3 2 De heer Van Haaren: Ik wil een ander deel van het antwoord van het College behandelen dan de heer De Jong, n.l. het deel waar U schrijft, dat U met belang- stemng hebt kennis genomen van de plannen om bin nen drie jaar drie parkeergarages te bouwen. We we ten, dat U vriendelijk en voorzichtig van aard bent, mijnheer de Voorzitter. Daarbij komt nog, dat wij de iandenjke verkiezingen naderen. De politieke partijen zuilen waarschijnlijk alles vermijden om bepaalde groe pen, zoals middenstanders, van zich af te stoten. Wij, ais vertegenwoordigers van Axies, zijn wat minder vriendelijk en voorzichtig en behoeven met het oog op de verkiezingen niet iedereen te vriend te houden. Wij zouden dan ook wiiien stellen, dat wij met afschuw en ontzetting hebben kennis genomen van de plannen van de Commissie Centrum Winkeliers. We hebben niets tegen middenstanders in het algemeen en ook niets tegen de centrumwinkeliers in het bijzonder. Wij zijn het trouwens van harte met de Commissie Centrum Winkeliers eens, dat er een wandelzone moet komen van de Nieuwe Doelen tot aan het politiebureau, zodat er in het centrum gezellig gewinkeld kan worden. Wij zijn echter van oordeel, dat de automobilisten best door nog andere winkelstraten naar de wandelzone kunnen lopen en wijzen parkeergarages in de binnen stad beslist van de hand. De heer Schweigmann heeft in een interview in de Leeuwarder Courant gezegd, dat, als een Amicitia-gebouw gebouwd kan worden, ook best een grote parkeergarage voor auto's op het Wiihelminaplein kan worden neergezet. Wij zijn ech ter van mening, dat dit plein moet worden behouden als een open ruimte bij het centrum waar allerlei eve nementen kunnen plaats vinden en waar vrijdags de markt wordt gehouden. Als deze ruimte niet voor eve nementen wordt gebruikt dan mogen er best kort-par- keerders worden toegelaten. Maar een afschuwelijke kubus vol auto's dient er naar onze mening nooit te komen. Tegen een parkeergarage op de plaats waar nu de gevangenis staat, hebben wij geen overwegende be zwaren, omdat zo'n ding niet afschuwelijker kan zijn dan de huidige bebouwing en er geen stuk centrum voor behoeft te worden opgeofferd. Het is van de centrumwinkeliers echter wel bijzonder naïef om aan de realisering van dit plan in 1972 te denken. Ik ken de nieuwbouw-projecten en de urgentielijst van Justitie, waar Leeuwarden eerst na Maastricht, Arnhem, Am sterdam, Zwolle, Dordrecht, Drachten en Gouda voor nieuwbouw aan de beurt is. Ik wed om een fles Beeren- burg, dat die gevangenis in 1980 nog niet afgebroken zal zijn. Voor plan no. 3 zal een stuk van de bin nenstad moeten worden opgeofferd voor een parkeer garage. De ruimte die thans bij het Gouverneursplein aanwezig is en in de toekomst nog groter zal worden, kan een heel wat betere bestemming krijgen dan een opslagplaats voor auto's. Ik denk dan bijv. aan een ar tikel van de heer J. J. Vriend: „Plan voor uitbreiding van het Stadhuis van Leeuwarden". Het betreft een plan van Ir. Kalma, dat nu net gepubliceerd is in „Plan", het maandblad voor Ontwerp en Omgeving, no. 2, 1971. Ik hoop van harte, dat in dit mooie stuk van de binnenstad bij het Gouverneursplein nooit en te nimmer een parkeergarage komt. Het zal U duidelijk zijn, dat wij niet tevreden zijn met Uw antwoord aan de Commissie Centrum Winkeliers. Het lijkt ons trou wens eerlijker en juister de Commissie onomwonden mede te delen, dat de genoemde bouwplannen nooit in drie jaar gerealiseerd kunnen worden, ook al besluiten zij hun brief met de mededeling, dat zij him aanbod eigenlijk alleen gestand kunnen doen, indien dit drie jarig schema aangehouden zal kunnen worden. Zelfs als U het zou willen, zou U het niet kunnen. Voorts zouden de centrumwinkeliers zich moeten realiseren, dat de Leeuwarder bevolking geen gebouw in de stijl van het Amicitia-gebouw op het Wiihelminaplein wil hebben en dat deze Gemeenteraad een dergelijk plan nooit zal kunnen goedkeuren. Ik stel dan ook in een door mevr. Woudstra mede-ondertekende motie voor de Commissie Centrum Winkeliers een geheel ander antwoord te geven n.a.v. haar adres. De motie luidt als volgt: „De Raad van de Gemeente Leeuwarden, op 15 maart 1971 in vergadering bijeen; besluit het College van B. en W. op te dragen de Commissie Centrum Winkeliers n.a.v. hun schrijven van 23 februari 1971 te berichten, dat: le. deze Raad er beslist niet mee akkoord kan gaan, dat op het Wiihelminaplein een bovengrondse parkeer garage zal worden gebouwd; 2e. de overige, in de brief geopperde, plannen zul len worden voorgelegd aan de Commissie voor het Structuurplan voor de Binnenstad." De heer Vellenga: Ik had het gevoel, dat het ge woon om een procedure-voorstel ging. U had een brief gekregen van een aantal mensen, U zei, dat U daar met belangstelling kennis van had genomen dat njkt mij heel normaal; zelfs al zou die belangstelling gepaard gaan met afschuw, dan kan er nog wel be langstelling aanwezig zijn en U hebt er over na gedacht hoe U dit het beste kon beantwoorden. En nu was mijn gevoelen al, dat het de vraag is, of U zou kunnen volstaan met alleen maar het plan in de amb telijke Commissie voor het Structuurplan te brengen, omdat er een aantal facetten aan de orde zijn, wan neer je over parkeergarages gaat praten. Mijn eerste reactie zou geweest zijn: Eerst die commissie, dan mo gelijk nog een andere commissie die de zaak van de wandelzone bekijkt, mogelijk de stadhuiscommissie vanuit de Gemeenteraad en misschien zou er nog wel een commissie te verzinnen zijn. Duidelijk, om aan te tonen, dat hier een samenhang is van een aantal za ken. Ik dacht, dat het zin heeft, dat U een brief schrijft aan de mensen die U een brief hebben geschreven, met als inhoud, dat U ambtelijk en bestuurlijk de nodige tijd wilt hebben om alle facetten van uit vraagstuk eens grondig te bekijken. Daarna kan het in de Raad terug komen en dan heeft de Raad ook zoveel gegevens van de diverse kanten die aan dit vraagstuk vastzitten, dat ik dan pas reden kan hebben om U wel of niet een opdracht te geven. Daar weet ik op dit moment nog mets van. En ook al zou op dit moment mijn persoon lijke overtuiging zijn, dat ik zo'n parkeergarage een afschuwelijk ding zou vinden op het Wiihelminaplein en dat is mijn persoonlijke overtuiging! dan heb ik nog niet een mening over de plek waar mogelijk de andere twee parkeergarages zouden moeten komen of over de plek van de garage die niet op het Wiihelmina plein mag komen. Ik geloof niet, dat je met eenvoudig ja of nee zeggen dit soort belangrijke dingen af kunt doen. Ik kan me er dus op dit moment in vinden, dat de toon van Uw brief goed is: vriendelijk, prettig, zon der enige politieke bijbedoeling ik zie geen enkele kandidaat voor de Tweede Kamer achter de College tafel zitten. Ik praat er gewoon over als raadslid en heb een bepaalde mening gegeven over de kwestie, zoals ik dat bij ieder ander vraagstuk ook zou doen, zonder aanzien des persoons. Ik vind, dat U door maar één commissie te noemen in de brief eigenlijk de zaak een beetje te eng bekijkt en dat er dus een iets bredere formulering voor gevonden zou moeten worden. Ik zal daar niet een motie voor indienen. Het is wel duidelijk, dat mijn fractie op dit moment ook geen behoefte heeft om zakelijke reden voor de motie van Axies te stemmen. Wij zullen rustig te gen stemmen, zonder dat wij het oneens zouden zijn met bepaalde punten in het betoog van de heer Van Haaren. De heer Heidinga: Ik kan mij in grote lijnen wel aansluiten bij hetgeen de heer Vellenga gezegd heeft en eigenlijk ook wel in grote trekken bij hetgeen U voorstelt aan de betreffende commissie te berichten. Er is alleen één factor die voor mijn gevoel eigen lijk een beetje te weinig naar voren komt. En daar bedoel ik mee, dat wij echt de nodige zorg moeten hebben voor het blijven bestaan van de winkelstad van onze city. Want er voltrekken zich in de maatschappij heel wat veranderingen, ook op het gebied van de mid denstand. Willen wij onze city zo houden (aantrekke lijk, zodat de mensen daar hun grote koopcentrum vinden), dan moeten wij er, dacht ik, zeer nauwlettend op bedacht zijn, dat we daarvoor de mogelijkheden open houden. En nu zeg ik helemaal niet, dat het Col lege dat niet weet; natuurlijk weten B. en W. dat wel. Maar ik kom precies in het straatje van de heer De Jong als ik vraag: Duurt dit allemaal niet veel te lang? Scheppen wij niet eigenlijk de omstandigheden die we aan zien komen en die we niet willen? Ik heb met de heer De Jong het gevoel, dat we hier werkelijk op bedacht moeten zijn en dat wij moeten zorgen, dat het ons niet uit de hand loopt. Dat moest mij toch even van het hart, mijnheer de Voorzitter. De hear Singelsma: Ik hie net tocht, dat wy hjir dizze joun al in hiel debat krije soene oer de parkear- garaezjes, mar nou't it blykber dy kant al ütgiet, wol ik dochs efkes sizze, dat it my hiel gewoan taliket, dat in groep winkeliers in brief skriuwt en dat B. en W. dêrop dan antwurd jowe op in freonlike manear. Ik bin it mei de hear Van Haaren iens, dat dy dingen net yn de binnenstêd hawwe moatte, mar ik leau, dat it nou net de tiid is, dér wiidweidich oer to praten. De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij vanavond zeer beslist niet spreken over het pro en contra van par keergarages en de plaatsen waar die eventueel zou den moeten komen. Daar is de situatie niet rijp voor. Ik vind de suggestie van de heer Van Haaren ver meld in punt 1 van zijn motie niet ter zake dienen de. Dat is mijn mening. Er is niemand ook van onze zijde niet die voorstelt een parkeergarage te bou wen op het Wiihelminaplein. Ik dacht, dat hij zijn kruit beter kan verschieten op het moment, dat iemand in de toekomst wel met een dergelijk voorstel komt. Wij hebben, dacht ik, een volkomen juist voorstel ge daan. Ik kan de Raad de verzekering geven, dat dit probleem onze volle aandacht heeft. Het is geenszins de bedoeling dit op de lange baan te schuiven. Waar mee ik niet zeg daar moeten wij ons van bewust zijn dat wij op zeer korte termijn parkeergarages kunnen realiseren. We hebben de afgelopen week nog met een andere vertegenwoordiging uit onze samen leving ik bedoel het bestuur van het Zakencentrum zeer uitvoerig over deze problematiek gesproken en in dat gesprek hebben wij ook uiteengezet wat onze visie is en hoe wij denken tot een standpuntbepaling en tot voorstellen aan de Raad te komen. Weth. Tiek- stra zal op korte termijn het eerste gesprek hebben met de Commissie Structuurplan voor de Binnenstad, waarin ook een aantal vertegenwoordigers van de middenstand zijn opgenomen. In die bespreking komt dit punt al ter discussie. Weth. Tiekstra zal dan stellig uitvoerig met hen spreken over de voorstellen die zij hebben gedaan. Wij kunnen op dit moment met geen mogelijkheid tegen de Raad zeggen wanneer wij met concrete voor stellen hieromtrent in de Raad zullen komen, want wij kunnen dit probleem niet los zien van een aantal andere belangrijke facetten, betrekking hebben de op de ontwikkelingen in de binnenstad. Ik ben het wel met de heer Vellenga eens, wanneer hij zegt: „Moet dit beperkt blijven tot deze commissie?" Ik zou willen zeggen: Nee, dit is de eerste commissie waarin het besproken wordt, het zal stellig verder de normale procedure volgen. Ik noem in dit verband de Commis sie Ruimtelijke Ordening, die stellig hiermee ook ge confronteerd zal worden. Ik stel U voor niet in te gaan op de materie als zodanig. Ik zou U ook ernstig willen ontraden op dit moment de motie van de heer Van Haaren te ondersteunen. De heer Van Haaren: Ik ben het niet met U eens, mijnheer de Voorzitter, dat de motie niet terzake die nende is. Ik geloof, dat het wel terzake is, omdat daardoor de centrumwinkeliers heel duidelijk weten, waar ze aan toe zijn. (De Voorzitter: Dat weten ze ook van ons.) Dan zou ik het hier naar voren willen brengen, opdat ze het nog eens heel goed weten, voor al ook omdat ze aan het eind van hun brief schrijven: „Indien dit driejarig schema aangehouden zal kunnen worden, zullen wij ons eerdergenoemd aanbod gestand kunnen doen." Dat betekent: Als het binnen die drie jaar niet kan, dan geldt het aanbod niet meer. Maar gezien de opmerkingen van de heren Vellenga en Heidinga, waaruit mij heel duidelijk is gebleken, dat deze motie geen haalbare kaart is, wil ik om tijd verlies te voorkomen deze motie intrekken. Besloten wordt overeenkomstig het door B. en W. voor gestelde. Sub I. Mevr. Visscher-Bouwer: N.a.v. de brief van de be woners van twee schepen, liggende aan de Wissesdwin- ger, heb ik met deze mensen en met nog enkele ande ren een gesprek gehad. De reden van deze brief is, dat de opstellers uit het antwoord van de Wethouder hebben begrepen, dat ze in feite rechteloos zijn en er dus niets tegen verplaat sing te doen is. Ze hoopten door deze brief misschien een ligplaats te kunnen krijgen waar voorzieningen voor licht en water aanwezig zijn, zodat hun dit niet weer opnieuw geld zou gaan kosten. Ze zouden hier echter -evenals de meeste anderen erg graag blij ven liggen. Ze zijn vertrouwd met deze plaats, de kin deren gaan vlakbij op school. Er zijn ook bij deze bewoners enkelen die wel in een huis willen en die doen hiertoe al een tijdlang moeite. Maar ze hebben tijd nodig. Een flat is voor deze men sen niet erg aantrekkelijk. Zij zullen dus t.z.t. vanzelf verdwijnen. Mijn fractie zou willen voorstellen deze zaak nog eens te bekijken. Het verplaatsen van deze schepen zou zowel voor de Gemeente als voor de bewoners een probleem scheppen en we hebben al problemen genoeg. Wij zouden daarom niet bij voorbaat willen vastleggen, dat deze schepen hier beslist weg moeten en er van uit willen gaan, dat ze voorlopig kunnen blijven. O.i. geven deze schepen hier een gezellig aspect aan het stadsbeeld en de te maken groene berm hoeft geen be lemmering te zijn deze schepen hier te handhaven. Dit is met een paar kleine voorzieningen wel op te lossen. Mocht er t.z.t. aanleiding bestaan deze schepen hier toch nog weg te halen, dan zouden wij U willen voor stellen er dan mee bij de Raad te komen, zodat die zich er dan over kan uitspreken. De heer Tiekstra (weth.): Ik heb weinig toe te voegen aan hetgeen ik gezegd heb n.a.v. het betreffende plan, dat hier drie weken geleden aan de orde is ge weest. Ik heb toen nadrukkelijk gezegd, dat formeel de positie van deze woonschepenbewoners niet sterk is. Ik heb daarbij bewust het woord „formeel" ge bruikt, daarmee aangevende, dat ik materieel deze zaak belangrijker vind dan formeel. Verder heb ik wei nig toe te voegen aan het antwoord, dat door B. en W. is gegeven, n.l.: „Uiteraard zal van gemeentewege de nodige medewerking worden verleend bij het zoeken van een oplossing" enz. Ik dacht, dat het antwoord, dat ik de vorige keer heb gegeven, samen met het ant woord, dat nu door B. en W. wordt gegeven, voldoende is om aan te duiden, dat wij het belang van de mensen niet uit het oog zullen verliezen. De heer Vellenga: Hier rijzen snel misverstanden, mijnheer de Voorzitter. Ik heb de neiging te zeggen, dat mijn fractie het op prijs stelt deze zaak open te houden. U schrijft deze mensen een brief waarin staat, dat U medewerking verleent voor het geval ze verplaatst zouden moeten worden. Nou, dat is dan meegenomen. Maar, mogelijk doet zich die situatie niet voor. Wij zouden het dus op prijs stellen, dat tegen de tijd, dat die werken daar hun beslag krijgen en we een betere kijk hebben op de hele situatie daar, de Raad deze zaak nog eens kan bekijken en definitief kan beslissen of deze schepen al dan niet kunnen blij ven liggen. Wat wij dus poneren is: Het verzenden van déze brief met déze inhoud mag niet betekenen, dat defini tief besloten is, dat deze schepen in ieder geval t.z.t. die plek zullen moeten verlaten. Het betoog van mevr. Visscher hield in, dat deze mogelijkheid opengehouden moest blijven. Als dat een toevoeging zou kunnen zijn aan dat wat in het preadvies staat, dan zijn wij wel tevreden. De Voorzitter: In dat geval moet het preadvies wel iets gewijzigd worden. De heer Tiekstra (weth.): Ik kan kort zijn, want ik dacht, dat ik drie weken geleden al heb gezegd, wat de heer Vellenga nu vraagt. Ik heb toen nadrukkelijk toegezegd bereid te zijn na te gaan of het eventueel mogelijk is de schepen te laten liggen. Ik heb daarbij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 2