3
2
De heer Van Haaren: Ik wil een ander deel van het
antwoord van het College behandelen dan de heer De
Jong, n.l. het deel waar U schrijft, dat U met belang-
stemng hebt kennis genomen van de plannen om bin
nen drie jaar drie parkeergarages te bouwen. We we
ten, dat U vriendelijk en voorzichtig van aard bent,
mijnheer de Voorzitter. Daarbij komt nog, dat wij de
iandenjke verkiezingen naderen. De politieke partijen
zuilen waarschijnlijk alles vermijden om bepaalde groe
pen, zoals middenstanders, van zich af te stoten. Wij,
ais vertegenwoordigers van Axies, zijn wat minder
vriendelijk en voorzichtig en behoeven met het oog op
de verkiezingen niet iedereen te vriend te houden. Wij
zouden dan ook wiiien stellen, dat wij met afschuw en
ontzetting hebben kennis genomen van de plannen van
de Commissie Centrum Winkeliers. We hebben niets
tegen middenstanders in het algemeen en ook niets
tegen de centrumwinkeliers in het bijzonder. Wij zijn
het trouwens van harte met de Commissie Centrum
Winkeliers eens, dat er een wandelzone moet komen
van de Nieuwe Doelen tot aan het politiebureau, zodat
er in het centrum gezellig gewinkeld kan worden. Wij
zijn echter van oordeel, dat de automobilisten best
door nog andere winkelstraten naar de wandelzone
kunnen lopen en wijzen parkeergarages in de binnen
stad beslist van de hand. De heer Schweigmann heeft
in een interview in de Leeuwarder Courant gezegd,
dat, als een Amicitia-gebouw gebouwd kan worden,
ook best een grote parkeergarage voor auto's op het
Wiihelminaplein kan worden neergezet. Wij zijn ech
ter van mening, dat dit plein moet worden behouden
als een open ruimte bij het centrum waar allerlei eve
nementen kunnen plaats vinden en waar vrijdags de
markt wordt gehouden. Als deze ruimte niet voor eve
nementen wordt gebruikt dan mogen er best kort-par-
keerders worden toegelaten. Maar een afschuwelijke
kubus vol auto's dient er naar onze mening nooit te
komen. Tegen een parkeergarage op de plaats waar nu
de gevangenis staat, hebben wij geen overwegende be
zwaren, omdat zo'n ding niet afschuwelijker kan zijn
dan de huidige bebouwing en er geen stuk centrum
voor behoeft te worden opgeofferd. Het is van de
centrumwinkeliers echter wel bijzonder naïef om aan
de realisering van dit plan in 1972 te denken. Ik ken
de nieuwbouw-projecten en de urgentielijst van Justitie,
waar Leeuwarden eerst na Maastricht, Arnhem, Am
sterdam, Zwolle, Dordrecht, Drachten en Gouda voor
nieuwbouw aan de beurt is. Ik wed om een fles Beeren-
burg, dat die gevangenis in 1980 nog niet afgebroken
zal zijn. Voor plan no. 3 zal een stuk van de bin
nenstad moeten worden opgeofferd voor een parkeer
garage. De ruimte die thans bij het Gouverneursplein
aanwezig is en in de toekomst nog groter zal worden,
kan een heel wat betere bestemming krijgen dan een
opslagplaats voor auto's. Ik denk dan bijv. aan een ar
tikel van de heer J. J. Vriend: „Plan voor uitbreiding
van het Stadhuis van Leeuwarden". Het betreft een
plan van Ir. Kalma, dat nu net gepubliceerd is in
„Plan", het maandblad voor Ontwerp en Omgeving,
no. 2, 1971. Ik hoop van harte, dat in dit mooie stuk
van de binnenstad bij het Gouverneursplein nooit en te
nimmer een parkeergarage komt. Het zal U duidelijk
zijn, dat wij niet tevreden zijn met Uw antwoord aan
de Commissie Centrum Winkeliers. Het lijkt ons trou
wens eerlijker en juister de Commissie onomwonden
mede te delen, dat de genoemde bouwplannen nooit in
drie jaar gerealiseerd kunnen worden, ook al besluiten
zij hun brief met de mededeling, dat zij him aanbod
eigenlijk alleen gestand kunnen doen, indien dit drie
jarig schema aangehouden zal kunnen worden. Zelfs
als U het zou willen, zou U het niet kunnen. Voorts
zouden de centrumwinkeliers zich moeten realiseren,
dat de Leeuwarder bevolking geen gebouw in de stijl
van het Amicitia-gebouw op het Wiihelminaplein wil
hebben en dat deze Gemeenteraad een dergelijk plan
nooit zal kunnen goedkeuren. Ik stel dan ook in een
door mevr. Woudstra mede-ondertekende motie voor
de Commissie Centrum Winkeliers een geheel ander
antwoord te geven n.a.v. haar adres. De motie luidt
als volgt:
„De Raad van de Gemeente Leeuwarden, op 15 maart
1971 in vergadering bijeen; besluit het College van B.
en W. op te dragen de Commissie Centrum Winkeliers
n.a.v. hun schrijven van 23 februari 1971 te berichten,
dat:
le. deze Raad er beslist niet mee akkoord kan gaan,
dat op het Wiihelminaplein een bovengrondse parkeer
garage zal worden gebouwd;
2e. de overige, in de brief geopperde, plannen zul
len worden voorgelegd aan de Commissie voor het
Structuurplan voor de Binnenstad."
De heer Vellenga: Ik had het gevoel, dat het ge
woon om een procedure-voorstel ging. U had een brief
gekregen van een aantal mensen, U zei, dat U daar
met belangstelling kennis van had genomen dat
njkt mij heel normaal; zelfs al zou die belangstelling
gepaard gaan met afschuw, dan kan er nog wel be
langstelling aanwezig zijn en U hebt er over na
gedacht hoe U dit het beste kon beantwoorden. En nu
was mijn gevoelen al, dat het de vraag is, of U zou
kunnen volstaan met alleen maar het plan in de amb
telijke Commissie voor het Structuurplan te brengen,
omdat er een aantal facetten aan de orde zijn, wan
neer je over parkeergarages gaat praten. Mijn eerste
reactie zou geweest zijn: Eerst die commissie, dan mo
gelijk nog een andere commissie die de zaak van de
wandelzone bekijkt, mogelijk de stadhuiscommissie
vanuit de Gemeenteraad en misschien zou er nog wel
een commissie te verzinnen zijn. Duidelijk, om aan te
tonen, dat hier een samenhang is van een aantal za
ken. Ik dacht, dat het zin heeft, dat U een brief schrijft
aan de mensen die U een brief hebben geschreven, met
als inhoud, dat U ambtelijk en bestuurlijk de nodige
tijd wilt hebben om alle facetten van uit vraagstuk
eens grondig te bekijken. Daarna kan het in de Raad
terug komen en dan heeft de Raad ook zoveel gegevens
van de diverse kanten die aan dit vraagstuk vastzitten,
dat ik dan pas reden kan hebben om U wel of niet een
opdracht te geven. Daar weet ik op dit moment nog
mets van. En ook al zou op dit moment mijn persoon
lijke overtuiging zijn, dat ik zo'n parkeergarage een
afschuwelijk ding zou vinden op het Wiihelminaplein
en dat is mijn persoonlijke overtuiging! dan heb
ik nog niet een mening over de plek waar mogelijk de
andere twee parkeergarages zouden moeten komen of
over de plek van de garage die niet op het Wiihelmina
plein mag komen. Ik geloof niet, dat je met eenvoudig
ja of nee zeggen dit soort belangrijke dingen af kunt
doen. Ik kan me er dus op dit moment in vinden, dat
de toon van Uw brief goed is: vriendelijk, prettig, zon
der enige politieke bijbedoeling ik zie geen enkele
kandidaat voor de Tweede Kamer achter de College
tafel zitten. Ik praat er gewoon over als raadslid en
heb een bepaalde mening gegeven over de kwestie,
zoals ik dat bij ieder ander vraagstuk ook zou doen,
zonder aanzien des persoons. Ik vind, dat U door maar
één commissie te noemen in de brief eigenlijk de zaak
een beetje te eng bekijkt en dat er dus een iets bredere
formulering voor gevonden zou moeten worden. Ik zal
daar niet een motie voor indienen.
Het is wel duidelijk, dat mijn fractie op dit moment
ook geen behoefte heeft om zakelijke reden voor
de motie van Axies te stemmen. Wij zullen rustig te
gen stemmen, zonder dat wij het oneens zouden zijn
met bepaalde punten in het betoog van de heer Van
Haaren.
De heer Heidinga: Ik kan mij in grote lijnen wel
aansluiten bij hetgeen de heer Vellenga gezegd heeft
en eigenlijk ook wel in grote trekken bij hetgeen U
voorstelt aan de betreffende commissie te berichten.
Er is alleen één factor die voor mijn gevoel eigen
lijk een beetje te weinig naar voren komt. En daar
bedoel ik mee, dat wij echt de nodige zorg moeten
hebben voor het blijven bestaan van de winkelstad van
onze city. Want er voltrekken zich in de maatschappij
heel wat veranderingen, ook op het gebied van de mid
denstand. Willen wij onze city zo houden (aantrekke
lijk, zodat de mensen daar hun grote koopcentrum
vinden), dan moeten wij er, dacht ik, zeer nauwlettend
op bedacht zijn, dat we daarvoor de mogelijkheden
open houden. En nu zeg ik helemaal niet, dat het Col
lege dat niet weet; natuurlijk weten B. en W. dat wel.
Maar ik kom precies in het straatje van de heer De
Jong als ik vraag: Duurt dit allemaal niet veel te
lang? Scheppen wij niet eigenlijk de omstandigheden
die we aan zien komen en die we niet willen? Ik heb
met de heer De Jong het gevoel, dat we hier
werkelijk op bedacht moeten zijn en dat wij moeten
zorgen, dat het ons niet uit de hand loopt. Dat moest
mij toch even van het hart, mijnheer de Voorzitter.
De hear Singelsma: Ik hie net tocht, dat wy hjir
dizze joun al in hiel debat krije soene oer de parkear-
garaezjes, mar nou't it blykber dy kant al ütgiet,
wol ik dochs efkes sizze, dat it my hiel gewoan taliket,
dat in groep winkeliers in brief skriuwt en dat B. en
W. dêrop dan antwurd jowe op in freonlike manear.
Ik bin it mei de hear Van Haaren iens, dat dy
dingen net yn de binnenstêd hawwe moatte, mar ik
leau, dat it nou net de tiid is, dér wiidweidich oer to
praten.
De Voorzitter: Ik stel voor, dat wij vanavond zeer
beslist niet spreken over het pro en contra van par
keergarages en de plaatsen waar die eventueel zou
den moeten komen. Daar is de situatie niet rijp voor.
Ik vind de suggestie van de heer Van Haaren ver
meld in punt 1 van zijn motie niet ter zake dienen
de. Dat is mijn mening. Er is niemand ook van onze
zijde niet die voorstelt een parkeergarage te bou
wen op het Wiihelminaplein. Ik dacht, dat hij zijn
kruit beter kan verschieten op het moment, dat iemand
in de toekomst wel met een dergelijk voorstel komt.
Wij hebben, dacht ik, een volkomen juist voorstel ge
daan. Ik kan de Raad de verzekering geven, dat dit
probleem onze volle aandacht heeft. Het is geenszins
de bedoeling dit op de lange baan te schuiven. Waar
mee ik niet zeg daar moeten wij ons van bewust
zijn dat wij op zeer korte termijn parkeergarages
kunnen realiseren. We hebben de afgelopen week nog
met een andere vertegenwoordiging uit onze samen
leving ik bedoel het bestuur van het Zakencentrum
zeer uitvoerig over deze problematiek gesproken en
in dat gesprek hebben wij ook uiteengezet wat onze
visie is en hoe wij denken tot een standpuntbepaling
en tot voorstellen aan de Raad te komen. Weth. Tiek-
stra zal op korte termijn het eerste gesprek hebben
met de Commissie Structuurplan voor de Binnenstad,
waarin ook een aantal vertegenwoordigers van de
middenstand zijn opgenomen. In die bespreking komt
dit punt al ter discussie. Weth. Tiekstra zal dan stellig
uitvoerig met hen spreken over de voorstellen die zij
hebben gedaan.
Wij kunnen op dit moment met geen mogelijkheid
tegen de Raad zeggen wanneer wij met concrete voor
stellen hieromtrent in de Raad zullen komen,
want wij kunnen dit probleem niet los zien van een
aantal andere belangrijke facetten, betrekking hebben
de op de ontwikkelingen in de binnenstad. Ik ben het
wel met de heer Vellenga eens, wanneer hij zegt:
„Moet dit beperkt blijven tot deze commissie?" Ik zou
willen zeggen: Nee, dit is de eerste commissie waarin
het besproken wordt, het zal stellig verder de normale
procedure volgen. Ik noem in dit verband de Commis
sie Ruimtelijke Ordening, die stellig hiermee ook ge
confronteerd zal worden. Ik stel U voor niet in te gaan
op de materie als zodanig. Ik zou U ook ernstig willen
ontraden op dit moment de motie van de heer Van
Haaren te ondersteunen.
De heer Van Haaren: Ik ben het niet met U eens,
mijnheer de Voorzitter, dat de motie niet terzake die
nende is. Ik geloof, dat het wel terzake is, omdat
daardoor de centrumwinkeliers heel duidelijk weten,
waar ze aan toe zijn. (De Voorzitter: Dat weten ze
ook van ons.) Dan zou ik het hier naar voren willen
brengen, opdat ze het nog eens heel goed weten, voor
al ook omdat ze aan het eind van hun brief schrijven:
„Indien dit driejarig schema aangehouden zal kunnen
worden, zullen wij ons eerdergenoemd aanbod gestand
kunnen doen." Dat betekent: Als het binnen die drie
jaar niet kan, dan geldt het aanbod niet meer.
Maar gezien de opmerkingen van de heren Vellenga
en Heidinga, waaruit mij heel duidelijk is gebleken,
dat deze motie geen haalbare kaart is, wil ik om tijd
verlies te voorkomen deze motie intrekken.
Besloten wordt overeenkomstig het door B. en W. voor
gestelde.
Sub I.
Mevr. Visscher-Bouwer: N.a.v. de brief van de be
woners van twee schepen, liggende aan de Wissesdwin-
ger, heb ik met deze mensen en met nog enkele ande
ren een gesprek gehad.
De reden van deze brief is, dat de opstellers uit het
antwoord van de Wethouder hebben begrepen, dat ze
in feite rechteloos zijn en er dus niets tegen verplaat
sing te doen is. Ze hoopten door deze brief misschien
een ligplaats te kunnen krijgen waar voorzieningen
voor licht en water aanwezig zijn, zodat hun dit niet
weer opnieuw geld zou gaan kosten. Ze zouden hier
echter -evenals de meeste anderen erg graag blij
ven liggen. Ze zijn vertrouwd met deze plaats, de kin
deren gaan vlakbij op school.
Er zijn ook bij deze bewoners enkelen die wel in een
huis willen en die doen hiertoe al een tijdlang moeite.
Maar ze hebben tijd nodig. Een flat is voor deze men
sen niet erg aantrekkelijk. Zij zullen dus t.z.t. vanzelf
verdwijnen.
Mijn fractie zou willen voorstellen deze zaak nog
eens te bekijken. Het verplaatsen van deze schepen
zou zowel voor de Gemeente als voor de bewoners een
probleem scheppen en we hebben al problemen genoeg.
Wij zouden daarom niet bij voorbaat willen vastleggen,
dat deze schepen hier beslist weg moeten en er van
uit willen gaan, dat ze voorlopig kunnen blijven. O.i.
geven deze schepen hier een gezellig aspect aan het
stadsbeeld en de te maken groene berm hoeft geen be
lemmering te zijn deze schepen hier te handhaven. Dit
is met een paar kleine voorzieningen wel op te lossen.
Mocht er t.z.t. aanleiding bestaan deze schepen hier
toch nog weg te halen, dan zouden wij U willen voor
stellen er dan mee bij de Raad te komen, zodat die
zich er dan over kan uitspreken.
De heer Tiekstra (weth.): Ik heb weinig toe te
voegen aan hetgeen ik gezegd heb n.a.v. het betreffende
plan, dat hier drie weken geleden aan de orde is ge
weest. Ik heb toen nadrukkelijk gezegd, dat formeel
de positie van deze woonschepenbewoners niet sterk
is. Ik heb daarbij bewust het woord „formeel" ge
bruikt, daarmee aangevende, dat ik materieel deze
zaak belangrijker vind dan formeel. Verder heb ik wei
nig toe te voegen aan het antwoord, dat door B. en W.
is gegeven, n.l.: „Uiteraard zal van gemeentewege de
nodige medewerking worden verleend bij het zoeken
van een oplossing" enz. Ik dacht, dat het antwoord,
dat ik de vorige keer heb gegeven, samen met het ant
woord, dat nu door B. en W. wordt gegeven, voldoende
is om aan te duiden, dat wij het belang van de mensen
niet uit het oog zullen verliezen.
De heer Vellenga: Hier rijzen snel misverstanden,
mijnheer de Voorzitter. Ik heb de neiging te zeggen,
dat mijn fractie het op prijs stelt deze zaak open te
houden.
U schrijft deze mensen een brief waarin staat, dat
U medewerking verleent voor het geval ze verplaatst
zouden moeten worden. Nou, dat is dan meegenomen.
Maar, mogelijk doet zich die situatie niet voor.
Wij zouden het dus op prijs stellen, dat tegen de
tijd, dat die werken daar hun beslag krijgen en we
een betere kijk hebben op de hele situatie daar, de
Raad deze zaak nog eens kan bekijken en definitief
kan beslissen of deze schepen al dan niet kunnen blij
ven liggen.
Wat wij dus poneren is: Het verzenden van déze
brief met déze inhoud mag niet betekenen, dat defini
tief besloten is, dat deze schepen in ieder geval t.z.t. die
plek zullen moeten verlaten. Het betoog van mevr.
Visscher hield in, dat deze mogelijkheid opengehouden
moest blijven. Als dat een toevoeging zou kunnen zijn
aan dat wat in het preadvies staat, dan zijn wij wel
tevreden.
De Voorzitter: In dat geval moet het preadvies wel
iets gewijzigd worden.
De heer Tiekstra (weth.): Ik kan kort zijn, want ik
dacht, dat ik drie weken geleden al heb gezegd, wat
de heer Vellenga nu vraagt. Ik heb toen nadrukkelijk
toegezegd bereid te zijn na te gaan of het eventueel
mogelijk is de schepen te laten liggen. Ik heb daarbij