Raad informeren over de situatie. Heb ik het goed be grepen, dan heeft de Wethouder gesproken van een schets van Van den Broek en Bakema, waarover een informeel vooroverleg is geweest en naar aanleiding waarvan nu een plan wordt gemaakt. Het informeel vooroverleg geeft G.S. aanleiding om te zeggen: „Gij kunt wel met ons vooruit." Dat zou dus geconcreti seerd betekenen de vraag van de heer Vellenga, of U bereid bent die zaak ook eens met de Raad te bespre ken, opdat deze mede inzicht daarin zal hebben. De heer B. P. van der Veen: Ik aarzel wat tussen de neiging om het er maar bij te laten en het plichtsbesef, dat ik toch eigenlijk ook iets moet zeggen op het ant woord, dat wij van U, mijnheer de Voorzitter, en van het College gehad hebben. „Entre ces deux mon coeur balance." Ik wilde het dan maar een beetje met de Franse slag doen. U begrijpt, dat mijn plichtsbesef het natuurlijk wint. Het is wat moeilijk discussiëren met U, dacht ik, want „pour se discuter il faut être d'accord", we moe ten een soort gezamenlijk uitgangspunt hebben en ik heb een beetje het gevoel, dat wij op een verschillend vlak praten. Ik heb het idee, dat U praat vanaf de schrijftafel en dat ik eigenlijk praat vanaf de begane grond. Enfin, ik kom daar aanstonds wel op terug. (Ge lach) Ik heb in eerste instantie getracht uiteen te zetten, dat de onlust, die wij voelen, voor mijn gevoel niet een kwestie is van communicatiegebreken, communicatie stoornissen ik geloof, dat dat woord door de heer Van Haaren gebruikt is zo onder het motto van „Tout savoir c'est tout pardonner." Dat is ook het laatste woord Frans, want nu ben ik uitgeput. (Gelach) Ik be greep dus, dat, als er maar genoeg gesprekken moge lijk zouden zijn, als er maar genoeg gepraat zou wor den, die onlustgevoelens dan wellicht zouden verdwij nen. Als men maar wist, hoe de zaak in elkaar zit. Ik geloof, dat die mogelijkheid er niet in zit, omdat die onlustgevoelens m.i. niet voortkomen uit het gebrek aan communicatie en het gebrek aan mee mogen pra ten, maar eenvoudig uit het systeem, waarin we zitten en waarin we teveel aan banden liggen en teveel aan beperkingen onderhevig zijn, wat nu eenmaal een nood zakelijke consequentie is van laat ik nu maar zeggen de welvaart, waarin we ons dompelen, maar die ons een voudig onbevredigd laat, omdat we te passief zijn en te weinig kans krijgen onszelf uit te leven. Ik heb dat in eerste instantie proberen duidelijk te maken. Er zijn drie punten steeds aan de orde geweest, n.l. de openbaarheid, de openheid en de commissies. Die openheid is voor mijn gevoel gewoon een zaak van niet geheimzinnig doen. Ik heb per ongeluk genoemd een rapport, dat even aan de orde is geweest in een com missie. U zegt, mijnheer de Voorzitter: Dat is nu net het enige voorbeeld dat je kan noemen, en dat was al leen maar zo geheimzinnig, omdat het afgesproken was met andere gemeenten. Ja, die reden komt nu te voor schijn; die is niet eerder genoemd. Die is spiksplinter nieuw. Ik kan overigens ook moeilijk andere voorbeel den noemen, want wat zo vertrouwelijk is dat het niet ter kennis gebracht wordt, dat ken ik niet. Dat weet ik niet. Ik heb echter nog wel eens de indruk en nu kan de heer Vellenga wel zeggen, dat je met feiten moet komen, maar och, een mens heeft ook nog ergens indrukken en intuïties e.d., een argwanend gemoed mis schien dat er toch meer geheimzinnigheid heerst dan nodig is. Dan de openbaarheid, de openbaarheid van al die com missies. Ik til daar niet zo verschrikkelijk zwaar aan. Ik geloof niet, dat het in feite zo veel uitmaakt, want er gebeurt niet zo heel veel in die commissies wat voor de openbaarheid verborgen zou moeten blijven. Er ge beurt überhaupt niet zoveel in die commissies. Dat is wel duidelijk. Maar het kan natuurlijk wel voorkomen, dat er dingen zijn, die men toch maar liever niet het grote publiek aan de neus hangt. Dan moet ik zeggen, dat die kans ook in openbare commissievergaderingen niet groot is, want het grote publiek pleegt door afwe zigheid te schitteren. Maar ik mag U, mijnheer de Voorzitter, herinneren aan een artikel van Uw collega en geestverwant de heer Samkalden in „Maatschap- pijbelangen", die ook wijst op de bedenkelijke kant van een overmaat aan openbaarheid. Er zijn nu een maal ambtelijke adviezen, die men liefst vertrouwelijk behandelt, er zijn ook dingen, die het College liefst ver trouwelijk behandelt en als wij er een gewoonte van ma ken commissievergaderingen in het openbaar te hou den, dan komen eenvoudig die vertrouwelijke zaken, die men ook vertrouwelijk wil houden, niet aan bod. Nu kan mij dat niet zoveel schelen; wat mij meer raakt, is dit, dat in de commissie door de openbaarheid het ac cent gelegd wordt op een betekenis van de commissie, die de heer De Vries en U er blijkbaar wel aan hech ten, maar waarvan ik meen, dat die haar niet toekomt. De commissies kunnen voorbereidend werk verrichten, die kunnen misschien dat is de theorie, vandaar dat ik het over de schrijftafel had meer informatie krijgen en zich breder over de zaken oriënteren dan de ze Raad ook weer in theorie mogelijk zou kunnen doen. Ik geloof niet, dat dat zo is, want het werk van de commissies, voor zover ik de gang van zaken heb meegemaakt het omvat niet zo verschrikkelijk veel, maar zo bijzonder weinig is het nu ook weer niet gebeurt niet van te voren, maar in de vergaderingen; de zaken worden eigenlijk min of meer onverhoeds, be paald niet voldoende voorbereid, door de commissiele den aan de orde gesteld en deskundig toegelicht door deskundigen, die ook alleen maar deskundig zijn van hun kant, zonder dat ze deskundig tegenspel krijgen, terwijl mijn vak mij heeft geleerd, dat twee deskundi gen het nooit met elkaar eens zijn en dat er altijd een andere deskundige kan zijn, die er anders over denkt, maar die ontbreekt natuurlijk altijd; daar kunnen we ook niets aan doen. Ik wil ook niet zeggen, dat het an ders moet, maar ik wil wel zeggen, dat de waarde, die gehecht kan worden aan wat er in zo'n commissie ge beurt, niet overdreven moet worden. Ik geloof zelfs, dat deze Raad, wanneer hij, nadat de zaak de commissie is gepasseerd, de stukken op tafel krijgt, in het alge meen beter geïnformeerd is dan de commissie, die voor die tijd aan de voorbereiding van die stukken werkte. Ik meen, dat het volstrekt fout is een te zwaar ge wicht op de commissies te leggen. Het is niet zo, dat de commissies enige bevoegdheid toekomt. Het is mis schien goed, dat via de commissies een iets breder publiek bij de zaak betrokken wordt, maar het is geen gekozen publiek. Je kunt wel zeggen: Die enkele bur ger, die er bij zit het mogen er voor mijn part 100 of 200 zijn, want dat is op de 60 commissies nog maar een paar man per commissie een achterban heeft, en dat is, ook weer theoretisch gesproken, juist, maar ik meen. dat het, praktisch gesproken, niet juist is. Ik geloof, dat het altijd dezelfde mensen zijn, die we overal treffen. Ik meen, dat elke organisatie, elke ach terban altijd dezelfde moeilijkheden heeft om lieden te vinden, die zich de baantjes in alle mogelijke besturen laten aanleunen. Dat wil dus niet zeggen, dat de hele achterban in de persoon, die in de commissie zit, plot seling maar vertegenwoordigd is en zich daardoor erbij betrokken voelt. Daar komt nog iets bij. Ik heb tot nog toe bepaaldelijk niemand gehoord, die in een van de raden of commissies namens de burgerij zal ik dan maar zeggen zitting heeft, en die daar met groot en thousiasme gewag van heeft gemaakt. Maar hier in deze Raad zitten degenen, die door de burgerij gekozen zijn om het beleid te bepalen. Commissies worden niet ge kozen; die wijzen wij aan; die wijst misschien een or ganisatie aan, als ze er een mannetje voor kan vin den. In elk geval worden ze niet gekozen om het beleid te bepalen. In de commissies zitten ook maar één, twee, drie of vier raadsleden, maar die kunnen echt niet be slissen voor de rest van ons, die hier zit. Hier wordt het beleid bepaald, niet in de commissies. Ik ben het dus helemaal niet eens dat heeft U wel begrepen met wat de heer De Vries in eerste instantie hierover gezegd heeft en ik ben het dus ook niet eens met Uw mening, mijnheer de Voorzitter, die ik heb het al eer der gezegd met de heer De Vries twee handen vormt op één buik. (De Voorzitter: Maar niet voor alles.) Ge lach) Als ik het niet goed begrepen heb, dan hoor ik het straks wel. Ik sla nu een heleboel dingen over, maar dat vergeeft U mij wel. Ik heb met genoegen gehoord naar de Wethouder, voor wiens portefeuille de heer Vellenga het motto be dacht heeft: „Het zal je portefeuille maar wezen!" en ik heb ook met genoegen gehoord naar de stoere taal, -T._ die deze Wethouder heeft uitgeslagen ik zou haast zeggen: met slaande trom over de deugdelijkheid, die voorop behoort te staan bij alle mogelijke werk zaamheden, die onze technische diensten op papier gooi en of laten uitvoeren. Over die deugdelijkheid zijn wij het natuurlijk gloeiend eens. Het gaat, wat mij betreft, om het uitgangspunt. Ik kan mij voorstellen, dat je bijv. een sporthal bouwt en die zo mooi mogelijk wilt maken, omdat dat ding toch duur is. Maar het uitgangspunt zou ook kunnen zijn: Hoe krijgen we voor zo weinig moge lijk geld zoveel mogelijk waar? Ik kan me ook voor stellen, dat je een brandweerkazerne gaat ontwerpen en daar een prachtig stukje perfecte architectuur van gaat maken met alles erop en eraan. Dat kost veel geld. Maar ik kan me ook voorstellen, dat je zo kort mogelijk om de hoek gaat, goedkoop en toch goed. Het een be hoeft het andere niet per se uit te sluiten. We hebben het de gehele avond al gehad over de moeilijkheden met de financiën en ik heb met genoegen gehoord, dat de heer Engels gezegd heeft: Al hadden we meer finan ciën, dan zagen we toch wel kans om ze kwijt te raken; dat blijft natuurlijk inderdaad zo. Maar ik geloof, dat we als we krap zitten, goed zouden doen iets niet perfect uit te voeren uit het oogpunt van de tekentafel, maar, om zoveel mogelijk waar voor ons geld te krijgen, het uit te voeren gewoon vanuit de plattegrond bekeken. Ik heb gehoord, dat het, wat het uitvoeren van werken in de stad betreft, voor de Wethouder duidelijk is, dat het voor de omwonenden en degenen, die de betreffen de straten, openbare wegen of vaarwegen e.d. moeten gebruiken, niet altijd een genoegen is en ik heb ook ge hoord, dat het hem bepaald ter harte gaat, dat de werken goed uitgevoerd worden en de werklieden niet in grote kuilen vallen. Nu is het natuurlijk zo: Hoe lan ger de kuil open staat, hoe groter de kans is, dat de werklieden erin vallen. Ik geloof ook niet, dat het gaat om het feit, dat de veiligheid eraan te pas komt, maar wel hierom, dat je bepaalde openbare werken we heb ben het ook over walmuren gehad in hoog en in langzaam tempo kunt uitvoeren en ik heb wel eens de indruk, dat het in Leeuwarden troef is dat langzaam te doen. Ik dacht, dat het ook anders zou kunnen. Ik heb begrepen, dat de Wethouder weinig voelt voor mijn idee, dat je zou moeten proberen buiten de bestemmings plannen, dus buiten de op de bouw drukkende grond- kosten, enclaves van natuurgebiedjes te houden. Ik heb met plezier gehoord, dat hij de Cammingha- buursterpolder zich ziet ontwikkelen tot een eenheid van 17 a 18.000 inwoners, een groot gebied, een wel varend dorp, dat zijn eigen voorzieningen moet hebben en daar ben ik het volkomen mee eens. Als ik de Wet houder dan ook nog een motto cadeau mag doen voor de Camminghabuursterpolder, dan is het dit: „Pompen of verzuipen". Dan moet ik nog een opmerking maken aan het adres van de heer Vellenga. Deze beweerde, dat ik heb ge zegd, dat de grootste fractie uit de hand eet, maar wij zijn, zo zegt hij, veel te geëmancipeerd om nog uit de hand te eten. Ik hecht natuurlijk helemaal niet aan die uitdrukking, mijnheer Vellenga, U mag daar wel wat anders voor substitueren, maar ik dacht mij bij de geschiedenis waar wij het over hadden, in, met hoe weinig voorlichting, met hoe weinig mogelijkheid van keus het College gekomen is met een voorstel aan de Raad en hoe de Raad dan eigenlijk volkomen te recht, dacht ik zegt: Wij hebben te weinig gegevens van U gekregen om nu een verantwoorde beslissing te nemen. En Uw fractie is toch meegegaan. Dat deed mij denken aan de goede oude tijd, toen we een andere burgemeester hadden, die ook steeds met voorstellen kwam en eigenlijk toch altijd kon rekenen op een grote mate van meegaandheid van de fractie, die de zetels ter linkerzijde bezette. Dat heeft niet eindeloos geduurd; op een goed moment heeft hij gemerkt, dat de betref fende fractie niet altijd meeging. En ik geef U toe, dat dat wel vaker gebeurt. Natuurlijk wel. Het ging mij nu oven om dit geval, waarin, naar ik dacht, het College duidelijk te kort schoot, maar waarin de betreffende fractie eenvoudig de hand over het hart heeft gehaald. Nu goed, dat mag dan zo zijn, maar enfin, men zal zijn zin hebben. Dat is ook maar een indruk, U mag de feiten, wat mij betreft, anders interpreteren. Dan nog een ander punt, over de driemaandelijkse rapporten. Ik vind het best, ik heb er helemaal geen bezwaar tegen, het mogen om mij weekrapporten wor den (Gelach), lezen doe ik die waarschijnlijk toch niet, want ik krijg te veel papier van de kant van de Gemeente en van weet ik wat voor kant meer. Ik kan het niet allemaal lezen en ik wil ook graag eens lezen wat ik zelf uitzoek en wat ik wel interessant vind. Maar goed, laat die rapporten komen. Ik zou er geen bezwaar tegen hebben, als ze gewoon uit de lucht zouden komen vallen, maar als het betekent, dat er een ambtenaar of meer ambtenaren van de dienst die zich bezighoudt met het ontwerpen van bestemmingsplannen, onttrokken wordt (worden) aan het werk aan de be stemmingsplannen om die rapporten te maken, dan zou ik liever hebben, dat die ambtenaar (ambtenaren) aan de bestemmingsplannen werkt (werken). Ik stel mij voor, dat ik eigenlijk verplicht zou zijn nog een halfuurtje door te gaan, maar dan moet ik zo studeren op de aantekeningen die ik gemaakt heb, dat ik maar liever het risico neem, dat ik iets heb over geslagen. De heer Van Haaren: De kwestie van openheid en inspraak, die hier vanavond aan de orde is geweest, is voor ons bijzonder belangrijk. In de eerste plaats wil ik mij geheel stellen achter de opmerkingen, die de heer De Vries hierover heeft gemaakt. Het enige punt, waarop ik het niet met hem eens ben, is de kwestie van Camminghaburen. De bezwaren tegen dit plan en de vraag om nadere informatie over een alternatief plan zijn ook al in de Commissie Ruimtelijke Ordening en niet alleen van de kant van de heer Heidinga naar voren gebracht. Het pleidooi van de heer De Vries over de openbaar heid der vergaderingen van de commisies willen wij van harte steunen. Dat wij diametraal tegenover de mening van de heer Van der Veen staan, behoeft geen betoog en daar behoef ik niet eens Frans voor te spreken. Als inspraak anarchisme is en het werk van de commissies tijdverlies, terwijl het particulier initiatief alleen wordt geroemd, zodra het over de midden standers gaat, dan doen dit soort opmerkingen mij denken aan de boerenkar, waarop de overspeligen door Staphorst worden gereden. Het is wel interessant, maar volkomen uit de tijd. De Burgemeester heeft geen principiële bezwaren tegen het als regel openbaar vergaderen van commis sies. Hij wil echter niet te snel gaan, liever stap voor stap, en signaleert, dat wij al veel overhoop halen. Wij rijden liever in draf en er kan naar onze mening best nog meer overhoop worden gehaald. Zo zijn wij ook blij met de functionele raden en waarderen wij zeker de initiatieven, die B. en W. en het seniorenconvent in dezen hebben genomen, maar wij gaan nog wat verder en pleiten voor een zekere delegatie van bevoegdheden. Mijn opmerkingen over de begrotingsvergadering, het burgemeestersbal, de Pow-wow en zo hadden alleen maar te maken met de duur van deze marathonzittin gen en de enorme hoeveelheid zaken, die daarin naar voren kwamen, met de vele herhalingen ook, in aan sluiting op alles wat al in de afdelingen was gezegd. Het sloeg niet op de openbaarheid. Ik heb hier vóór mij een uitnodiging, die ik heb gekregen van de Vereniging van leerlingen van de bijzondere hogere landbouwschool die heeft U alle maal gekregen om na de vergadering van 13 april daar een drankje te komen nuttigen. Helemaal in de lijn van dat bal lijkt het mij bijzonder nuttig, dat we dat met z'n allen doen en dat we elkaar in een heel andere sfeer een keer ontmoeten en met elkaar omgaan dan in de sfeer van deze Raad. (De heer Engels: Dat kan ook in de koffiekamer tijdens de pauzes.) Daar hebben we ook al iets over gezegd en daar kom ik nog graag even op terug. Al met al blijft de openbaarheid van commissie vergaderingen een zodanig principieel punt, dat wij een uitspraak van deze Raad willen vragen. Wij willen niet dreigen met wat dan ook en slechts de mening van de Raad peilen. Als er leden in de commissie zitten, die zich in een openbare vergadering niet durven uiten of niet in staat zijn in het publiek hun mening te herzien, dan lijkt het mij alleen maar gezond, dat deze mensen voor een commissielidmaatschap bedanken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 18