4 gina 55: „In 1969 komt de totale bevolkingsontwikkeling van Leeuwarden met de omringende gemeenten waar heen ons forensisme gaat (Tietjerksteradeel, Dantuma- deel, Leeuwarderadeel) komt de totale bevolkingsont wikkeling der agglomeratie Leeuwarden" mag ik het zo noemen „overeen met de gemiddelde ont wikkeling van Nederland. Dat kan wijzen op een stil staand negatief migratieproces voor dit gebied als totaal, doch het is te vroeg om hieraan conclusies te verbinden." Analyseren we de cijfers van het C.B.S. dan wijzen die uit: We hebben een positief migratie-saldo wat betreft de beroepsbeoefenaars, we hebben een vertrek- overschot van jeugdigen zonder beroep, we hebben in onze woonfunctie een vertreksaldo; we hebben m.n. een verlies t.o.v. het zandgebied. De conclusie is: Leeuwar den ontwikkelt zich gunstig als centrum van werkge legenheid. Dat is niet vanzelf gekomen. Dat is het meest te danken geweest aan uitbreiding van bestaande bedrijven. Daarbij zijn overheidssubsidies van belang. Maar van veel meer belang is de activiteit van het Gemeentebestuur, het College, dat die geboden facilitei ten benut, van Leeuwarder industrieën die hun kansen benutten, van het bestuur van de Stichting Bedrijfsge bouwen Leeuwarden, dat tijdig hallen op voorraad bouwt i.v.m. de (zoals het College dat noemt) in het laatste halfjaar toenemende belangstelling voor vesti ging van bedrijven in het noorden en dat tijdig bedrijfs ruimte heeft gecreëerd voor het opvangen van instel lingen die zich binnen de stad zullen moeten verplaat sen. Er is nog een tweede conclusie. Als wij Leeuwar den niet afzonderlijk zien maar in samenhang met de omliggende gemeenten beschouwen en waarom zouden we dat niet doen, als wij zorgen voor de werk gelegenheid, het onderwijs en de culturele voorzieningen en zij voor recreatiegebied dan is ook de migratie balans niet ongunstig. Dat betekent, dat onze uitgangs positie op dit moment veel gunstiger is dan enige jaren geleden. Toch blijven er vragen, blijven er twijfels over, is er ook op bepaalde momenten reden tot zorg. De eerste vraag is: Hoe staat het, voor wat de werkgelegenheid betreft, met de kwaliteit? De kwantiteit is hoop gevend. Is de kwaliteit voldoende gedifferentieerd? Zijn er voldoende gezonde bedrijven? Een tweede vraag is: Hoe is de verhouding dienstensector - industriële bedrij ven? De toekomst, wat de werkgelegenheid naar kwan titeit gezien betreft, is aan de dienstensector. Zijn wij ook wat dat aangaat in een gunstige uitgangspositie? In dit verband betreur ik het met het College, dat de beslissing over de Cadi nog niet genomen en geëffec tueerd is. Ik krijg wel eens de indruk, dat bij de vesti ging van rijksdiensten vanuit de randstad ook het stand punt van de werknemers die er direct bij betrokken zijn., die daar de consequenties van moeten dragen, van grote betekenis is. Ik zou het College willen vragen om overleg met de vakbeweging te openen om ook op dit punt de volledige medewerking van de werknemers te verkrijgen. Een derde punt is: We hebben het in dustrialisatiebureau Bloemendal. De heer Bloemen dal is in Leeuwarden geweest en heeft behartenswaar- dige woorden over de werkgelegenheid gesproken, hij heeft een pleidooi gehouden voor kleinere, kwalitatief gezonde bedrijven, die hij prefereert boven grote bedrij ven. Ik kan in dat pleidooi wel inkomen; als ik de cijfers zie zou ik me kunnen voorstellen, dat, als er op dit mo ment zich een grote industrie zou vestigen die veel ar beidskrachten nodig heeft, we in moeilijkheden komen en niets kunnen aanbieden. We zouden het dain moeten heb ben van de krachten die die industrie meebrengt, en dan zouden we constateren, dat we die niet kunnen huisves ten. Ik kan me dus voorstellen, dat we op dit moment meer gebaat zijn met kleine, goed gekwalificeerde, ge zonde bedrijven, maar ik zou zo graag van U willen weten of U overleg met de heer Bloemendal gevoerd heeft over de kwaliteit van de bedrijven in deze stad, over het samenstel van het geheel van bedrijven en of U de Raad daarover, desgewenst in een vertrouwelijk stuk, nader zoudt willen informeren. Er is ook zorg. Zorg over de opvang van de beroeps bevolking in de toekomst. Die opvang lijkt twijfelachtig als we zien, dat degenen die de school verlaten, eigenlijk ons migratieoverschot bepalen. Er is zorg over de taak stelling die wij als een van de grotere steden in het Noorden hebben. Taakstelling in het belang van overig Nederland, omdat wij mensen van elders aantrekken, overnemen. In een situatie van krapte op de arbeidsmarkt hangt dat samen met het beschikbaar hebben van woningen. Het is duidelijk uit de discussies die hierover in de afdelingen zijn gevoerd, dat daarover zorg bestaat bij mijn fractie, maar ook bij nagenoeg alle fracties. Wo ningbouw is bovendien en ook dat is belangrijk voor onze stad een aspect van werkgelegenheid. Als wij niet door kunnen bouwen, wij die toch meer dan de omringende gemeenten de bouwstromen en hun voorde len kunnen benutten, dan komt er stagnatie niet alleen in de noodzakelijke groei van onze stad en in de noodza kelijke groei van de regio, maar ook in een niet onbe langrijk deel van de werkgelegenheid. Zoals gezegd is de woningbehoefte besproken in de afdelingen. De heer Miedema zal nog op dit onderwerp terugkomen. Duidelijker is geworden de belangrijke rol die het tijdig klaar hebben van bestemmingsplannen speelt. De heer Vellenga heeft ze opgenoemd. Ik kan eigenlijk, na wat de heer Vellenga gezegd heeft, kort zijn. Het is College-beleid dat hier gevoerd wordt, maar het is ook raadsbeleid. Aan het hoofd der Gemeente staat de Raad. Wij zijn zelf mede-verantwoordelijk. Wij vin den het in onze fractie zo'n belangrijke zaak de be hoefte van nu aan woningen, de behoefte van straks daaraan gezien onze taakstelling, de werkgelegenheid die ermee gemoeid is dat wij vinden, dat het nauw keurig volgen van deze zaak door de Raad op dit punt gewenst is. Daarom zijn wij voorstander van drie maandelijkse voortgangsrapporten. Dat komt overeen met hetgeen de heer Vellenga gevraagd heeft en blijk baar ook al eerder in deze Raad naar voren heeft ge bracht. Dan kom ik op het vooroverleg ex art. 8. Dat over leg gebeurt voor de Friese gemeenten als ik goed ben ingelicht met uitzondering van Leeuwarden door de Provincie. Wij doen het zelf. Moeten we niet alle risico's vermijden en optimale medewerking van de Provincie verkrijgen door evenals de andere Friese gemeenten ook de Provincie onzerzijds in te schakelen? Verder nog dit. Politiek en beleidsmatig gezien kennen wij een verantwoordelijk Wethouder. Is het niet ge wenst, dat de Wethouder de beschikking krijgt over één centrale ambtelijke figuur die verantwoordelijk is tot steun van die Wethouder die zijn politieke verantwoor delijkheid onverkort blijft dragen? Als ik deze punten stel naast hetgeen de heer Vel lenga heeft gezegd dan heb ik de indruk, dat wij het over de voortgangsrapporten volstrekt eens zijn en dat de centrale ambtelijke figuur die wij voor ogen heb ben, dicht komt bij de zelfstandige dienst voor steden bouw waarover de heer Vellenga binnen drie maanden een nota vraagt. Ik herinner mij, dat ook van onze kant deze zaak in het verleden meerdere malen is aange roerd en ik zou mij kunnen voorstellen, dat wij het punt van de centrale ambtelijke figuur onder de suggestie Vellenga zouden kunnen(De hear Tiekstra (weth.): Biflappe? Ja, dat is het woord. Ik weet niet wat haal baar is, ik hoor graag ook het oordeel van het College. Ik ben vooralsnog geneigd om namens mijn fractie te zeggen, dat wij op dit punt heel dicht bij de fractie van de heer Vellenga staan. Dat was werken en wonen. Er is ook nog „leven." Dat is meer dan een avondje uitgaan in de rumoerige binnenstad of het genieten overdag van de stad met haar grachten. (Ik heb daar gelukkig een verheugende zinsnede over gelezen in de stukken). Dat is ook meer dan sporten op de velden of in de hallen, dat is ook meer dan zwemmen of trimmen in de Wielen en dat is ook nog meer dan door de velden trekken op zoek naar kievitseieren en kijken naar de tureluur en vrijende veelkleurige kemphanen. Dat is ook jezelf verrijken in culturele activiteiten en jezelf en anderen in maatschappelijke activiteiten. Dat is ook meedenken, meepraten en iets doen aan je eigen sa menleving. Dat is ook de zekerheid, dat je kinderen de kans krijgen zich te ontplooien overeenkomstig hun aanleg en dat is ook je geborgen weten zonder opge borgen te worden; als je bejaard wordt en je terug wilt trekken uit de eerste linie, dan met een gevoel van geborgenheid toch dat leven van die nieuwe generatie te kunnen blijven volgen. Dat is ook de kans krijgen als 5 gehandicapte. Deze terreinen van onderwijs, gezond heidszorg, recreatie en maatschappelijk en cultureel welzijn zijn uitvoerig in de afdelingen besproken. Be jaardenzorg en endge andere punten komen nog aan de beurt via fractiegenoten. U kunt zich voorstellen, dat het mij niet gemakkelijk gevallen is om het hierbij te la ten, gezien het feit, dat maatschappelijke en culturele welzijnszorg mij bij wijze van spreken op het lijf ge schreven staan. Ik zal mij tot het voorgaande beper ken wat dit punt betreft omdat ik van mening ben, dat het voldoende duidelijk in de afdelingen besproken is, met uitzondering van de zaken die nog opnieuw aan de orde komen, en dat ook daarbij duidelijk waardering voor het werk van het College en de direct betrokken Wethouders naar voren is gebracht. Ik wil nog een enkel woord spreken over onze po gingen ik dacht, dat dat het laatste onderwerp zou zijn, maar ik heb er een opgave bij gekregen van de heer Vellenga het laatste jaar onze burgers als ze dat willen te betrekken bij het bestuur van de ge meente en hun over dat bestuur zoveel mogelijk te in formeren. Het College heeft dat gedaan en doet dat door naar de dorpen, de wijken te gaan en organisa ties te horen. Wij hebben als raadsfracties pogingen gedaan de mensen te horen bij gelegenheid van de voor bereidingen tot de behandeling van deze begroting. We hebben elkaar niet in de weg gezeten, maar we zaten wel in hetzelfde gebouw. Ik zou eigenlijk de suggestie willen steunen die de heer Vellenga gedaan heeft. Die suggestie komt er op neer, dat wij als Raad of als raadscommissies de gelegenheid zouden moeten geven aan belanghebbenden hun mening kenbaar te maken in hoorzittingen, voor we bepaalde onderwerpen in de Raad behandelen. De heer Vellenga heeft de voorbeel den genoemd. We hebben als Raad een poging gedaan door middel van zgn. raden en commissies personen en organisaties in ons werk te betrekken. Wij zijn daar nog maar kort mee bezig en horen commentaren van buitenaf (Burgemeester Hoekstra: „In Leeuwarden komt niets meer klaar.'') en commentaren van binnenuit (Axies heeft gevraagd of dat nu allemaal via de com missies moet en of de Raad nu geen beslissingen meer kan nemen.). Bij het besluit de raden en commissies in te stellen heeft onze fractie zich echt wel gereali seerd, dat die inspraak meer tijd zou gaan kosten en dat we een stuk voorbereidend, adviserend werk dele geerden aan dlrect-betrokkenen. Wij zijn bereid ge weest die proef te nemen met een zo groot mogelijke medezeggenschap en wij zijn dat nog. Dat hierdoor niets meer klaar zou komen in Leeuwarden is op zijn zachtst gezegd een voorbarige opmerking voor een be stuurder. Als dat gevaar werkelijk aanwezig zou zijn, is het College ook nog in staat om de raden wat de adviezen betreft op termijn te stellen. En dat de Raad zijn beslissingsbevoegdheid uit handen zou geven, vind ik evenmin juist. Het is enerzijds onjuist, dacht ik, om de raden op te richten en dan als Gemeenteraad be slissingen te nemen t.a.v. hun sector alsof die betref fende raad niet zou bestaan, het is anderzijds onjuist een raad van advies de beslissingsbevoegdheid te ge ven die aan de Gemeenteraad toekomt. Ik ben in dit kader ook blij, dat U het initiatief heeft genomen de voorzitters van de raden bijeen te roepen. Enerzijds omdat dit U de kans geeft een en ander te stroomlij nen (daar hebt U toch zo nu en dan behoefte aan, heb ik gemerkt), anderzijds omdat ik Uw College zie als het coördinatie-orgaan van hetgeen uit de raden naar voren komt. Nog een enkel woord over de ombudsman. Ik heb er begrip voor, dat er, afgezien van de voorlichting zoals die ook door de heer Vellenga geschilderd is en zoals die uit de stukken naar voren komt, in de gemeente behoefte bestaat aan mensen op wie een beroep kan worden gedaan. Ik weet, dat wij een tweetal commis sies van beroep hebben ingesteld (Horeca, bouwveror dening) en ik weet ook wel, dat dat eigenlijk de sectoren zijn die mèt de algemene politieverordening daarvoor het meest in aanmerking komen. Ik kan me toch voor stellen, dat er behoefte zou kunnen bestaan aan een ombudsman. Ik wil er wel bij zeggen, dat bij mij daar bij een rol speelt het feit, dat, als men zich tot ons raadsleden, wendt, wij toch gezien kunnen worden als belanghebbenden. Wij zijn lid van de Raad die een be slissing genomen heeft. En dat kan de behoefte doen gevoelen aan een vol strekt onpartijdige; dat is een ombudsman. Toch ge loof ik, dat het, voordat we eraan beginnen en nauw lettend volgend wat zich op dat punt in Nederland af speelt, van groot belang zou kunnen zijn om nader door te denken over de vraag in hoeverre wij, als fractie en als raadsleden afzonderlijk kunnen reageren op de behoefte en kunnen fungeren ook als mensen tot wie men zich wendt als men klachten heeft. Dat brengt met zich mee, dat ik heel even nog iets moet aansnijden ik moet tot mijn spijt bekennen, dat ik dat vergeten heb naar voren te laten brengen in de afdelingsvergaderingen en dat is de kwestie van de eventuele uitmonstering van de fracties, de eventuele subsidies aan de fracties om bepaalde taken beter te kunnen vervullen. Ik zal daar niet verder over praten. Ik zie het wel in dit kader en ik hoop er t.z.t. in een vergadering van het seniorenconvent nog eens op terug te komen. De heer Vellenga heeft mij een aantal vragen ge steld. Er ds in het voorlopig verslag een vraag ver schenen (De heer Vellenga: Blz. 15, punt 4) en die luidde: „Als de betreffende Wethouder niet bereid of niet in staat is...'' enz. En er is een suggestie gedaan, dat Aldlan-West van bepaalde zijde is opgehouden. Dat is door mijn collega de heer Heidinga gedaan. En als ik de vraag van de heer Vellenga goed begrepen heb dan is het standpunt van de C.C.P(De heer Vel lenga: Als ik even mag, mijnheer de Voorzitter? Als je dit soort dingen zegt, moet je ze met feiten staven, want dan zijn het ernstige dingen en dan zouden we ons er samen op moeten beraden als Ooilege en Raad. Maar als ze niet op feiten gebaseerd zijn, wat stelt het dan voor? Dan wil ik wel graag eens een duidelijke uit spraak hebben hoe de C.C.P.-fractie daarover denkt). De eerste vraag: „Als de betreffende Wethouder niet bereid of in staat is op tijd het zo nodige overleg vooral betreffende de bestemmingsplannen te voeren"enz. is wat betreft zijn inhoud (Is de Wethouder in staat de werkzaamheden te verrichten etc.) een vraag die in onze fractie leefde, is een vraag die in de drie punten die ik t.a.v. de bestemmingsplannen naar voren heb ge bracht, tot uiting komt. Als U mij vraagt naar mijn me ning over de wijze waarop de vraag geformuleerd is, moet ik U zeggen, dat ik de vraag niet zo gesteld zou hebben. Als de vraag namens de C.C.P.-fractie op de ze wijze gesteld zou zijn, zou ik het er niet mee eens geweest zijn. Ik distantieer mij dus van de wijze waar op deze vraag gesteld is. Ik dacht, dat ik dat zonder overleg overigens namens de fractie kan zeggen. Ik zeg U ook, dat de suggestie, dat Aldlami-West van bepaalde zijde opgehouden zou zijn, een suggestie is die voor rekening komt van de heer Hed'dinga en die ik niet voor rekening zou willen nemen van de C.C.P.- fractie. Ik wil daar dit aan toevoegen. Als ik distantie neem van hetgeen de heer Heidinga heeft gezegd, dan betekent dat niet, dat ik de heer Heidinga of dat de C.C.P.-fractie de heer Heidinga zou laten vallen. Het betekent, dat wij een procedure hebben gevolgd, waar bij een ieder van ons zelf zijn vragen kon indienen. On ze fractie bestaat uit mensen met ervaring, mensen die naar eigen inzicht kunnen handelen, mensen die ook ieder voor zich een eigen verantwoordelijkheid als raadslid hebben. Bovendien ben ik gewend en weet ik uit ervaring, dat dat team het best opereert, waarvan de mensen zelfstandig kunnen opereren. Dat brengt risico's met zich mee, risico's voor de mensen zelf. Als zij te ver gaan moeten ze ook zelf de gevolgen daarvan dragen. Dat is wat de heer Heidinga gedaan heeft in een bepaalde brief die hij heeft ge schreven, dat is wat hij nu doet door te accepteren, dat ik zeg, dat de fractie zich van zijn opmerkingen als zodanig distantie:ert. Een tweede opmerking die ik hierbij zou willen maken is deze. Wat de heer Heidinga gezegd heeft stoelt op een bijzonder grote zorg voor het welzijn van deze gemeente, stoelt op dezelfde zorg die ik nu ook beluisterd heb (en ook in de verslagen heb kunnen lezen aangaande de voorbereiding van deze begroting) bij de Partij van de Arbeid. Het is die zorg die tot een explosie kan leiden, het is juist die zorg die mij en mijn fractie in de heer Heidinga zo bijzonder dierbaar is. Ik wil mij tot slot aansluiten bij twee dingen. In de eerste plaats bij Uw goede wensen voor ons mede-lid,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1971 | | pagina 3