2 zijn, moeten alle mogelijkheden krijgen hun taak ten opzichte van de beroepsmensen, bestuurders en ambte naren te kunnen vervullen. Eigenlijk is het een malle situatie. Een College van B. en W. is het dagelijks be stuur, dat in opdracht van het Algemeen Bestuur, het eigenlijke bestuur, de Gemeenteraad, het werk doet. Om te kunnen nagaan of dat we,rk goed gebeurt, heeft die Raad, heeft dat Algemeen Bestuur het materiaal nodig, dat het dagelijks bestuur dient te verschaffen. Zo is dat Algemeen Bestuur, de Raad, voor een groot deel afhankelijk van het College, dat aan die Raad verantwoording schuldig is. Dat vraagt honderd procent openheid en honderd procent informatie. Alleen zo kun nen fricties worden voorkomen. Dat begint al bij het commissiewerk, dat geldt ook voor de raadsvoorstellen en de stukken in de leeskamer, dat geldt ook voor de mondelinge verantwoording in de Raad. Recente voor beelden op de terreinen van Reiniging en Brandweer, van Openbare Werken en Grondbedrijf, van Sociale Zaken hebben dat duidelijk aangetoond! Op een enkel ander voorbeeld kom ik nog terug. Als ik spreek over honderd procent openheid moet ik uiteraard ook aan de burgerij denken. Die moet via het kennis kunnen nemen van informatiemateriaal de kans krijgen (of deze benut wordt is vers twee!) geïnfor meerd te worden. Vandaar de door ons in de betrokken afdeling gevoerde pleidooien om op ruime schaal die kans te bieden, ook in de dorpen. Ook een goed ingericht informatiecentrum met een gezellige sfeer kan in dezen positief werken. De over heid moet het kader scheppen, de mogelijkheden bieden, dat iedereen te weten komt, wat hij weten wil. Hoe veel iedereens er zijn nogmaals is vers twee. Van uit die gedachtengang heb ik ook in de eerste afdelings vergadering de suggestie gedaan van tijd tot tijd infor mele raadsvergaderingen te houden, waarbij ook ge- interesseerde burgers aan de discussies kunnen deelne men. Niet met de bedoeling te stoeien met academische onderwerpen, maar om raadsleden en burgers de ge legenheid te geven over actueel wordende zaken van gedachten te wisselen met het College. Als concrete voorbeelden noemde ik de ontwerp-bestemmingsplan- nen Oldegalileën en Vliet. Na zulk een informele raadsvergadering kan de Raad enkele weken later in een „echte" raadsvergadering definitieve besluiten ne men. Zo snijdt het mes van twee kanten: de Raad wordt volop geïnformeerd en krijgt voldoende tijd voor besluitvorming, terwijl geïnteresseerde burgers de ge legenheid krijgen tot een zinvolle ontmoeting met Raad en College. Informatie en kennisoverdracht kunnen tot vertrouwen leiden, in ieder geval het proces van ver vreemding keren. Ook een gemeentelijke ombudsman, hetgeen iets anders is dan een sociale raadsman, kan in dat anti-vervreemdingsproces een rol spelen. De merites daarvan vragen wellicht nog studie en beraad in gemeentelijke kring, maar ik hoop dat Leeuwarden daarbij vooraan loopt. Soms heb ik het gevoel dat het College te passief is, waar het directe voorlichting via de pers betreft. Wanneer, hoe dan ook, feitelijk onjuiste of onvolledige berichten in de kranten verschijnen, moet U snel reage ren. Dat is geen vorm van zelfverdediging of louter een oratio pro domo, maar gewoon voorlichting geven via vermelding van feiten en eventueel van motivaties. Re cent voorbeeld: Aldlan-West. Een woningbouwplan, dat met veel furore werd aangekondigd. Onze reserves wa ren en zijn bekend. Zou er een markt zijn voor huizen, die minimaal 80 of 90 mille kosten en zou die categorie huizen het gewenste effect hebben wat bestrijding van de woningnood en het dienen van de doorstroming be treft? Wij hadden ook onze reserves ten aanzien van de keuze van de voor dit plan in te schakelen stede bouwkundigen. Zo noem ik ze nu maar even gemaks halve. De ervaring heeft geleerd, dat hier inderdaad geen ervaren vakmensen, wat planologie betreft, aan het werk waren. Na moeizame besprekingen, waarin bedoelde heren weinig soepelheid demonstreerden, schoof de Commissie Ruimtelijke Ordening voorzomer 1970 dit plan door naar B. en W. Toen werd het stil voor maanden en maanden. Uit de afdelingsvergade ring heb ik begrepen, dat naderhand, laat ik zeggen in de herfst van 1970, dit plan geen genade kon vinden in de ogen van de instanties der zgn. hogere overheden, waarmee overleg gepleegd moet worden. Dan daalt in eens een omgewerkt plan Aldlan-West op de tafel van de Commissie Ruimtelijke Ordening neer, maar op nieuw, net als een klein jaar geleden, zonder de ver eiste financieel-economische opzet. Maar in de kranten verschijnen berichten, dat het plan Aldlan-West is afgekeurd. Afgekeurd door wie? Het College, een commissie, „de gemeente"? Welke in druk wekken die berichten? Deze, dat iedereen staat te popelen om te bouwen, maar op het stadhuis brandt het rode stoplicht. Kijk, zulke dingen moet U ogen blikkelijk recht zetten. Hoe? Door de pers de feiten mede te delen. Naar mijn mening is het College op dit punt te passief geweest. Pas na schriftelijke vragen van mij kwam een te beknopt antwoord. Opnieuw had U een kans gemist. Maar er is nog meer. Waarom moest ik die vragen als raadslid stellen? Omdat ik he lemaal niets wist van de stand van zaken in het over leg. Dat brengt mij tot het volgende. Er moet af schuwelijk veel overleg gevoerd worden op het terrein van de Ruimtelijke Ordening. We verzuipen in de com missies, de instanties, de vergaderingen. Laten de Ne derlandse gemeenten samen de alarmklok luiden over deze overdaad van procedures, termijnen enz. enz., die tijd, energie en mankracht vreten. Toch zou het goed zijn. zolang we met dit procedure-circus zitten, van tijd tot tijd de Raad te informeren over de stand van zaken. Waar zit plan X, hoe ver is plan Z, waarom is plan A gestrand? Dit alles als onderdeel van een periodieke informatie van de Raad over de bestemmingsplannen. Vandaag vraag ik concreet: Hoe staat het met de plan nen Lekkumerend-Oost, Aldlan-West, Aldlan-Oost, Hui- zum-Oost en Westeinde? Over een kwartaal, zo bepleit ik, krijgt de Raad een schriftelijk stuk met de stand van dat ogenblik. Als dat ieder kwartaal gebeurt, we ten we meer dan nu. Die vraag leg ik U zonder motie voor. Die zal niet nodig zijn. Uiteraard zal er ook iets te vermelden moeten zijn. Na tien jaar voortvarend en op grote schaal gebouwd te hebben zitten we in de windstilte. In de vorige raadsperiode hebben van onze kant de heer Tjerkstra en ik, en aan de andere kant de heren Heidinga en Rijpma, geregeld aan de bel ge trokken. Het geluid van de bel was wel eens verschil lend, de bedoelingen grotendeels gelijk. Toch lijkt de slag met de tijd verloren te worden. Tenzij Lekkumer- end-Oost en mogelijk Aldlan-West, maar dan een totaal en verantwoord plan, dit jaar een begin bieden. De ontwerpers van Camminghaburen (men proeft hun vak manschap) zijn actief en hebben een voorlopig werk stuk geleverd. Wlrdum, ik bedoel een plan voor heel Wirdum, moet ook los, en dat zelfde geldt ook voor Lekkum. Op korte termijn concentreren op die beide wijken en die beide dorpen. Naast de ingeschakelde particuliere bureaus willen wij dan in deze gemeente een zelfstandige dienst voor de Stedebouw. Ik zou graag binnen drie maanden een nota over deze zaak van het College ontvangen, uit mondend in een voorstel zulk een dienst ex artikel 252 van de Gemeentewet te creëren. Ook dat vraag ik met klem, en op dit moment nog zonder motie. Uiteraard interesseert mij ook het gevoelen van de andere fracties over deze kwestie. Duidelijk is, dat de planologie voor een belangrijk deel het perspectief voor de woningbouw bepaalt, anders ge zegd: daarvoor letterlijk en figuurlijk de ruimte schept. Hoewel ook dan de moeilijkheden met betrekking tot de woningbouw nog niet zijn overwonnen. Los van het regeringsbeleid in dezen, waarover de meeste gemeente besturen niet zo gunstig oordelen, zijn de financiële obstakels vele en zware. Van jaar tot jaar is het bou wen duurder geworden. De gevolgen van het hoog zijn van de huren zijn duidelijk. Wat ik enkele jaren geleden reeds in deze Raad bepleitte, lijkt me nog te handha ven. Namelijk het beschikbaar hebben van een stevig pakket woningen voor de zgn. middengroepen in een prijs tussen de veertig en zestig, hooguit zeventig mille. Als daarvoor, zoals in sommige buurgemeenten, beleg gers en bouwers geïnteresseerd koniden worden, sloegen we een goede slag. Er was dan namelijk een reële uit wijk voor nog-huurders, die wel willen kopen, men be hield meer mensen binnen de gemeentegrenzen, men diende de doorstroming. Want het huurvraagstuk is moeilijk oplosbaar. En het is haast uitgesloten op ge meentelijk niveau een oplossing te vinden voor de pro blemen van hen die zich, gezien hun inkomen, in de nes 3 ten steken of zouden moeten werken door woningen te betrekken met voor hen te hoge huren. Wij allen, willen graag huurwoningen bouwen (premie en woningwet), ook met een duidelijk accent op de volkswoningbouw, maar de vloed van het huurniveau rijst al meer en meer. De huurharmonasatie van Schut zal de komende jaren golven van huurverhogingen in het land te weeg brengen. Het systeem van individuele huursubsidies is daartegen slechts een zwak dijkje. Toch hoop ik, dat gemeente en corporaties alle mogelijkheden zullen be nutten om vooral de sociaal-zwakkeren, eigenlijk al die doodgewone mensen, de kleine mensen, die zo maar in een huurwoning wonen, niet onnodig op te jagen wat huurhoogte en gemoedsrust betreft. Dat geldt voor de te voeren huurpolitiek, het renovatiebeleid, de sanerings operaties. De betrokken wethouder kent woorden als de „kleine luyden", en „de overheid, het schild voor de zwakken''. Wij leven in afwachting van de resultaten van stu dies over schaalvergroting en gemeentelijke samenwer king en/of herindeling. Recente publikaties tonen aan, dat voor deze problematiek vrij veel interesse bestaat. Als mensen het gevoel hebben, dat aan hun gemeente of dorp wordt geraakt, komen ze in actie. Dat zelfde geldt voor wijken en dorpen, die het gevoel hebben of hadden te weinig aandacht te krijgen. De democratie krijgt goede kansen, daar, waar in kleine gemeen schappen mensen actief worden voor zaken, letterlijk en figuurlijk dicht bij huis. Uiteraard zien ze daarbij graag resultaten. Dat is dan weer een zaak van beleid door de gemeente, anders gezegd van willen en kun nen. Kunnen is een zaak van financiële mogelijkheden. Maar die zijn beperkt en dus moet er gekozen worden. De ruimte voor de gemeenten kan iets groter worden door verbeteringen in het Financieel Statuut Rijk-Ge meenten. Stellig niet door de zgn. verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. In de beginperiode zal er enige winst zijn via compensatieregelingen. Maar de grote filosofie achter die zgn. verruiming is een lacher tje. Die filosofie beloofde immers meer armslag aan de gemeenten, uit de zgn. vrije zoom om typisch lokale objecten te verwerkelijken. Verder zou er dan een Raad zijn, die geheel zelfstandig beslissingen kon nemen en lekkere brokken uitdelen. En niet te vergeten drom men intensief meelevende burgers, die wel wat meer zouden moeten betalen, maar met hun eigen ogen zou den aanschouwen, wat er met hun geld ging gebeuren. De praktijk leert nu al, laat staan straks, dat mede door dit regeringsbeleid van de burgers wel meer ge vraagd moet worden, en straks nog weer meer, maar dat er eerder sprake is van vertraging dan van ver snelling wat de uitvoering van vele werken betreft. Daardoor krijgen èm de democratie èn de gemeen schapszin opstoppers, waarbij de betrokken burgers murmureren tegen hun College en hun Raad, maar de ze keer is dat dan het verkeerde adres. Verdergaande financiële beschouwingen zullen door anderen uit mijn fractie geleverd worden, en dat zelfde geldt ook voor nadere beschouwingen over de dorpen, over het bejaardenvraagstuk, het functioneren van commissies en raden en enkele andere onderwerpen. Het onvoldoende groeien van Leeuwarden is deels te wijten aan de stagnatie in de woningbouw, mogelijk ook aan het ontbreken van economische impulsen, mogelijk nog aan andere factoren. Misschien is er van het Col lege vandaag een uiteenzetting te verwachten over die problematiek. Om welke factoren gaat het? Hoe ziet men het sociaal-economische klimaat? Welke positieve factoren zouden, wel of niet met hulp van bovenaf, meer accent moeten krijgen? Welke negatieve factoren zouden moeten worden teruggedrongen? Of ligt de op lossing in een doorbreken van de enge gemeentegren zen, en het samen met andieren ijveren voor een groot leef-, werk-, woon- en recreatiegebied? Maar juist in zulk een groot gebied zal men alert moeten zijn voor alle gemeenschapsbevorderende activiteiten in dorpen en wijken. Dorp en wijk zijn doorgaans overzichtelijke eenheden, bepaalde functies zijn nu reeds aanwezig, met methodieken kan geëxperimenteerd worden. Dat ligt aanzienlijker moeilijker ten aanzien van het cen trum van de stad. De tanden van de tijd knagen aan ..de city". Het gemotoriseerde verkeer schept zijn eigen problemen. Er zijn natuurlijke processen van afbraak gaande, maar ook processen van moderne aanpak op vernieuwing gericht. Een brief als die over de parkeer garages was van dat alles een duidelijke illustratie. Za kenmensen en consumenten zijn geïnteresseerd in het perspectief. Wat kan het aandeel van het overheids handelen voor dat perspectief zijn? Iedere Leeuwarder, autochtoon of niet, wil een levend hart in deze stad. Oude glorie is schoon, hoewel soms smerig, nieuwe impulsen, die het schoon niet schaden, kunnen niet ont beerd worden. Hoe kunnen we het tot stand komen van een perspec tief voor „de city" bevorderen? Uiteraard kan het functioneren van het bestuurlijk hart hier op deze plek daarbij een grote rol spelen. Zoals dan in dit stadhuis Raad en College zo moeten functioneren, dat optimale bestuurskracht wordt nagestreefd, de burgers zich echt vertegenwoordigd en zinvol bestuurd weten, en in een goede sfeer voortvarend zaken worden gedaan. Deze Raad en dit College zijn nu zeven maanden be zig geweest. In het algemeen leeft bij ons grote waar dering voor het werk van het College en zijn adviseurs en ambtenaren. Mijn kritische opmerkingen vormen een noodzakelijke component bij die waardering. P.v.d.A. en P.P.R. hebben als uitgangspunt voor hun arbeid hier een duidelijk verkiezingsprogram. Aan dat program toetsen wij het gemeentebeleid. Het beleid van het College, op de verschillende terreinen van Uw werkzaamheden. Wij hopen dat tegenover ieder college lid zo te doen, dat er zuiver en zakelijk geargumen teerd en sportief gedebatteerd wordt. Dat geldt ook voor onze verhouding tot andere fracties, en wij ver wachten een zelfde houding ook van het College en de leden daarvan tegenover Raad en fracties. Want iedere gemeente heeft de Raad, die zij verdient; iedere Raad heeft het College, dat hij verdient (en laat verdienen) ieder College verdient de Raad, die het op basis van vertrouwen dienen mag. De heer Engels: Als wij spreken over de gemeente begroting van de stad Leeuwarden, de gemeente Leeu warden, dan spreken we eigenlijk over werken, wonen en leven in Leeuwarden. Ik zou vandaag over dat wer ken, wonen en leven mijn algemene beschouwingen wil le houden, met dien verstande, dat ik in strijd met mijn gewoonte -meer aandacht aan het werken en het wonen en misschien minder aandacht dan men gewoonlijk van mij verwacht aan het „leven'', aan dat geheel van maatschappelijk en cultureel welzijn en onderwijs, zal besteden. Als ik de aanbiedingsbrief lees en daarin met name de pagina's 48 en de daarop volgende, dan zien we dat er wat dat werken betreft in Leeuwarden sprake is op basis van de cijfers van een groeiende werkgelegen heid, van uitbreiding van bestaande bedrijven, van 11 uitbreidingspremies in de periode september 1969 september 1970, de vestiging van een administratief centrum, van een Bank en dan concludeert het College: „De arbeidsreserve is zodanig teruggelopen, dat zij het Nederlandse peil benadert, de openstaande vraag is groter dan de keuze, de situatie van full-employment is zo niet bereikt dan toch benaderd". Dat beeld gaat nog meer spreken als men op zich laat inwerken de cijfers van het College over de groei van de werkgelegenheid in de laatste tien jaren. Het nationale cijfer groei werk gelegenheid is 10,9 pet. en dat is voor Leeuwarden 11,2 pet. In de industriële werkgelegenheid is het landelijk cijfer 11 pet. en het cijfer voor Leeuwarden 23 pet., dus het dutbbele. Dat cijfer is vooral ontstaan door de voedings- en genotmiddelenindustrie en de metaal-sec tor. In schrille tegenstelling hiermee staan de cijfers als je ze slechts voor Leeuwarden bekijkt van de migratie. We zien b.v. dat uit de omgeving meer al leenstaande mannen en vrouwen naar Leeuwarden ko men, maar dat er een vertrek van gezinnen vanuit Leeuwarden t.o.v. de onmiddellijke omgeving is te con stateren. Het College ziet daarin een aanduiding, dat Leeuwarden voor gezinnen als woonoord minder aan trekkelijk is, daarentegen voor jeugdige beroepsbeoefe naars bijzonder aantrekkelijk. Vanuit de provincie Friesland nam het vestigingsoverschot in 1969 toe en dat is dan m.n. gekomen van de kant van de kleibouw- streek en van het weidegebied. De migratie naar Tie- tjerksteradeel is iets afgenomen, die naar Leeuwarde- radeel iets toegenomen. Het College concludeert op pa-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 2