14
15
harmonische ontwikkeling voor het gehele Noorden tot
stand zal komen.
Ik zou nog een paar opmerkingen willen maken die
aan de verdere voortgang van de zaak vast zitten.
Behalve Groningen en Friesland moet ook de rijksover
heid ja zeggen. De rijksoverheid heeft uiteraard het
rapport ontvangen, de rijksoverheid zal wel wachten
tot er reacties komen uit de betreffende gebieden. Al
leen wij moeten er met zijn allen, dacht ik, voor zorgen,
dat de motor die moet gaan draaien, niet gehinderd
wordt door allerlei belemmeringen. Er is op het ogen
blik een voorontwerp-wet voor het wetenschappelijk
onderwijs, er is een voorontwerp-wet over de samen
hang tussen het hoger beroepsonderwijs en het weten
schappelijk onderwijs. Dat laatste ontwerp speelt mee
op de wijze zoals in het rapport gezegd wordt. In
het rapport wetenschappelijk onderwijs zitten wel een
aantal facetten die aanleiding zouden kunnen zijn om
de zaak, gezien de studie die aan dat voorstel vast zit,
op een laag pitje te zetten. Er kan weer veel gestu
deerd worden. Eén van de punten, die wij noemen, is
de kandidaatsopleiding, en die wordt in de Nota-Posthu-
mus en het voorontwerp van wet niet genoemd. Wij
hopen, dat er niet zodanig op gestudeerd zal worden,
dat het een reden is om het voorlopig op een zacht
pitje te zetten. Wij hopen ook, dat de gemeente Leeu
warden haast zal maken met het bouwrijp maken, met
het voorbereiden van het bouwrijp maken eigenlijk,
van de plaats waar de universitaire vestiging zal kun
nen komen. We zijn net bezig geweest over een aan
grenzend gebied. Er zitten enorm veel problemen
aan vast; daar is het probleem van het verwerven van
de grond; net als in Camminghaburen zal men hier te
maken krijgen met de structuur van de grond. Het is
zaak, dat wij, als wij over een paar jaar klaar willen
zijn om de universiteit te ontvangen, op zeer korte
termijn beginnen met een reële aanpak van het ge
bied waar deze universiteit haar plaats zal kunnen
vinden. Dat betekent dus een voorbereiding voor een
bestemmingsplan, dat betekent zo snel mogelijk door
gaan met de verwerving van dit gebied, en dat be
tekent ook, dat er een bereidheid moet zijn op voor
hand te investeren. We hebben geen enkele zekerheid,
dat alles zo zal lopen als we graag willen. Wij zullen
in het vertrouwen, dat het tot stand komt, bereid
moeten zijn al op dit moment beslissingen te nemen
tot investeringen in het gebied waar de universiteit zal
komen. Dat is het concrete aandeel, dat Leeuwarden
hier kan leveren. Dat gaat uit boven het universitaire
ja, dat is een reëel ja. Ik zou daar met nadruk de aan
dacht op willen vestigen.
Mevr. Woudstra-Peene: Ook onze fractie vindt het
rapport Universitaire Vestiging een heel goed rapport
en wij kunnen ons ook wel stellen achter de in de
raadsbrief genoemde stellingen. Wij zijn alleen zo vre
selijk nieuwsgierig wij hopen daar enig antwoord
op te krijgen naar het volgende. De eerste stelling
uit het rapport, genoemd in de raadsbrief op blz. 1
onderaan, luidt: „Samenvattend spreekt de werkgroep
als haar oordeel uit, dat een universitaire vestiging
in Friesland in het verband van één universiteit van
het Noorden met kracht moet worden nagestreefd."
Heeft U er enig idee van welke krachtpatserij daar
voor ontwikkeld zal kunnen worden
De hear Singelsma: Nei alle opteine lüden dy't ik
hjir al heard haw, soe ik hast yn 'e wille wêze my dér
mar by oan to sluten, mar dat doch ik dochs net
hielendal.
Ik hie fansels it leafste hawn, dat wy hjir yn Frys-
lan in eigen universiteit krije soene. Dat wie yn it
forline net mooglik. De hear Cals miende doedestiids,
dat dat in greate konkurrinsje foarmje soe foar de
Grinzer Universiteit. De saek stiet der sa stadichoan
hwat oars foar. Grins fielt der hwat mear foar, ien-
faldich omt Grins oerrint hwat de sub-fakulteiten oan-
bilanget fan de fakken dy't op 'e maetskippij rjochte
binne. Dêrom binne se nou hwat happiger fansels. Nou
sitte wy mei in nuvere maet yn it skip. Oan de iene
kant bisiket Grins fansels alle ynstellingen dy't wy
hawwe nei him ta to lüken en oan de oare kant moatte
wy fansels mei Grins yn 'e mande bisykje om hjir dy
universiteit fan 'e groun to krijen. Ik bin lykwols bliid,
dat dit net in fakulteit wurde sil, dy't oan it kandi-
daetseksamen ta giet, mar dat it in folsleine universi
teit wurde sil, spesiael foar de maetskippijfakken. It
is wol eigenaerdich, dat de fraech nei de fakken hjir
3m Fryslan net oerien komt mei hwat Grins nou ta-
fallich oer hat. Mar goed, wy sitte dus foar it feit,
dat wy hjir strak in oplieding krije en ik soe as earsté
fraech oan de Wethalder stelle wolle: Kin de Wethal-
der ek meidiele hwannear dit spul fan 'e groun komt?
Dat is in bilangrike fraech. (De heer Ten Brug (weth.):
Dat kan hij niet.) Mar ik woe dochs wol graech, dat
Jo Jou ljocht der ris oer skine lieten. Fjouwer ynstan-
sjes moatte hjir harren fiat oan jaen, de Provinsje, üs
gemeente, de akademy en de stêd Grins. En men seit
dat by dy léste nochal hwat tükelteammen sitte. (Stem:
Wat zijn dat?) Dat binne swierrichheden. (Laitsjen)
Ik nim oan, dat as Grins net wol, der noch wol hwat
op priemmen stiet. Dan soe miskien dy folsleine uni
versiteit, dy't nou net mooglik is, dochs wol wer in
kans hawwe.
Yn it twadde plak soe ik it folgjende freegje wolle.
Ik haw twa oanbiedingsbrieven by my. Ien fan de
Steaten en ien fan de Gemeente. (De heer Ten Brug
(weth.): De eerste is hier natuurlijk niet aan de orde.)
Né, dat is wol sa, mar it liket my dochs wol goed, dat
wy in mienskiplik front foarmje. En ik soe wol
graech wolle, dat de hearskaren foriene oprukke. De
provinsje seit: „Wel zouden wij in het antwoord aan
de commissie sterk bepleit willen zien, dat niet alleen
het beheer, maar ook het bestuur van de vestiging
van Leeuwarden zoveel mogelijk wordt gedecentrali
seerd." Dus bihear en bistjür hjir. Hwat seit de Ge
meente: „Dat de vestiging in Friesland en die in Gro
ningen delen worden van de Universiteit van het Noor
den". As ik nou foar ien ding bang bin dan is dat wol
foar dy kreet: „het Noorden".) „met één bestuur, één
wetenschappelijk corps, en met een taakverdeling tus
sen de beide delen en een gecentraliseerd beheer vloeit
naar onze mening logisch voort uit de gehele concep
tie." Ik sjoch hjir fan provinsje en gemeente in for-
skillend stanpunt. Ik soe de Wethalder freegje wolle
hwat hjirfan de reden is.
Yn it tredde plak dit. Nou't minister Veringa yn
dizze kabinetsperioade noch pleitet foar in forkoarting
fan de stüdzjedür kin dat syn ynfloed hawwe op de
prognoses en sahwat dy't hjir yn dit boekje hwer't
fan sein wurdt, dat it sa'n goed rapport is; ik moat
sizze: der steane hiel hwat dingen yn dy't wol oan to
fjochtsjen wiene dellein binne. Kin dit ek syn yn
floed hawwe op de hiele opset?
De heer Ten Brug (weth.): In navolging van het
College hebben ook de heren Snel en Rijpma dit rap
port een goed rapport genoemd. De heer Singelsma
vindt het ook wel een goed rapport, maar vindt, dat
er toch hier en daar nog wel iets van te zeggen valt.
Ik geloof, dat die twee dingen elkaar niet hoeven uit
te sluiten. Als er niets op te zeggen zou zijn, zou je
je eigenlijk moeten afvragen of het wel helemaal goed
zit. Ik dacht, dat we hier te maken hebben met een
vrij nuchter rapport. Dat is misschien een stuk Gro
ninger inslag, maar ik dacht, dat wij daar dankbaar
voor mochten zijn.
Het rapport gaat de heer Snel heeft het ge
noemd uit van de wenselijkheden voor Friesland van
universitair onderwijs, m.n. om daardoor de sociaal-
economische en de sociaal-culturele achterstand in te
halen en ook om de participatie van de Friese jonge
lui in het universitaire onderwijs daardoor te kunnen
verhogen. Het rapport geeft ook duidelijk aan, dat de
participatie binnen een bepaalde kring van een uni
versitaire vestiging groter is dan in andere gebieden.
Ik zal daar niet al te ver op in gaan. Ik dacht, dat
het rapport verder op dit punt duidelijk genoeg was.
Er wordt van ons in deze brief van de Commissie voor
Wetenschappelijk Onderwijs een vrij eenvoudige beslis
sing gevraagd. Want er wordt gevraagd: Gaan jullie
met de hoofdlijnen van dit rapport akkoord? Eigenlijk
om te weten of de commissie in overleg met de dele
gatie van Groningen tot een verdere uitwerking van
dit rapport, tot een concretisering en een met vaart
eraan werken kan komen (dat is een vertaling van
„met kracht voortzetten", mevr. Woudstra). Dat komt
dan ook helemaal in de sfeer waarover de heer Rijpma
heeft gesproken, want hier wordt natuurlijk, zegt de
heer Rijpma, slechts een begin gemaakt. Nu kun je
dat tweeledig opvatten. Het is nog maar een
begin, maar vergeleken met de situatie waarin wij een
aantal jaren geleden verkeerden (de onderzoekingen,
de rapporten van de toenmalige commissie van weten
schappelijk onderwijs, de contacten met de Universiteit
van Groningen, de contacten indertijd met andere uni
versiteiten) is hetgeen hier ligt een zeer belangrijke
stap voorwaarts. Er moeten inderdaad en dat is
hier ietwat gemakkelijker dan in de Groninger contreien
ook antwoorden worden gegeven door de universi
teit, door het provinciaal bestuur van Groningen en
door het gemeentebestuur van Groningen. Ik kan de
Raad meedelen, dat wij kortgeleden een gesprek hebben
gehad (de Burgemeester en ik) met de Burgemeester
en de Wethouder van Onderwijs van Groningen om eens
af te tasten hoe op dat moment het standpunt van het
gemeentebestuur van Groningen was. Ik kan daarvan
zeggen, dat het Groninger gemeentebestuur (en ik had
het niet anders verwacht) bereid is deze zaak nuchter
te bekijken en de voor- en nadelen af te wegen. Zij
kunnen op dit moment niet verder, want de bespreking
met het provinciaal bestuur, die toen op korte termijn
zou worden gehouden en nu mogelijk al is gehou
den moest nog plaats hebben en bovendien wacht
men daar ook op verdere reacties van de universiteit.
Ik kan me dat ook best voorstellen. Men kan daar
minder vlug opereren dan wij in Friesland kunnen,
want het mag bekend zijn, dat de universiteit in haar
gehele opbouw, en m.n. in Groningen, danig aan het
veranderen is en het is zo nu en dan moeilijk vast te
stellen, welke commissie en welke raad iets moet be
slissen. Of dat nu een raad moet zijn die er niet meer
is, of een die er nog moet komen is een van de pro
blemen die in de universitaire wereld van Groningen
aan de orde van de dag zijn. Natuurlijk is het niet de
bedoeling deze hele zaak op een laag pitje te zetten.
Natuurlijk is het de bedoeling, wanneer wij hiermee
wat verder zijn, met kracht en met vaart te streven
naar verwezenlijking. Ik kan hier zonder meer verkla
ren, dat dat zeker ook de bedoeling is van het Friese
deel van de commissie die dit rapport tot stand heeft
gebracht. Wij zullen zoals de heer Rijpma zegt
inderdaad haast moeten maken met allerlei voorberei
dingen die moeten gebeuren wanneer een deel van de
universiteit van Groningen hier naar Friesland komt.
Er zijn daarvoor ook al de nodige besprekingen ge
weest en er zullen deze week ook weer besprekingen
plaats vinden. Er is enige tijd geleden ook al met G.S.
gesproken over het probleem van het financieren van
de aankopen in de betreffende gebieden. Dat is een
apart probleem. We hebben alle vertrouwen gezien
ook het belang, dat de provincie m.b.t. de universitaire
vestiging ziet; dat mag duidelijk blijken uit hetgeen
in de kranten heeft gestaan omtrent de brief die G.S.
over dit punt aan de Staten hebben gezonden in de
medewerking van die zijde.
Dan kom ik bij de door de heer Singelsma aange
haalde tegenstelling, die zou bestaan tussen het voor
stel van G.S. en het voorstel van B. en W. Ik wil direct
wijzen op een misverstand. De goede, aandachtige
lezer had, wanneer hij het rapport er bij had gehaald
en dat had vergeleken met de brief, kunnen lezen, dat
waar wij spreken van „delen van één universiteit, met
één bestuur, met één wetenschappelijk corps, met een
taakverdeling tussen de beide delen en een gecentrali
seerd beheer" had moeten staan zoals dat ook in het
rapport staat „zo mogelijk een gedecentraliseerd be
heer". De tegenstelling op dat punt ligt er niet, alleen
is er een nuanceverschil. G.S. hebben er nog bij aange
tekend „eigenlijk zouden we ook moeten streven naar
een gedecentraliseerd bestuur". En die nuance zit ook
wel in het rapport, want er staat (en ik geloof, dat
G.S. dit misschien niet helemaal goed voor ogen hebben
gehad toen ze dit zinnetje schreven, want wat het
uitgangspunt van het rapport is, weten G.S. even goed
als wij)„Er wordt uitgegaan van één universiteit, de
Universiteit van het Noorden". Dat Noorden mag de
heer Singelsma zo omschrijven als hij dat wil en daar
heb ik geen bezwaar tegen, maar ik dacht, dat je hier
inderdaad de nuchtere situatie ziet, dat de Groninger
commissieleden er eventueel aan willen meewerken, dat
een deel van de Universiteit van Groningen naar Fries
land gaat. De heer Singelsma zegt, dat ze al jaren
bezig zijn om alles wat in Friesland is naar Groningen
te halen en ik dacht, dat je dan des te meer waarde
aan dit standpunt moet hechten dan anders het geval
zou zijn. Dit is niet zo maar een Groninger gebaar. Het
feit, dat men een deel van de universiteit wil afstaan,
betekent, dat de overwegingen die in Groningen hebben
gegolden om tot dit standpunt te komen, inderdaad
zeer zwaar wegen. Uitgaande van één universiteit ge
loof ik, dat je nuchter gezien ook uit kunt gaan van
één bestuur. De feiten liggen er de uitspraken van
minister Cals zijn er geweest en die kan ik volledig
begrijpen dat een eigen universiteit, een volledig
zelfstandige universitaire vestiging in Friesland, niet
haalbaar is en ik geloof, dat je, hoe je dat ook verder
zou waarderen, gewoon voor die feiten moet buigen.
Dan moet je ook uitgaan van één bestuur, maar met
de nuance, dat nagegaan moet worden, of er niet ver
schillende bestuurscommissies zouden kunnen komen.
Een belangrijk punt en daar heeft ook de heer
Snel op gewezen is de kwestie van de integratie
tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk on
derwijs. Dat is voor Friesland een zeer belangrijk punt.
Want we ontkomen niet aan die integratie. Gezien de
hele ontwikkeling van het hoger beroepsonderwijs en
de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderwijs
zal er een integratie moeten komen. Des te meer is
het wenselijk, dat wij een universitaire vestiging in
Friesland krijgen, en m.n. ook in Leeuwarden, om ons
hoger beroepsonderwijs ook inderdaad te houden op
het peil waarop het in andere universiteitssteden zou
kunnen komen. Dus niet alleen om het universitaire on
derwijs maar ook ter wille van het hier gevestigde
hoger beroepsonderwijs en dat hoger beroepsonderwijs,
dat wij hier nog zo node missen (en dan denk ik m.n.
aan de h.e.a.o. en de Sociaal-Culturele Academie). Ook
terwille van dat laatste is een universitaire vestiging
van het allergrootste belang.
Nu een paar opmerkingen over het voorontwerp van
wet van Minister Veringa. De heer Snel heeft er al
op gewezen, dat die integratie tussen hoger beroeps
onderwijs en wetenschappelijk onderwijs ook daarin al
wordt genoemd. Dat is een punt, dat dit rapport als
ik het populair mag zeggen helemaal in de kaart
speelt. Dan is er dat andere punt. Hoe werkt die ver
korting van de studieduur op de prognoses in? Nu is het
in het algemeen zo, dat tot nu toe is gebleken, dat de
prognoses die men gemaakt heeft voor de groei van
de universiteiten, de laatste tijd altijd beneden de wer
kelijkheid waren, m.n. wat betreft de Groninger Uni
versiteit. Dat aannemende zal deze verkorting van de
studieduur (waarbij wij ons ook nog moeten afvragen
of dit haalbaar zal zijn, want er wordt al van diverse
zijden heftig tegen geprotesteerd) op deze prognoses
weinig invloed hebben. Waarschijnlijk zal de groei iets
verder naar de toekomst worden verschoven, misschien
vijf jaar. Want de groei gaat door, alleen de duur
van de studie zal korter zijn, maar dat zal de groei
zeker niet tegenhouden. Naast de verkorting van de
studieduur speelt m.n. de situatie, dat het propadeu-
tisch en het kandidaatsexamen samen zullen vallen,
waarbij dan wordt bekeken of het verantwoord is de
student verder te laten studeren. Het afvallen van stu
denten zal een sterke groei van het hoger beroeps
onderwijs tot gevolg hebben. De studenten die de studie
moeten opgeven zullen hun aansluiting zoeken in de
sfeer van h.e.a.o., Sociaal-Culturele Academie, het Ho
ger Technisch Onderwijs, het Hoger Landbouw Onder
wijs enz. Des te meer klemt het dan ook te zorgen, dat
de integratiemogelijkheid hier aanwezig is. Ik dacht, dat
een van de voordelen van dit rapport is (afgezien van
het feit, dat het zo belangrijk is daar zijn we het
allemaal wel over eens dat in Friesland de moge
lijkheid van universitair onderwijs is), dat er op ge
wezen wordt, dat het zo bijzonder noodzakelijk is te
komen tot die integratie en dat men op dit punt m.n.
in Friesland wil experimenteren. Met zo'n aanzet kun
je experimenteren. Niet alleen met integratie, maar
ook met verkorte studieduur, met andersoortige oplei
dingen (het baccalaureaatsexamen speelt hier ook nog
mee) kan men experimenteren en ik dacht, dat het
bijzonder gunstig was om inderdaad die experimenten,
die in een totaal universitair verband zoals het nu
reilt en zeilt onmogelijk zijn, bij een vestiging als deze