ÏZS
Wij hebben aldus geoordeeld: Laat het nieuwe College
in volle vrijheid de begroting verder voorbereiden. De
begroting is, zoals U weet, omstreeks 1 december aan
de Raad aangeboden. Dat er een periode van drie
maanden voor nodig was om de zaak voor elkaar te
krijgen, is op zichzelf ook wel te begrijpen. De
procedure geeft aan, dat er tussen het aanbieden van
de begroting aan de Raad en het inzenden bij G.S.
twee maanden behoren te liggen. En dat is een zeer
krappe tijd. Onze procedure heeft vier maanden
gevergd. Ook de kwestie van inspraak en verdere
democratisering heeft invloed op de begrotings
voorbereiding, in die zin, dat deze iets meer tijd kost.
Wij hebben bovendien nog de moeilijkheden gehad met
de reorganisatie van de G.G.D. en met Triotel. Het
was niet mogelijk de begroting van deze tak van dienst,
ook van het laatstgenoemd onderdeel, vóór 1 april in
B. en W. te krijgen. (De indiening bij B. en W. van de
diverse begrotingen vóór deze datum is een eis voor
het gereed hebben van de aan de Raad aan te bieden
begrotingen.) Hierdoor en ook door de personeels-
moeilijkheden, die wij op tal van fronten nog hadden,
is het ons doodgewoon niet gelukt de begroting op tijd
bij de Raad in te dienen. Ik geloof, dat we er nog
dankbaar voor mogen zijn, dat het niet later dan eind
maart ils geworden. Het streven t.a.v. de begroting
1972 is erop gericht, dat we, zo enigszins mogelijk, een
maand inhalen. We hopen, dat wij volgend jaar eind
februari de begrotingszitting kunnen houden. Ik weet
dus bij voorbaat al, dat we weer twee maanden over
het officieel daarvoor gestelde tijdstip heen zullen zijn,
maar we houden er dus wel rekening mee, dat we, als
het ook maar enigszins mogelijk is, in de richting van
een vroegere indiening moeten koersen. Het is dus wel
een punt, dat onze aandacht heeft.
Mevr. Dijkstra heeft verder gewezen op de financiële
verhouding Rijkigemeenten en zij heeft een aantal
cijfers genoemd. Ik heb er zopas bij de beantwoording
van de opmerkingen van de heer Vellenga al op gewezen
dat wij door de Financiële verhoudingswet financieel
vleugellam worden gehouden, maar ik geloof toch, dat
er wel verbetering in deze situatie zal komen, gelet
ook op de grote bezwaren, die in de kring van de
gemeenten m.b.t. deze verhouding leven. We hebben
ook een tijd gehad, dat wij iets meer kregen van het
Rijk. Uit de Miljoenennota over 1966, '67, '68 blijkt, dat
wij toen wel iets beter aan onze trekken zijn gekomen.
Nu is de zaak weer even teruggedraaid en ik geloof,
dat wij er ons best voor zullen moeten doen, ook via
de vertetgenwoordigers in de Tweede Kamer, te pro
beren de verhouding weer zo te krijgen, diat in ieder
geval de gemeenten niet langer in de hoek van de
verdrukking zitten, want dat is op het ogenblik wel
een klein tikkeltje het geval.
Mevr. Dijkstra heeft, zoals gezegd, het pleit gevoerd
en het klonk ons als muziek in de oren voor
versterking van de autonomie van de gemeenten. Zij
zag die autonomie aangetast. Wij moeten er bijzonder
attent op zijn, dat dat niiët gebeurt, maar ik geloof, dat
die autonomie nog wel zo sterk is, dat we er nog heel
wat mee kunnen doen. Zij heeft in haar betoog i.z. de
autonomie haar motieven m. n. gevonden op het terrein
van de sociale zorg en gezegd, dat er sprake is van
een verschuiving in de verhouding tussen Rijk en
gemeenten. Tot nog toe nam het Rijk ook al 80 pet. van
de sociale zorg voor zijn rekening. Er is nu iets meer
overgeheveld naar het Rijk, dat daar ook weer
compensatie voor gegeven heeft. Dat is voor
Leeuwarden niet voordelig geweest, maar om op die
gronden te zeggen, dat er een stuk autonomie wordt
aangetast, gaat me eigenlijk wel een beetje te ver. Wat
mij veel meer pijn doet, is, dat deze operatie ik
antwoord hiermee ook de heer Knol ons 215.000.-
(geen miljoen) kost. We hebben alleen hoop, dat de
Minister misschien nog eens bereid is de consequenties
voor de diverse gemeenten te overzien en na te gaan in
hoeverre hier toch nog iets aan gesleuteld kan worden
om niet het risico te lopen, dat die gemeenten ten ge
volge van een technische maatregel erg gedupeerd wor
den.
Mevr. Dijkstra heeft verder gevraagd: Hoe groot is
de huurschuld op het ogenblik in onze gemeente? Ik
kan alleen de huurschuld noemen, die bij het gemeen
telijk Woningbedrijf is geregistreerd. Op de huurschuld
bij woningbouwverenigingen en particulieren heb ik
geen kijk. Overigens kan men die schuld, wat het gem.
Woningbedrijf betreft, ook regelmatig constateren in de
verificatierapporten van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, die voor de raadsleden ter inzage liggen.
Per 1 maart 1971 was de huurschuld bij het gem.
Woningbedrijf afgerond ƒ22.000.- en als men weet, dat
wij per jaar ongeveer vijf miljoen aan huur innen, dan
is die schuld op een bepaalde datum toch echt niet
onrustbarend. Dus ik geloof, dat ik mevr. Dijkstra te
dien aanzien wel wat gerust kan stellen.
Mevr. Dijkstra heeft ook gesproken over de toene
mende belastingheffingen en daar niet zoveel goede
woorden voor over gehad. Maar, wanneer U zo voor
de autonomie van de gemeenten pleit, zal dit er ook
toe moeten leiden, dat het stuk verantwoordelijkheid,
dat in de gemeentelijke belastingheffingen tot uit
drukking komt, wordt benut. Daarmee kunt U werkelijk
ook bewijzen, dat de autonomie U hoog zit. Als U wel
meer uitgaven wilt doen, dan zult U ook niet achter
moeten blijven als het er om gaat, lasten te dekken
in de vorm van bepaalde inkomsten. Ik heb soms een
beetje het gevoel, dat mevr. Dijkstra, wat dit laatste
betreft, niet zo positief naar voren komt en ik had
dat toch wel graag gezien, om de zaak een beetje meer
in evenwicht te krijgen. Maar zij krijgt nog alle kans,
als we straks over huisvuilrechten enz. spreken, want
die zullen wel iets verhoogd moeten worden. Dat is ook
een stukje autonomie van de gemeenten.
Een der opmerkingen van de heer Singelsma had ook
betrekking op de financiën; hij had het n.l. wat moeilijk
met het schaalbedrag. Hy foun, dat der ien skael-
bidrach wêze moat, dat like heech is foar eltse
gemeente. Wy hawwe dêr wol earen nei, mar wy mie-
ne, dat wy dêrmei dochs tokoart dogge oan de variaesje
foar de gemeenten hwat harren finansiéle posysje oan-
giet. Ljouwert forgelykjend mei de bütengemeenten, siz
ik: Wy hawwe it Frysk Orkest, Cambuur, de Iepenbiere
Bibleteek en Kulturele Centra. Dy kostje üs per jier
oardel miljoen. En nou haw ik de fémerk der noch net
iens by bilutsen. As ik dy der by nim, sitte wy al op
2 miljoen. En mei it Muzykinstitüt derby miskien wol
op 2x/2 miljoen. Hjirtroch kin men Ljouwert net sünder
mear forgelykje mei byg. Ljouwerteradiel of Idaerdera-
diel, hwant dy hawwe yn de fierste fierte dizze ütjeften
net. Ien skaelbidrach is ek net to fordigenjen yn it
ramt fan de finansiéle forhalding tusken Ryk en
gemeenten. Itselde soe men sizze kinne by forgeliking
fan Ljouwert mei Amsterdam of Rotterdam. Tink der
allinnich mar ris oan hwat in metro kostet, dy't men
dêr wol hawwe moat, mar dy't wy gelokkich noch net
hoege. Wol haw ik der bigryp foar, dat wy oppasse
moatte, dat de lytse gemeenten net de dupe wurde fan
de üntjowing op dit mêd, dat men hoeden wêze moat,
dat dy net yn'e knipe komme. (De hear Singelsma: Dat
is hjoed-de-dei it gefal wol.) En dan jow ik de hear
Singelsma yn safier gelyk, dat ik fyn, dat de forskillen
net sa great wurde moatte, dat de greaten trochdat se
folie mear yn de molke to krommeljen hawwe en folie
bettere kontakten hawwe, better harren gerak krije.
Der moat dus wol op past wurde, dat men der by is.
Nou is it neffens my mear in rykssaek as in saek fan
Ljouwert. Ik tocht, dat ik mei myn opmerkingen yn
andert op de fraech fan de hear Singelsma nei de
skaelfordieling de saek hwat mear lykwicht jaen koe.
De heer Knol heeft een aantal opmerkingen gemaakt,
waarbij ik mij op zichzelf wel kan aansluiten. Hij heeft
een betoog gehouden, dat bijzonder interessant was en
dat mij ook wel aangesproken heeft, maar ik geloof,
dat ik mij om des tijds wille maar dien te beperken
tot de beantwoording van zijn vragen. Hij heeft gesteld,
dat de wijziging van de Sociale Dienst een miljoen zou
kosten, maar dat is dus, volgens de cijfers die nu
bekend zijn, 215.000,-.
Hij heeft ook het punt „Openbaar vervoer" aange
roerd. Zoals de regeling nu is, krijgen wij daar in 1971
383.800,- subsidie voor. Dat is dus 473.000,- (tekort)
•min 1,- per inwoner of 89.200.-. En dat is iets meer
dan waarop wij in de begroting gerekend hadden.
Hetzelfde hebben we eigenlijk met de netto waarde
van de opcenten grond- en personele belasting. Volgens
de laatste gegevens die daarover bekend zijn, worden
we daar 960.000.- beter van. Onze primitieve begroting1
had een tekort van 1.585.000.-. Als we als netto baten
opnieuw heffen opcenten hoofdsom grond- en personele
belasting 960.000,-) en de uitkering voor de stadsauto
busdienst 383.800,-) van het tekort aftrekken, blijft er
nog een ongedekt tekort over (dat wij aanvankelijk op
4 ton gesteld hadden) van 240.000,-. Dus in zoverre
valt het nog iets mee, maar met het rekeningstekort
dit ook in antwoord op de opmerkingen van de heer
Visser, dat omtrent de begrotingstechniek nog wel
enkele vragen gerezen waren in de kring van zijn
fractie zitten we dit jaar wel wat moeilijker, want
er zijn een aantal dingen békend geworden, nadat onze
begroting aangeboden is. Het meest recente bericht is
wel van de vorige week, dat de Provincie besloten
heeft m.i.v. 1 januari 1972 zelf het zuiveringsrecht te
heffen over het gehele provinciale gebied. Dat betekent,
dat wij dan geen rioolbelasting meer mogen heffen. Wij
zitten dus nu voor de moeilijkheid, dat we bezig zijn
met de voorbereidingen voor het heffen van de riool
belasting, maar dat we dat hoogstens voor een half jaar
zouden kunnen doen, als we die m. i. v. 1 juli zouden
instellen. Daar komt nog bij de moeilijkheid, dat wij bij
het heffen van de rioolbelasting niet die mogelijkheden
hebben, die de Provincie met het heffen van het
zuiveringsrecht wèl heeft. Het is n.l. enigszins dubieus,
of wij de inwoners van de binnenstad wel voor de
dekking van de kosten van de rioolwaterzuivering kun
nen aanspreken. (Ze lozen wel op het water, maar
hebben er geen riool op, wat andere delen van de stad'
wel hebben.) De Provincie heft het recht voor ieder,
die op het buitenwater is aangesloten en dat is ieder
een in Leeuwarden. Wij zouden er iets voor voelen, om,
wanneer de Provincie het zuiveringsrecht toch per 1
januari 1972 gaat heffen, maar niet de rioolbelasting in
te vorderen, hoewel ons dat 837.000,- zou sche
len. Het is echter onbegonnen werk, als we die toch
een half jaar later weer moeten overdragen aan de
Provincie. We wilden alle mee- en tegenvallers maar
eens op een lijstje zetten en eens zien, hoe we uit
komen, als we het heffen van een rioolbelasting achter
wege laten. Dan zullen wij op rekeningsbasis niet ont
vangen de compensatie-uitkering van het Gemeentefonds'
voor het vervallen van de opcenten hoofdsom grond
en personele belasting 460.000,-). Bovendien krijgen'
we niet vijf maanden 30 opcenten op de personele
belasting 46.000,-). Het reinigingsrecht krijgen we
over een half jaar niet binnen, want die verhoging zou
pas, als ze doorgaat, per 1 juli ingevoerd worden (dé
helft van 224.500,- is 112.250,-); en de niet geïnde
rioolbelasting bedraagt 837.000,-. In totaal derven we
dus 1.455.250,-. Het budgettair tekort van 240.000,- dat'
ik zopas noemde, komt daar nog bij. Dan zouden we
dus aan tegenvallers op 1.695.000,- komen, maar daar
staan weer tegenover een aantal meevallers, bijv. huis
vesting Sociale Dienst 5 ton, die wij niet uitgeven,'
maar die wel geraamd zijn. Op de huisvesting G.G.D.'
hebben we geen afschrijving, maar wel 2 pet. rente'
191.000,-). Door niet vervulde vacatures personeel
wordt 100.000,- niet uitgegeven. Dat is in totaal 8 ton
en dan blijft er een rekeningstekort van naar raming
9 ton. Dat wilden wij dan maar dekken ten laste van
de saldï-reserve, omdat het Kier gaat om incidentele
posten op rekeningsbasis, die misschien voor een
belangrijk deel gedekt worden door meevallers, die
kunnen komen, zoals bijv. het bedrag, dat voortvloeit
uit de verfijningsregeling voor de oude stadskernen, die
hopelijk dit jaar al afkomt. (Hoe hoog dit bedrag zal
zijn, weten wij nog niet). Een doeluitkering voor de
Schooladviesdienst, waar de heer Knol naar gevraagd
heeft (wanneer die uitkering komt, weten we niet,
maar we weten wel, dat er iets staat te gebeuren),
een uitkering van de Frauderisicoverzekering (daar
was zoveel reserve aanwezig, dat men voor de vraag'
stond wat ermee te doen; we hebben deze week bericht
gekregen, dat we een uitkering van 140.000,- tegemoet
kunnen zien)een na-uitkering uit het Gemeentefonds
over 1969 van ongeveer 2 ton en tenslotte behoeven we
in het onderhoudsfonds van de rioolwaterzuiverings
installatie geen 140.000,- te storten, want als de
Provincie de zaak toch overneemt per 1 januari a.s.,
dan vragen wij ons af, of die storting voor onderhoud,
die meer op de toekomst berekend is, nu nog nodig is.
Als we dus tegenover het rekeningstekort van 9 ton
deze plussen stellen er valt althans een
belangrijk deel van hetgeen ik heb genoemd te ver-
wachten hebben we wel een motief om het aan te
durven dit rekeningstekort van 9 ton ten laste van de
saldi-reserve te dekken.
Ik vond het van belang deze cijfers even te noemen,
omdat m.n. de heer Knol hiernaar gevraagd heeft.
De heer Knol heeft ook gevraagd naar het te kort
schieten van de rijksoverheid, wat de rijksdoeluitkerin
gen betreft. Juist op dit terrein manifesteert zich het
te kort schieten van het Rijk t.a.v. uitkeringen aan de
gemeenten. Het zou te hopen zijn, dat m.n. dit punt in
de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten eens
goed de aandacht kreeg, want ik heb het idee, dat men
dan een objectief gegeven heeft en dat men tal van
gemeenten met verhoging van de doeluitkeringen goed
kan helpen.
Dan heeft de heer Knol een lijstje aan de raadsleden
uitgedeeld, waarop een vergelijking tussen een viertal
gemeenten getrokken wordt. Hij heeft met name t.a.v.
de apparaatskosten van de G.S.D. laten zien, dat
Leeuwarden er vrij wat uit loopt, en ook, dat m.b.t.
het kleuter- en basisonderwijs de bedragen nogal op
vallend verschillen.
M.b.t. de apparaatskosten van de G.S.D. kan het zijn,
dat wij hier verhoudingsgewijs vele ouden van dagen
hebben en misschien veel meer mensen, die bijstand
ontvangen dan andere gemeenten, maar ik weet het
niet. Ik wil dit wel graag nog eens aan een onderzoek
onderwerpen en misschien is het dan ook mogelijk er
nog een paar andere gemeenten bij te betrekken. Maar
het verschil tussen de gemeenten is inderdaad wel
frappant. (De heer Knol: De uitkering ingevolge de Bij
standswet is hier lager dan elders). Maar het aantal
personen, dat bijstand ontvangt, kan hier wel groter
zijn. (De heer Knol: Gerekend per hoofd van de
bevolking bedraagt de uitkering 12.69; in andere
gemeenten is dat bedrag veel hoger.) Ik kan, staande
de vergadering, op de opmerkingen van de heer Knol,
gebaseerd op gegevens die hijzelf verzameld heeft,
moeilijk een antwoord geven. Ik zou alleen willen
zeggen, dat we het eens zullen bekijken. De heer Knol
weet overigens wel, dat het apparaat van de G.S.D.
de laatste tijd stellig onze aandacht gehad heeft. Maar
we willen wel trachten de vergelijkingen nog wat
verder uit te diepen, zowel wat betreft de G.S.D. als
het kleuter- en basisonderwijs.
Wat het Frysk Orkest betreft, dat is een gegeven,
dat hier historisch nu eenmaal zo ligt en ik kan me
voorstellen, dat we dat nog wel eens gaan bekijken.
Het komt zo meteen overigens toch aan de orde, als
het contract weer verlengd moét worden. We zullen
voor 1972 duidelijk moeten aangeven, of we de lijn, die
we nu een jaar of vier gevolgd hebben, zullen door
trekken of dat we met een wijziging zullen komen. Ik
meen, dat wij er verstandig aan zouden doen, ook gelet
op de grote bezwaren die bij de buitengemeenten leven,
ons aan die 40 pct.-regeling te houden, zodat men in
ieder geval van Leeuwarden nooit kan zeggen, dat dat
het Frysk Orkest niet goed gezind is en zich van zijn
eenmaal aangegane verplichtingen zou willen afmaken.
(De heer Knol: Dat heb ik niet gezegd.) Nee, daar
hebt U gelijk in, maar ik maakte deze opmerking
even, omdat wij voor de afloop van het contract staan.
De heer Knol heeft voorts nog een aantal opmerkingen
gemaakt over de investeringen. Hij heeft gezegd:
Komen we daar niet erg mee in de knel te zitten? Ik
heb het idee, dat wij met de investeringen de laatste
jaren nog wel wat geluk gehad hebben. Voor de
investeringen van 1963 tot 1970 in onrendabele en
rendabele werken, werken waarvoor we subsidie hebben
gekregen, alles wat met het infrastructuur-subsidie
gefinancierd is geworden, werken, waarvoor de dekking
uit de „erfpachtpot" kwam, enz., kom ik op deze be
dragen: ruim 22.000.000,- (1963); ruim 23.000.000,-
(1964); 35.000.000,- (1965); 51.000.000,- (1966);
53.000.000,-, (1967); 54.000.000,- (1968); 47.000.000,-
(1969) en 49.000.000,- (1970). We hebben een periode
gehad, waarin m.n. de rioolwaterzuiveringsinstallatie en
Triotel ons bijzonder hoog in de boom hebben gejaagd
en daardoor hebben wij het in vergelijking tot andere
gemeenten nog niet zo slecht gedaan. Maar dat neemt
niet weg, dat wij op het ogenblik in de onrendabele
sector toch wel moeilijk zitten. We hebben het ook in
deze sector van jaar tot jaar nog zo'n beetje kunnen
klaren en ook dit jaar nog 5^ miljoen kunnen investe-