niet helemaal. De heer Buising: Ik wilde mij graag aansluiten bij wat de heer Schaafsma zojuist zei n.a.v. vraag 9. Ik vind het ook een wat onsympathiek gestelde vraag. Ik meen, dat het helemaal geen gezeur is, als je niets anders doet dan informeren naar de stand van zaken m.b.t. het m.e.a.o. hier ter stede. Ik vind het beneden het niveau van welk raadslid dan ook in dit verband over „gezeur" te praten. Bij vraag 8 naar de feitelijke stand van zaken bij het gemeentelijke m.e.a.o. vragen wij ons af, of het niet aanbevelenswaardig is eens te bekijken, of de eventuele gemeentelijke school voor m.e.a.o. kan wor den ingebouwd in de vakschool voor de detailhandel in Friesland. Mevr. Woudstra-Peene: Als het volgens de wette lijke voorschriften niet mogelijk is leerlingen van de l.e.a.o.-school een part-time-opleiding te geven (punt 4), dan vinden wij dat erg jammer. Nu dus wettelijk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 8